en zijn inventaris bruikbaar is, zal worden gebezigd; b. eene ijzeren stoomboot cnet stoomwerktuig; „2. bet overblijvende van de stoomboot Stad Vlissin- gen no. 1, alsmede de stoomboot de Zeeland, op de voor de provincie voordeeligste wijze t.e vervreemden, hetzij bij de bedoelde onderhandsche overeenkomsten, hetzij bij openbaren of onderhandschen verkoop." Nadat de voorzitter heeft medegedeeld, dat het alge meen verslag der afdeeliugen aan gedeputeerde staten geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van hun voorstel, stelt de heer Winkelman het volgende amende ment voor: „Gedeputeerde staten te machtigen 1. tot het doen vervaardigen van een houten stoomboot en daarin de machine en den ketel der stoomboot Stad Vlissingen no. 1 te doen plaatsen; en 2. tot het doen nazien en ver beteren van den ketel der stoomboot de Zeeland, en deze in goeden staat te onderhonden; ten einde de nieuwe boot in de vaart te brengen tusschen Vlissingen, Bres- kens, Neuzen enz., en de Zeeland als reserve-boot te bestemmen." De heer van Eek stelt een sub-amendement voor,strek kende „om den dienst op de Wester Schelde te doen plaats hebben, zooals hij in de maand November jl. is geschied." De heer Winkelman, tot do toelichting van zijn amen dement toegelaten, vangt aan met zich te verklaren als een voorstander van particuliere exploitatie. Het hoofd motief van zijn vooistel is, dat de voorgestelde geldlee- ning van 80,000 bem tamelijk bezwarend voorkomt, vooral met het oog op interest en aflossing. Bij aan neming van zijn voorstel zal veel tuinder geld noodig wezen. Dan toch zal men hebben eene nieuwe boot, waarbij komen de voorgestelde herstellingen, een en ander geraamd op plus minus 25,000. Wordt dan de diëtist volbracht zooals in November van het vorige jaar, dan is die zijns inziens goed en levert geen bezwaar op. Hij voegt hierbij, dat reeds een paar afgevaardigden uit de districten, die bij een goede dienstregeling groot belang hebben, verklaard hebben zich met zijn voorstel te kunnen vereenigen. In de tweede plaats wenscht hij eene houten stoom boot. Hij heeft dit woord dan ook in zijn voorstel onder schrapt, en wel op grond dat in het veer tusschen Vlts singen en Breskens het verval van water zeer groot is en volgens deskundigen het gevaar als de boot met de hoofden in aanraking komt, bij den dienst met houten booten geringer is dan bij eene ijzeren boot. Voorts is bij van raeening dat het uit een financieel oogpunt nadeelig zou wezen de Zeeland op dit oogen- blik vau de hand te zetten. Hij gelooft nog steeds aan de zeewaardigheid van dat stoomschip en acht het zeer goed te gebruiken als reserve-boot, dat is vooreen enkelen dag, als er om eenige reden behoefte aan een stoomboot blijkt te bestaan. De heer van Eek doet mede de gronden kennen waar om hij instemt met het amendement van den heer Win kelman, met toevoeging van het door hem voorgestelde sub-amendement, namelijk uit een oogpunt van zuinig heid, welke zeer is aan te bevelen. Zijns inziens wordt in de behoefte voldoende voorzien door tweemaal daags van Vlissingen naar Breskens, eens van Neuzen naar Hoede- kenskerke en tweemaal *s weeks naar Walsoorden vice versa te varen. Twee uieuwe booten zouden zeker wel ver kieslijker zijn, maar daarmede is eene zeer aanzienlijke uitgaaf gemoeid. Wel erkent hij dat een deel van het vijfde district zeer met een dagelijkschen dienst op Wals oorden zou gebaat we/.en, maar bij de overige verbe terde gemeenschapsmiddelen in dat district zou het offer daartoe al te groot wezen. De heer Hombach bestrijdt beide araendementen. Vooreerst weet bij niet in hoever eene h outen boot beter dan eene ijzeren is. Ten anderen kan hij zich niet vereenigen met het denkbeeld om de Zeeland als reserve - boot te gebruiken, omdat daardoor zou worden afgeweken van het in 18(55 genomen besluit tot een volledigen dienst. Hij meent dat men een genomen besluit telkens maar niet moet intrekken. Wat betreft de meening dat Walsoorden geen behoefte aan uitbrei ding der gemeenschapsmiddelen hebben zou, als gebaat wordende door de Telegraaf-boot, dit is zijns inziens slechts denkbeeldig, daar ieder weet hoe het met die boot gaat; meestal blijft zij verre van den wal en heeft zij eene schrikbarende vaart. Hij verlangt een volledigen dienst. De beer J. L. de Jonge zegt, dat bij met eenige verba zing een houten boot beeft hooren voorstellen. Zijn de daarvoor aangevoerde motieven waar, zooals hij wil aan nemen, dan is het aau den andeien kant toch even waar, dat het water in do Wester-Schtlde zoo geëigend is aan dien zoo gevaarlijken vijand, den „paalworm", dat in dat opzicht eene ijzeren boot de voorkeur boven eene hou ten verdient. Vervolgens beantwoordt hij den heer Hombach, die gezegd heeft dat in 1865 tot een volledigen dienst is besloten, en een eenmaal genomen besluit niet telkens krachteloos mag worden gemaakt. In het alge meen wordt dit laatste door spreker erkend, maar men mag zijns inziens de menschelijke natuur, dat is mogelijkheid van dwaling, niet voorbijzien; ziet men dat men gedwaald heeft, dan beschouwt hij het zelfs als eene grootmoedige daad van zelfverloochening wanneer men op een vroeger besluit terug komt. Wat overigens het amendement van den heer Winkel man aangaat, hij heeft dit met blijdschap vernomen, vooral daar dit blijkt gehuldigd te worden door leden, die de daarbij van nabij betrokken plaatsen bewonen. Hij verblijdt zich over die harmonie, te meer daar deze weder harmonieert met de financiën. Met angst en vreeze heeft hij toch bet voorstel van gedeputeerde staten ver nomen. Tachtig duizend gulden! In welke verhouding, dacht hij, staat toch wel onze, in vele opzichten Oosten- rijksclie, toestand in verband met de financiënEn uit gevraagde en verkregen opgaven is hem gebleken, dat reeds een schuldenlast van negen ton op de provincie drukt. Nooit heeft hij geaarzeld zijne stem tot het doen van geldleeuingen te geven, wanneer het de ontwikke ling van de welvaart der provincie gold, doch wel doet hij dit bij de tegenwoordige tijdsomstandigheden, die hij, of men ze wil bedekken of niet, niet helder inziet., ook al wordt hij daarom voor een pessimist aangezien. Hij is er tegen, den schuldelast nog te verzwaren; integendeel, met het oog èn op de enorme som èn op de tijdsomstan digheden, grijpt hij met blijdschap de gelegeheid aan tot besparing van plus minus 50,(J00, te meer daar het voor stel daartoe in harmonie is met de leden uitdedistricten en tevens in harmonie met de provinciale fondsen. De heer Verhagen verklaart dat hij met het amende ment instemt, daar hij een groot deel der gronden van den vorigen spreker deelt en, hoezeer niet als hij een pessimist zijnde, toch bekennen moet dat het voorstel eener leening van 80,000 ook hem doet terugdeinzen. Wel heeft ook hij nooit geschroomd te stemmen voor uitgaven in het belang der provincie, doch terecht heeft indertijd het tegenover hem zittende lid [de beerde Jonge van Ellemect] gezegd: „alk s, zelfs het goud, kau te duur worden be taald!" Ook ziet hij in de aanneming van het amendement een middel tot mindere belemmering eener overdracht dei- exploitatie in handen van pat ticulieren. Het latere amen dement van het lid uit Axel is, zyns inziens, zeer afwij kende van het in November 1865 genomen besluit toteen volledigen dienst. Hij hoopt echter dat de leden uit dai district beseffen zullen dat zij, die voor de amendementen stemmen, dit niet doen oin af te wijken van den geest vau genoemd besluit. Maar al moet hij ook protesteereu tegen eene vergelijking van onzen financieelen toestand met dien van Oostenrijk, en al is onze piovincie nog solide genoeg, om een schuldenlast van 9 ton te betalen men mag niet te onbepaald aan zoodanig besluit hechten. Hij is het eens met hen die van den tijd veel verbetering in de communicatie met de vierde en vy 1de districten verwachten en het bezwarend noemen, om zich nu voor tien jaren te verbinden, doch hij acht het even bezwarend eene zoo groote uitgaaf voor twee booten te doen. Hij verklaart dus voorloopig met het lid uit Vlissingen in te stemmen, zich evenwel onzijdig houdende omtrent het punt betreffende eene ij ze ren of eene houten boot. De heer van der Bilt antwoordt namens gedeputeerde staten op de gehoorde zwaarmoedige beschouwingen en merkt op, dat de voorstelling van den heer J.L.dé Jonge, die onzen toestand met dien van Oostenrijk vergeleek, alles behalve aanlokkelijk was. Hoezeer niet genoeg met Oostenrijk's toestand bekend zijnde, gelooft hij toch naar aanleiding van hetgeen hij hier en daar omtrent dat land gelezen en vernomen heett, dat de toestand dezer provincie oneindig beter dan die van genoemd rijk is. Hij acht zich dan ook gelukkig als lid van het gede puteerd college, meer speciaal belast met de afdëeling financiën, te mogeu verklaren dat de financieele toestaud niet zoo ongunstig is als het lid uit Zierikzee meent. De schuldenlast toch van negen ton, waarvan gesproken is, en die zeker zeer hoog is, blijkt bij berekening minder bezwarend te zijn. Behalve de nu voorgestelde leening bedraagt de op de provincie rustende schuldenlast ƒ802,000; daaronder is evenwel begrepen 525,000 alleen voor reutelooze voorschotten, die terugkeeren en alleen door den intrest drukken. Dit maakt dus zijns inziens een groot verschil. Maar bovendien, wanneer de ver gadering verbetering van den stoombootdienst op de Wester Schelde verlangt, dan moet men daartoe ook fondsen hebben, en de/.e te verkrijgen acht hij niet zoo bezwarend. Wel is bet waar dat het getal opcenten tot 10 is verhoogd, maar dit is gedeeltelijk een gevolg van den ongunstigen toestand der geldmarkt. Ook mag niet verge ten worden, dat uit de gewone fondsen onderscheidene buitengewone werken zijn verricht. De slotsom vaneen en ander is dat hij den geldelijken toestand onzer provincie niet zoo ongunstig beschouwt als de heer J. L. de Jonge. Laatstgenoemde heer komt met een enkel woord op het vroeger door hem gesprokene terug en releveert dat hij, eene vergelijking tusschen Zeeland en Oostenrijk makende, dit alleen ten aanzien van het „getal geldlee- ningen" heeft bedoeld. Hij verheugt, zich overigens als onze financiecle toestand in verband met de reutelooze voorschotten, niet zoo ongunstig is als hij heeft gemeend doch in ieder geval is de rentelast, op de begrootin"- voorkomende, naar hij opmerkt, toch ook nog al zeer bednidend. Gevraagd hebbende naar de verhouding der provinciale fondsen in verband met de opcenten, is hem door een lid van gedeputeerde staten geen zekeiheid kunnen gegeven worden dat lOopenten voor het vervolg voldoende zouden wezen, zoodat hij in zijne verbeelding reeds eene nieuwe verhooging van opcenten zag. En dit moge nu we/ een gemakkelijk te betreden weg zijn, maar alles moet toch zijne gri nzen hebben. Er is ook gewezen op den ongunstigen toestand der geldmarkt, doch juist dit maakt hem in verband met de tegen woordige,vooral politieke, tijdsomstandigheden temeer huiverig voor het aangaan van geldleeningen, en ook daarom juicht hij het amendement dubbel toe.Ten slotte deelt hij eenige in de afdeeling kenbaar gemaakte beschouwingen met betrekking tot deconstructie der boot mede en dringt hij er op aan dat de lengte daarvan in verhouding tot de behoefte van het vaarwater worde gemaakt, vooral met bet oog op een bij het rijk bestaand plan, om het volgende jaar in de haven van Breskens eene zwaaiplaats van groote ruimte te maken. De beer F. L. Benteijn voert het woord, om te beves tigen hetgeen de heer Winkelman gezegd heeft, dat namelijk twee leden uit het 4e district zich met zijn voorstel om slechts éene boot in dienst te brengen hebben kunnen vereeuigen. Ook bij, een der bewoners van dat district, beeft het oog gehad op bet hooge cijfer, voor de aanschaffing van twee booten vereischt, en wanneer gedeputeerde staten éen boot voldoende achten voor den dienst op de 4e en 5e districten, dan acht ook hij het voldoende dat tweemaal daags, 's mor gens en 's avonds op en van Breskens worde gevaren, en de Zeeland en reserve te houden. Die reserve begiijpt hij echter zoo, dat de Zeeland alleen hij hooge nood zakelijkheid worde gebiuikt, zijnde de vaart met die boot zeer weinig te verkiezen, daar, zooals hem bekend is, menschen die er mede gevaren hebben dienten gevolge drie maanden lang geneeskundige hulp uoodig hebben gehad. De voorzitter deelt mede, dat hij nog een sub amen dement heeft ontvangen van den heer Hombach, strek kende om bij aanneming van het amendement va i den heer Wiukelmau, te bepalen „dat de Zeeland niet als reserve zal worden bestemd, maar als dienstdoende boot op de Boven Schelde zal varen." Nadat ook dit sub-amendement is ondersteund, zegt de voorsteller dat hij na de afschildering van onzen finaucieelen toestand, dien men, zijns inziens vrij onge past, bij dien van die vreemde mogendheid vergeleken heeft, en na de aanhalingen van schuldenlast, politieken toestand, geldleening van ƒ80,000 enz.heeft gemeend dat al die aanhalingen wellicht zouden kunnen influen- ceeren op de voorgestelde plannen. Hij vreest dat bij aan neming van het amendement van den heer Winkelman de dienst gevaar zou loopeu van niet verbeterd te wor den. Na hetgeen de algevaardigde uit Axel als sub amendement heeft voorgesteld, acht hij zich althans ver plicht er op aau te dringen, dat het kanton Hulst met zijne gebrekkige communicatie op Goes, waar de rechtbank van dat kanton is geveszigd, niet zal vergeten worden. Voor het geval dat sommigen het door hem thans aange voerde vreemd mochten vinden na her. in de vorige zomervergadering, bij de interpellatie van den heer Pierssen8,gespiukene over „gewaarwordingen," herinnert hij, dat de lieer van Citters hem toen heelt geantwoord dat die „gewaarwordingen" vau de meerdere of mindere „gevoeligheid" afhankelijk ziju. Gedeputeerde staten stelden toen echter tegenover zijue medegedeelde ge- waai wordingen de verklaring, dat de Zeeland een geschikt stoomschip is; doch thans meent hij te moeien vragen in hoeverre dat openlijk démenti bevestigd wordt door het tegenwoordige voorstel van gedeputeerde staten ten aanzien van de Zeeland Zij doen dit, naar zij zeggen, omdat de openbare raeening die boot ongunstig blijft, doch als zij overtuigd waren dat die boot geschikt is, zouden zij thans wel niet tegen dieovertuiging voorstellen, om haar buiten dienst te stellen. Hij releveert dit, omdat hem en anderen indertijd een open lij a démenli'xs gegeven. Dit behoort echter tot het verledene. De aanleiding tot ziju voorstel is alleen vrees voor aan de amende menten, na het gesprokene mogelijk, te geven ooi keur hoven het voorstel van gedeputeerde stat n, terwijl hij in dat geval, om niet alles te verliezen, de Zeeland voor de Boven-Schelde bestemd zou wenscben te zien. (Zie verder het tweede bijvoegsel.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 6