MIDDELBÜRGSCHE
COURA PT.
N°' 36.
Zondag
1867»
3 Maart.
l
Editie van Zaterdag avond 8 uren.
Sliddclburg 8 Maart.
De minister van koloniën heeft, by zijne memorie
van beantwoording, een gewijzigd wetsontwerp totrege
ling der uitgifte in erfpacht van gronden in Nederlandsch
Indië, aan de tweede kamer ingediend. Het hoofddenk
beeld dor voordracht is aan den particulieren onder
nemingsgeest een geschikt terrein aan te wijzen, waar
hg tot bevordering van landbouw met behoorlijke vrijheid
van beweging werkzaam kan zijn, zonder bezwaar voor
andere belangen. De toepassing daarvan is vereenigbaar
met handhaving van het cultuurstelsel. En juist omdat
de minister het recht van den souverein, ten aanzien
der op hoog gezag ingevoerde culturen ongekrenkt
wenscht te handhaven, is het te eerder noodig aan de
byzondere nijverheid, die evenzeer op bescherming en
aanmoediging van regeeringswege aanspraak heeft, de
gelegenheid te geven zich een eigen werkkring te zoeken.
Na de wettelyke regeling dezer zaak te hebben ver
dedigd, zegt de minister dat bij, met betrekking tot de
landbouw-nijverheid in Indië, afzonderlijke regelingen
in het leven wenscht te roepen. De regeling der cultuur
aangelegenheden moet in drie verordeningen worden
gesplitst. De medewerking der wetgevende macht zal
worden ingeroepen, tot vaststellig van grondslagen
voor de gouvernements-suikercultuur; ook voor het
stellen van nieuwe regelen ten aanzien der gouverne-
ments-koffiecultnur en ook nopens de mijn-ontginningen.
Wettelijke regeling der rechten van den inlander op den
grond, acht de minister vooralsnog ontydig.
De gouverneur-generaal is aangeschreven de regeling
der heerendiensten voor te bereiden op den grondslag
van het aloude beginsel: „heerendienst-plichtigheid
rust op den grond."
Benoemingen en besluiten.
leger. Op verzoek eervol ontslag uit Zr.Ms. militairen
dienst verleend, met toekenning van pensioen, aan den
ritmeester van het regiment Oost Indische cavalerie
H. S. de Jong, thans met verlof hier te lande.
politie. Benoemd tot commissaris van politie te
Rotterdam, D. M. Ebbeler, thans hoofdinspecteur van
politie aldaar.
Kerknieuws.
De heer J. G. Ormel hield jl. Zondag namiddag zijne
intreerede als predikant te Zaamslag, sprekende naar
aanleiding van Luk. 10 3b. De heer C. P. Buijze, predi
kant te Hulst, had hem des morgens bevestigd en tot
grondslag zijner rede gekozen 1 Thess. 5 13«.
Marine en leger.
Naar wij vernemen moeten te Willemsoord voor den
dienst gereed worden gemaakt de stoomfregatten Wasse
naar, Evertsen, de Zeeland, en de stoombattery de Ru ij ter.
Sedert een achttal dagen zijn aldaar een honderdtal
manschappen voor de werkzaamheden aan s' rijks werf
aangenomen, terwijl mede een detachement van Amster
dam tot hulp naar dat etablissement is gedetacheerd.
- Ter voorziening in de behoefte aan manschappen
tot ondersteuning van de maatregelen tot stuiting van
de veeziekte, is het der regeering onvermijdelijk voorge
komen eenige miliciens, thans met verlof, in werkelijken
dienst te doen komen. In verband met de artt. 123 en
124 der militiewet, worden dan ook, met 's konings machti
ging, tegen den 26 dezer bij de korpsen opgeroepen de
miliciens van de infanterie, behoorende tot de lichting
v»n 1866, alsmede de milicien-plaatsvervangers van 1865
van dat wapen, die zich met verlof in hunne haardsteden
bevinden.
In de Nieuwe Utrechtsche courant van gisteren leest
men. „In verband met het bericht in ons nommer van
gisteren, omtrent de wapening der forten bij onze stad,
kunnen wij thans mededeelen, dat heden morgen te half
elf uren tot voormeld doel alhier binnengekomen en inde
Willems-kazerne gehuisvest zijn, een detachement van
het le regiment vesting-artillerie uit Amsterdam, sterk
1 officier, 2 onderofficieren, 2 korporaals, 1 hoornblazer
en 25 manschappen.
Veeziekte.
Do jl. Woensdag door den gemeenteraad alhier vast
gestelde verordening betreffende den invoer van varkens,
is gegrond op de overweging, dat er noodzakelijkheid
bestaat om voorzorgsmaatregelen te nemen tegen het
overbrengen van smetstof der op vele plaatsen heer-
schende veeziekte, door bet vervoer van varkens.
Volgens deze verordening nu, is de invoer van varkens
alleen geoorloofd uit gemeenten in Zeeland, zoolang deze
niet gelegen zijn in den kring van plaatsen, door gede
puteerde staten v.an Zeeland wegens de veeziekte verdacht
of besmet verklaard. De invoer zal echter d iet mogen
geschieden, dan nadat aan den burgemeester een certi
ficaat zal overgelegd zijn van dén burgemeester der
plaats van herkomstten bewyze dat de aangevoerde
varkens in die gemeente minstens veertien dagen
hebben vertoefd.
Dezelfde straffen, die, bij de verordening van den
6 Juni 1866, tegen de overtreders omtrent den invoer
vaü runderen zyn gesteld, zijn ook ten dezen van
toepassing.
Koloniën.
In het algemeen overzicht van het Nieuw Bataviaasch
Handelsblad van 15 Januari leest men
De schorsing der ordonnantiën van 5 Januari en 15 Fe
bruari 1866 is nog niet ingetrokken,ofschoonindien
onze inlichtingen juist zijn op die intn ..king door
den raad van Indië met kracht moet aangedrongen zijr.
Zy is dan ook voor de eer van het Nederlandsche gou
vernement en de duurzame zekerheid onzer heerschappij
in Indië volstrekt noodzakelijk. Dat de verijdeling van
de verwachting der bevolking, dat zij met 1 Januari jl.
van een deel harer verplichte diensten zonde worden
ontslagen, op vele plaatsen ontevredenheid heeft ten
gevolge gehad, word ons geschreven en medegedeeld
door personen, aan wier geloofwaardigheid bij ons geen
twijfel bestaat. Zulk een geest van ontevredenheid en
wantrouwen is meer te vreezen dan een feitelijk verzet
van enkelen.
Van de buitenbezittingen valt niets te vermelden.
Rechtszaken.
Gisteren is voor het provinciaal hof in Zeeland de
behandeling aangevangen van het rechtsgeding tegen
Augnstinus Bonte, oud 20 jaren, zwingelaar, wonende te
Heille, thans alhier gedetineerd, beschuldigd van uioed-
willigen doodslag.
Zestien getuigen, waarvan vijf tevens als deskun
digen, werden in deze zaak gehoord.
Aan de acte van beschuldiging en de verklaringen
der getuigen en deskundigen ontleenen wij het volgende.
In den avond van Zondag 14 October jl. bevonden zich
Augustinus Bonte, Eduard Coppens, Eduard Frauciscus
de Kaesteker en Pieter Terbuyl na te zamen reeds
ondorscheidene herbergen bezocht te hebben in de
tappery of herberg de Zwaan, te Heille. Na eenig twisten
begonnen zij met elkaar te stoeien. Tusschen Bonte en
Coppens ontaardde dit in boosheid, zoodat de zoons van
den herbergier hen scheidden en buiten de deur verwij
derden, ten einde ongelukken te voorkomen. Volgens ver
schillende getuigen werd Coppens door Bonte geschopt;
volgens laatstgenoemden daarentegen zou Coppens hem
aangegrepen hebben. Nadat Eduard Coppens naar buiten
was gegaan, werd hij daar eenige minuten later gevolgd
door Bonte, die met den gemeente-veldwachter aanvan
kelijk links den weg naar zijne woning insloeg, terwijl
Coppens met de Kaesteker den weg rechts is ingeslagen.
Bonte wilde zooals hij tot deu veldwachter gezegd
heeft met deze personen niet medegaan, uit vrees
van een pak slagen te zullen krijgen.
De beschuldigde beweert dat hij zich in den stal zijner
woning bevond, toen Coppens en de Kaesteker daar langs
kwamen en hem, terwyl zij op het erf van de woning zijner
moeder stonden, met den woorden: „Bonte, Bonte, kom
buiten!" tot zich riepen; dat hij die personen gelast
heeft zich van zijn erf te verwijderen en hij, toen zij
dit niet deden,, een stok uit den grond getrokken en
daarmede den dichtst bij hem staanden persoon een slag.
op bet hoofd heeft toegebracht.
Verschillende getuigen hebben gezien dat de slag met
den stok Eduard Coppens trof, dio onmiddellijk op den
grond viel; de beschuldigde die dadelijk na het toe
brengen van den slag zich in de woning zijner moeder
heeft verwijderd geeft voor, dit vallen van Coppens
niet te hebben gezien; doch zijne zuster heeft zelve den
gevallene helpen oprichten, zeggende: „Om de liefde
Gods, ga gauw naar buis," waarbeen hij ook door haar en
de Kaesteker geleid is. Te tien uren daar aangekomen
is bij dadelijk naar bed gegaan, klagende over hoofdpijn,
terwyl hij ook heeft gebraakt, hetgeen werd toegeschre
ven aan te veel gebruikten sterken drank. Den volgen
den dag was hij echter niet beter, zoodat de geneeslieer
P. L. Verheeeke uit Aardenburg is ontboden, die hem te
vijf uren heeft bezocht en aan wien hij, in tegenwoordig
heid van anderen,heeft medegedeeld dat de beschuldigde
hem den vorigen avond een slag op het hoofd had toege
bracht. De geneesheer befastte het hoofd, doch kon toen
nog geen verwonding bespeuren. Hij schreef een drankje
voor, zeide dat men hem niet meer behoefde te laten roe
pen, tenzij het erger werd, en verwijderde zich. Des
nachts oordeelde vrouw Coppens het echter noodig den
geneesheer andermaal te ontbieden. Deze kwam te zes
uren in den morgen en trof den lijder toen in bewuste-
loozen toestand aan, met sterken aandrang van bloed
naar de hersenen, en te zeven uren is Coppens in zijne
tegenwoordigheid overleden.
Bij de later gedane lykschouwing is gebleken dat
alles zich in normalen toestand bevond, behalve de
schedel; uitwendig was alleen eene geringe ontvelling
en blauwe vlek merkbaar aan de linkerzijde van bet
,'üorhoofd, twee duim verwyderd van den linker-voor-
hoofdknobbel; bij de inwendige schouwing is, behalve
eene hoeveelheid geronnen bloed, eeneeenigszins schuin-
scbe breuk van vier duim lengte op de bnitenzyds opge
merkte plaats bevonden, alsmede een breuk van den
hoek van het linker vvandbeen, waar die zich vereenigt
met het voorhoofdsbeeneene kleine spleet aan de lin
kerzijde van het voorhoofd onder den linker-voorhoofd-
kuobbet, en eindelijk een boogswijze spleet in het rechter
wandbeen. Een en ander is broeder omschreven in het
visum repcrlum, opgemaakt en ter terechtzitting mondeling
bevestigd door de geneeskundigen P. Benier en H. M.
nenneqnin, te Sluis, en P. L. Verheeeke, te Aardenburg.
Deze heeren zijn daarbij tot het besluit gekomen dat de
beleedigingon, welke bet hoofd getroffen hebben en van
géwelddadigen aard getuigen, bepaald den dood van
Eduard Coppens hebben veroorzaakt, en dat die belee-
digingen bun voorkomen te zijn toegebracht door een
hevigen slag met een bard voorwerp.
Ook de deskundigen dr. J. C. de Man en V. van Lissa
alhier als zoodanig ook ter terechtzitting aanwezig
zyn na bezichtiging van den schedel en kennisneming
der daartoe betrekkelijke bescheiden, tot de conclusie
gekomen, dat de schedelbreuk van Eduard Coppens, in
verband beschouwd met de bloeduitstortingen debersen-
beleediging, wanneer die, zooals in dit geval, geheel aan
zicbzelve is overgelaten, volstrekt doodeltjk is. Verder
treden genoemde heeren in bijzonderheden omtrent het
geen het d'oodelyke heeft kunnen bevorderen.
De beschuldigde bekende het hem ten laste gelegde
feit, doch ontkende het opzet gehad te hebben Coppens
te dooden.
Heden zyn de pleidooien gevoerd.
De advocaat generaal sprak een woord tot adstructie
van zijn te nemen requisitoir, waarbij hij, overeenkomstig
zijne toezegging, kortheid betrachtte. Na een resumé
van de feiten, zooals die in de acte van beschuldiging
vermeld en hiervoren zijn medegedeeld, betoogde hg dat
de eenige vraag welke zich hier ter beantwoording voor
doet, deze is: welk verband is er tusschen den dood van
den overledene cn de handeling van den beschuldigde?
of, met andere woorden, is het overlijden het gevolg van
de mishandeling V Eene bevestigende beantwoording
dier vraag ontleende hy aan bet gevoelen van al de ge
boorde deskundigen, medegedeeld in hunne rappoiten
en moudeling bevestigd, waaruit blijkt dat de toege,
brackte hersenbeleediging den dood ten gevolge