MIDDELS
COURANT.
N" 33.
Dinsdag
26 Februari*
1867
Editie tan Maaïriag avond 8 uren.
De Schelde-paestie.
v.
Siicldelbü^g 25 Februari
hare jongste litteratuur.
1. A propos du barrage de 1'Escaut, par mr. J. W vair
Lansberge etc. La Haye, M. Nijhoff.
2. Le barrage de l'Éscdut Oriental, ete. par un memhre
de la 2e Chambre des' Etats-Généraux des Pays-Bas.
La llaye, M. NyhofF.
3. Examen de la qua^tion du barrage del'Escant Oriental,
par G. G. Vreede ete. Utreobt J. G. Broese.
4. Les barrages de 1'Escaut Oriental et du Sloe eonsidéres
au point de vue juridiques par rui docteur ca droit.
Gand, J. S. Tan Dooselaere.
Wanneer al de moeite te Brussel en te 's Dage om de
qnaestie van de afdamming der Ooster-Schelde gemaakt,
werkelijk verdiend is, dan moet het hier wel in waarheid
een gordiaansche knoop gelden, dien het béter zou zijn
door te hakken dan te ontwarren. Én toch is dit bet ge
val geenszins. Het vraagstuk is niet orioplo.-baar, is niet
eens moeilijk te noemen; maar de diplomatie heeft er
zoolang over en omheen gepraat, dat de waarheid in een
doolhof van redeneeringen is zoek geraakt, die het vin
den er van niet weinig verzwaard heeft. Wil men dien
doolhof van naderbij beschouwen, men leze de laatste
der bovenstaande brochures. Onze Gentsche doctor heeft
zich daarin recht tehuis gevoeld en er zoolang in omge
doold dat zijn penneVrucht voltooid was voor hij. den
tijd had gehad den weg er in te vindenv
Twee vragen zijn er te beantwoorden, en daarin lost
zich het geschil op: eene betreffende het mater ieele
feit der afdamming en eene andere rakende de
bevoegdheid van het Nederlandsche gouver
nement om dat werk tot stand te brengen.
Wordt België op eenigerlei wijze door de afdamming
geschaad
Dit is de eerste, om zoo te zeggen de levensvraag in
het geschil. Is het werk voor onze naburen onschadelijk,
dan is hunne tegenstand in hooge mate onredelijk, en
onbestaanbaar met iedere gedachte aan goede buur
schap; dan zijn ook hunne klachten voor geen rechtbank
aannemelijk: point d'intérét point d'acèioa. Maar van den
anderen kant, indien door dat werk België's hartader
werkelijk wordt gestopt of haar handelswegen bedorven
en vernield, al bewezen dan alle tractaten en leerboeken
van volkenrecht onze bevoegdheid tot de afdamming,
zoo zou die niettemin ongeoorloofd zijn en den nadruk
kelijks ten tegenstand van België wettigen.
Nu is van de zijde der Belgische regeering op ver
schillende tijden en verschillende gronden die vraag
toestemmend beantwoord. Het geschrift van den heer
van Lansberge geeft daarvan een zeer beknopt en helder
overzicht.
Het eerste bezwaar, reeds in 1846 opgeworpen, betrof
den waterweg van Antwerpen naar den Rijn. Er werd
gezegd, het nieuwe kanaal dat du Nederlandsche regee
ring in de plaats van de Ooster Schelde wil geven, zal
een minder zeker, veilig en gemakkelijk vaarwater voor
die communicatie aanbieden dan die Schelde arm thans
doet. Gedurende den korten tijd (sedert 13 October jf.)
dat het kanaal van Wemeldinge naar Hansweert in °"e-
brttik is gesteld, zijn de uitkomsten echter zoo schitte
rend geweest, volgens de -statistieke opgaven dat geen
deskundige (onze Gentsche doctor daarouder 'niet gere
kend), het wagen zal dit bezwaar op nieuw te berde te
brengen.
Men heeft dit dan ook opgegeven, en een oogenblik
schenen zelfs alle bezwaren verdwenen, toen in 1853 een
Belgische maatschappij de concessie van den spoorweg aan
vroeg, waarvoor die afdamming noodzakelijk was. Toen
toch (wij beroepen ons bier op eene mededeeling van den
minister van Zuylen in de eerste kamer, zitting vau
28 December jl-, gedaan) is door het vorig ministerie
van binnenlandsche zaken in België officieus met aan
drang het verleenen dier concessie aanbevolen.
Na weigering der concessie dezerzijds, kwamen de
bezwaren tegen de afdamming terug. Nu heette het: de
Boven-Schelde tusschen Bath en Antwerpen zon ten
gevolge van dat w< rk verzanden. D'-*> -1 "ml, die, wij
mogen het van de goede trouw der Belgische regeering
verwachteu, ongetwijfeld op gemotiveeide rapporten van
hare ingenieurs steunt, is geen grond tan tegenstand
meer, sinds bij het rapport der gemengde commissie van
12 September jl., ook door de Belgische ingenh urs vol
ledig js erkend, dat de Boven Schelde in plaats van te
verzanden, door de te maken werken eene hetere bedding
zal erlangen. Maar diezelfde leden der gemengde com
missie zijn er in geslaagd, bij het hun ontvallen van een
zoo gewichtig bezwaar, een nienw te vinden, waaraan
tot hiertoe nooit iemand gedacht had. „Niet boven
Bath, maar daar beneden zou dé toestand der rivier
ongunstiger worden, en in de toekomst verzandingen
kunnen doen ontstaan, niettegenstaande de diepte van
het tegenwoordig rivierbed 1). Dit is nu het laatste
bezwaar en zoolang van da zijde van België geen nieuwe-
grond tot tegenstand wordt bedacht, hebben wij met
geen ander te maken bij de beoordeeling van de onscha
delijkheid der afdamming.
Wat is er nu van dit bezwaar?
Wij laten daar, al wat over de tegengestelde meening
is gezegd; de gronden door onze kiindigste ingenieurs
voor het tegendeel ingebracht, de zaakkundige bestrij
ding, ontwikkeld in de brochure van het lid onzer tweede
kamer, den heer Fokker, de vroegere betoogen van den
Belgischen ingenieur Kummer ten voordeele der afdam
ming, zelfs het stilzwijgen van alle vroegere Belgische
commissiën over dat bezwaar. En met achterlating van
al die wapenen tot bestrijding vragen wij, waarop komt
het neer, dat zoogenaamde gevaar voor de Beneden-
Sclielde? Volgens de eigen woorden van het rapport,
op eene onderstelling van hetgeen in de toekomst
gebeuren kun, eene onderstelling daarbij zoo mager door
bewijzen gestaafd, dat die op zijn best den naam van
hypothese verdient. Met dergelijke stellingen is het gemak
kelijker te schermen dan te overtuigen, en ware het
alleen voor hetgeen in die onzekere toekomst gebeuren
kan, de Belgische regeering zou zich waarlijk daarover
het harnas niet behoeven aan te trekken, maar het is
gemakkelijk om de toekomst tot bondgenoot te nemen,
dio zeker alle tegenstanders overleeft. Ware het ernst
geweest, zoo hadde uien ons met becijferingen aan
getoond dat binnen zeker aantal jaren, een bepaald
tijdsverloop, die gevolgen aanwezig zouden zijn en niet
in het wilde over „de toekomst" geredeneerd. Maar de
becijferingen ontbreken, en zoo ligt het bezwaar der
Belgische ingenieurs in de eeuwige tijdruimte.
Wij zien hieruit dat van een bepaald gevaar voor de
Beneden-Scbelde uit. de afdamming der Ooster-Schelde
geen sprake is, maar wel van een, dat hoogst onbestemd
in een onzekere toekomst verborgen ligt. Doch wij
willen al weder tegemoet komen aan onze angstige
naburen en onderstellen dat de voorspelde gevolgen zich
binnen den historischen tijd zullen voordoen. En dan
vragen wij: volgt daaruit dat de afdamming nu niet zon
der schade voor België kan plaatshebben? Volstrekt niet.
Tusseben die onderstelling en dat besluit ligt de vraag
of die gevolgen dan niet,al3 zo zich voordoen of dreigen
voor te doen, langs andere middelen te verhelpen zijn.
Het staat vast dat hier alleen van een toekomstig kwaad
sprake is, waaraan men een tegenwoordig goed zou moeten
opofferen. Wanneer het eventueel gevaar nu door de
afdamming der Ooster Schelde geboren, niet een onher-
s: el bare schade verwekt en tot hiertoe is het bewijs
daarvan door de Belgische ingenieurs niet eens be-
pioefd dan lijdt ook België door dat werk in 't geheel
geen schade, want breekt dan eenmaal dat gevaar, dat
ons hersenschimmig voorkomt, werkelijk aan, dan geven
de tractaten onzen nabuur het volle recht van ons te
vorderen dat wij het afwenden, en hem zoo voor alle
schade vrijwaren 2).
In deze beantwoording der eerste vraag, ligt, naar
onze meening, ook de beslissing over het gansche
geschil; te meer daar de rechten van België in onze
beschouwingen waarlijk breed, ja te breed zijn uitge
meten.
Wij willen echter ook nog de staatsrechterlijke zijde der
qnaestie ter toetse brengen, waartoe de seheeve voor
stellingen der 4e brochure vooral aanleiding geven.
1) Lorsque Ton considère etc. on doit reconnaiire que te
changement défavor able en aval de Bath sera
assez grand pour provoquer a l'avenir des attérisse-
ments nuisibles a la navigation, malgrê la profondeur des
passes actuelles." (Rapport de la commission internationale,
pag. 7).
2) Bij het beredeneerd rapport omtrent dc gevoerde onderhan
delingen door den minister Rogier dezer dagen aan de Belgische
kamer overgelegd, beweert de heer Rogier wel dat het niet in N eder-
iand's macht staat om de Westcr-Schelde, eens voor de scheepvaart
bedorven, terug te geven (il est au-dessus des forces de la Hollende
de créer un autre Escaut occidental) doch hij spreekt tegelijkertijd van
de aan Nederland opgelegde verplichting: non-seulement de con
serven, mais d'entretenir la navigabilité de VEscaut.
Waar alzoo, volgens Belgie's standpunt, Nederland de bevaai baat -
heid der Schelde moet en bij gevolg kan onderhouden, daal-kan
het, gelooven wij toch, volgens Belgie s eigen standpunt, de moge
lijke hinderpalen voor de scheepvaart in eene verre toekomst te
ontstaan ook wel verwijderen, te meer omdat die vernietiging der
Schelde in die toekomst toch ook niet plotseling zal plaats vinden.
Volgens het Handelsblad geeft het volgende bericht
uit Berlijn, dd. 21 Februari, wellicht de beste ophel
dering omtrent de aanleiding tot de geruchten die om
trent de mededeeling in comité generaal -ih de tweede
kamer gedaan, in omloop zijn.
„In zijne zitting van heden beeft het koninklijke lands-
oeconomie collegie, een gewichtig besluit genomen. Op
voorstel vari het gewone lid voor Westfalen, baron van
Schorlemeyer te Alst-, is met 41 tegen 3 stemmen het
volgende besloten: „„Overwegeude, dat reeds door het
ministerie van handel en eeredienst bij het ministerie
van buitenlandsche zaken nadrukkelijk is aangedrongen
om op Nederland (met het oog op de aldaar heerschende
veepest en de onvoldoende maatregelen door de autori
teiten genomen) eene diplomatieke pressie te oefenen
en aldaar met algeheele afsluiting der grenzen te dreigen,
zal ook tot den minister van landbouw het verzoek
worden gericht, om te verkrijgen, dat bedoelde algeheele
afsluiting voor alle verkeer onmiddellijk worde afgekon
digd, wanneer de tegenwoordige maatregelen niet binnen
zeer korten tijd het gewenschte gevolg hebben."" De
minister zoo vervolgt de berichtgever verklaarde
niet alleen, dat hij dit voorstel volkomen goedkeurde,
maar betuigde zijne blijdschap over bet besluit van het
collegie, dat aan het ministerie een zeer gevvenschten
steun zou geven. Men kon er op rekenen, dat de regee
ring, des gevorderd, de daad op de bedreiging zou doen
volgen."
Als een blijk hoe de positie van Nederland tegenover
Pruisen in het buitenland wordt beoordeeld, wijzen wij
op het volgende in een brief, uit Parijs aan L'Etoile
Beige gericht, voorkomende
„Men deelt mij mede, dat de Fransche regeering van
haren vertegenwoordiger te 'sGravenhage eene depêche
heeft ontvangen, waarin een belangrijk incident werd
medegedeeld. De Nederlandsche tweede kamer heeft, in
geheim comité, uit den mond van den minister van bui
tenlandsche zaken vernomen, dat de heer von Bismarck
eene nota had gericht aan hot ministerie, waarin onder
voorwendsel eener verbetering der grenzen, van Neder
land werd geëischt dat bet eenigg.ondgebiedzouafstaan.
„De minister zou voorts hebben medegedeeld dat hij,
na een kabinetsraad, door den koning gepresideerd, nog
denzelfden dag een weigerend antwoord had gegeven,
weike verklaring des ministers door de kamer met alge-
meene toejuiching zou zijn vernomen."
Do voorloopige werkzaamheden voor de afdamming
der Ooster Schelde zijn in de vorige week met vier
ploegen werkvolk begonnen. Ze bestaan in het aanvoeren
en lossen van steen en het maken vau wiepen voor de te
zinken rijsstukken.
De gemeenteraad alhier zal Woensdag a., des namid
dags te half twee uren, eene openbare zitting houden
ter behandeling van de volgende onderwerpen Provin
ciaal blad no. 27, verantwoording opeenten en 4/5 der
personeele belastingstaat nopens de aan viagen tot resti
tutie van betaalde plaatselijke directe belasting; concept
verordening betreffende den invoer van varkens; missive
burgerlijk armbestuur nopens de oprichting van een
werkbuis in deze gemeente; aangehouden stukken.
De minister van oorlog brengt, als een vervolg op de
voorloopige kennisgeving, vooi komende in dc Staats-
conrant van den 9 dezer, tot geruststelling 1 a" ouders
en voogden dien zulks iuooht aangaan, ter kennis, dat
wanneer dit jaar, en zelfs in het volgend jaar, getn jon
gelingen als cadet aan de koninklijke militaire academie
mochten worden toegelaten, de admissie in volgende
jaren ook op lateien leeftijd zal geschieden, zoodat de
jongelingen, welken in die jaren het maximum van den
leeftijd volgens de tegenwoordige voorschriften mochten
bereiken, het vooruitzicht op eene plaatsing als cadet
niet behoeven op te geven.
Benoemingen en besluiten.
L. kg Ka Benoemd bij het wapen dnr infanterie, bij het
3e regiment, tot len luitenant, naar ouderdom van rang,
de 2e luitenant G. J. Noy, van liet korps.
koloniën. Op verzoek eervol ontslag uit 'slandsdienst
verleend, met toekenning van pensioen, aan den Oost-
Indischen ambtenaar K. A. Dekker, laatstelijk adsisteut-
resident van Indramayoe (Cteribon), thans met verlof
hier te lande, en aan den Oost Indischen ambtenaar
P. de Bruin, laatstelijk adsistent resident van Tanab-
Datar (Padangscbe bovenlanden), thans met verlof hier
te lande.
hoogescholrn. Benoemd tot rectormagnincus
i de hoogeschool te Utrecht voor het academiejaar i
de hoogleeraar W. Koster.