öuitenlanö.
Gemengde berichten.
Te Wissekerke is eergisteren nacht zonder bekende
oorzaak brand uitgebroken in een schuurtje van de
wed. Rademaker, die spoedig tot de niet hout gevulde
schuur van den wagenmaker M. de Looff oversloeg.
Beide schuren en de voorraad hout werden door het
vuur totaal vernield. Door het omverhalen der schuur
van den winkelier H. Bek gelukte het den brand in zijn
voortgang te stuiten. De verbrande perceelen en het
hout waren tegen brandschade verzekerd.
Gisteren namiddag is te Vlissingen de Frans Naere-
bout in de haven gesleept, een te Antwerpen verbouwd
vaartuig, ingericht om te dienen als vuurschip op de
Wester-Schelde.
Te 's Gravenhage had Dinsdag avond, bij gelegen
heid van den jaardag van Z. M. den koning, eene nationale
voorstelling in den schouwburg plaats. Voor de eerste
maal werd opgevoerd een door Gustav zu Publitz
vervaardigd stuk, getiteld: Willem van Oranje. De voor
stelling werd onder anderen door de scherpschutters, in
uniform gekleed, bijgewoond. Toen de door J. L. Lefèvre
vervaardigde scherpschutters-marseh na afloop van
genoemd stuk werd uitgevoerd, moest dit op verlangen
van het publiek tot driemalen herhaald worden. De
tweede maal zongen de scherpschutters den marsch
(woorden van S. J. van den Bergh) in staande houding.
Ten slotte werd eene feestcantate door het schouwburg-
personeel voorgedragen, gevolgd door eene onthulling
van de buste des konings, opgeluisterd door Bengaalsch
vuur. Toen werd de opgewondenheid algemeen, want
niet alleen de scherpschutters, maar alle aanwezigen
stonden van hunne zitplaatsen op en hieven eenparig
het Volkslied en daarna het Wilhelmus-lied aan.
Thermometerstand.
20Febr.'s av. 11 u. 44 gr.
21 'smorg.7u.44gr.'smidd.l u.46gr.'sav.llu.48gr.
22 's morg.7 u. 48 's midd. 1 u. 49 gr.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMEB.
Zitting van 21 Februari. Ingekomen wetsontwerpbenoe
ming van rapporteursvragen van den heer Fransen van de
Puttecomité-generaalalgemeene beraadslagingen over de
staatsbegrooting.
In deze zitting is ingekomen een wetsontwerp tot
wijziging der begrooting van Nederlandsch-Indië voor
1867 (verhooging der traktementen van de inlandsche
hoofden).
Tot rapporteurs over de wet op de schutterijen zijn
benoemd de heeren Wintgens, van Heiden Reinestein
Wybenga, van Nispen van Sevenaer en Storm van
's Gravesande.
Tot voorzitter der commissie voor de verzoekschriften
is benoemd de heer Verheijen.
Voor den aanvang der algemeene beraadslagingen
over de staatsbegrooting voor 1867, werd den heer Fran
sen van de Pntte verlof gegeven vier vragen tot den
minister van koloniën te richten. Deze vragen betreffen
de meerdere gelden die uitgevonden zijn tot dekking
van het Indisch tekort, dan geraamd waren. De minister
van koloniën zal op deze vragen schriftelijk antwoorden.
De openbare zitting werd hierop veranderd in eene
zitting met gesloten deuren, na afloop waarvan de alge
meene beraadslagingen over de staatsbegrooting werden
geopend.
De volgende orde van beraadslaging is voor de begroo
ting vastgesteld: in de eerste plaats de algemeene
beschouwingen; daarna hoofdstukken II,III,IVaeni,
Vila, V, VI, VIII, (zoodat de begrootingen van marine
en oorlog na elkaêr zullen worden behandeld); vervol
gens de verhooging van hoofdstuk VIII (aanleg van
forten), dan hoofdstukken VIIA en IX en ten slotte het
koloniaal batig slot over 1864 en hoofdstuk X.
De algemeene beraadslagingen werden geopend door
den heer van Limburg Brouwer, die zijn standpunt
wenschte aan te geven tegenover de politiek der regee
ring. Na er aan te hebben herinnerd dat de vorige kamer
de regeering welwillend had ontvangen en er bij de op
positie geen schijn van oppositie quand méme bestond
kwam hij tot de kamer-ontbinding, waartegen hii als
eene zuiver constitutioneele handeling zijnde niets'had
in te brengen. Hij ontkende echter dat de vorige kamer
inderdaad de gevoelens van de meerderheid der natie
niet vertegenwoordigde. De regeering kon evenwel in
hare opvatting van de gevoelens der meerderheid hebben
gedwaald en daarom wilde hij haar op dien grond zijn
vertrouwen niet ontzeggen. Het rapport echter van het
ministerie van 27 September 11. i8 voor jjem
toetssteen van het vertrouwen, dat hij al of niet in de
regeering kan stellen. En nu wees hij er op, dat in dat
rapport op den voorgrond staat, dat de kamer hare be
voegdheid is te buiten gegaan en de praerogatieven
der kroon en dan ook de grondwet heeft geschonden
door een oordeel uit te spreken over benoemingen!
Door die stelling wordt aan de vertegenwoordiging
het recht van controle en toezicht ontnomenvoor
3en ander deel wordt de verantwoordelijkheid der regee
ring opgegeven en overgebracht op den onschendbaren
koning. Dat feit is voor hem grond genoeg om zijn
vertrouwen aan het ministerie te ontzeggen.
Verder werd door hem het gebruik afgekeurd, dat
door het gouvernement van de proclamatie is gemaakt,
daardoor zijns inziens op eene ongeoorloofde wijze op
de verkiezingen is gewerkt. Bovendien heelt men, door
de proclamatie niet te contrasigneeren, zich van de ver
antwoordelijkheid er van onttrokken en den koning
blootgesteld aan openbare critiek van een door hem onder
teekend stuk.
De behandeling der openingsrede werd door hem aan
andere leden overgelaten.
De conclusie van zijne rede is deze: de regeering
beperkt de ministerieele verantwoordelijkheid en daar
door het recht van controle der kamer en de rechten
van het volk, zoodat hij, als vertegenwoordiger van het
volk, tegen dergelijke staatkunde moet protesteeren en
ook op dien grond zijn vertrouwen aan de regeering
moet ontzeggen. Ook worden door de regeering de rech
ten van den koning miskend, door inkrimping van de
ministerieele verantwoordelijkheid en door blootstelling
van den persoon des konings aan de kritiek. Ook hier
tegen wordt door hem geprotesteerd. De volksvertegen
woordiging moet waken voor de handhaving der rechten
van de kroon, die het bolwerk uitmaken onzer consti
tutioneele vrijheid. De regeering eindelijk schendt,
niet opzettelijk, maar feitelijk, de grondwet. Om al deze
redenen ontzegt hij tot zijn leedwezen zijn vertrou
wen aan de regeering, daar hij haar anders gaarne wilde
steunen in de qnaestiën van het lager onderwijs en het
stelsel van verdediging.
De rede van den heer Keuchenius was bijna geheel
gewijd aan eene verdediging tegen de beschuldiging,
dat door zijne bekende motie de praerogatieven der
kroon zouden zijn geschonden. In den aanvang zijner
rede schetste hij zijne verontwaardiging over de ontbin
ding der vorige kamer en over hetgeen hij noemde de
opzweeping der blinde menigte tegen de negen en dertig
grondwetschenners. Hoewel hij alles ter zijde wenschte
te laten wat hem persoonlijk kon betreffen, meende hij
toch de grondwettige rechten van de kroon en van de
vertegenwoordiging niet onbesproken te mogen laten.
Toen de kamer ontbonden werd, had hij nog slechts
zeven weken zitting in de kamer. Hij dacht dat leden
der kamer, die jaren lang een sieraad er van hebben uit
gemaakt, vóór hem de constitutioneele quaestie zouden
hebben besproken. Dit is echter niet geschied. Of dit
aan moedeloosheid, aan weifelmoedigheid is toe te schrij
ven of aan berekend partij-overleg weet hij niet, maar dit
moest hij toch zeggen, dat hij er aan twijfelde of die
leden daardoor in aanzien bij de natie zijn gerezen.
Na in eene herinnering te zijn getreden van de ge
schiedenis der ontbinding van het Engelsch parlement
in 1783 en er op te hebben gewezen dat toen de consti
tutioneele vrijheden door de voornaamste leden van het
parlement aDders werden begrepen dan door deze kamer,
ging hij over tot eene verdediging zijner bekende motie,
er daarbij op wijzende, dat de regeering op gretige wijze
gebruik heeft gemaakt van het verwijt, door den heer
van Lijnden van Sandenburg tegen hem ingebracht, dat
zijne motie een eerste stap zou zijn op den revolutio
nairen bodem. Hij doet verder uitkomen het groote mis
bruik dat van hetOranje-bovenis gemaakt en herinnert
aan vroegere motiën van orde, en de ondersteuning
daaraan geschonken door verschillende der tegenwoor
dige ministers, zoodat het inderdaad de grootste ver
wondering moest baren hen thans zoo hoog te hooren
opgeven van schending der praerogatieven van de kroon
door de kamer. Hij wijst ook op de houding dier minis
ters tegenover de vorige ministers van koloniën Uhlen-
beck en Loudon, en deed bovenal uitkomen, dat de heer
Mijer in 1862 stemde voor de motie Wintgens tegen den
minister Uhlenbeck in de zaak der Delftsche academie,
terwijl daarentegen door geen der leden der vorige
kamer eenemotie tegen den heer Mijer werd voorgesteld,
ofschoon men de misleiding afkeurde waarvan de inland
sche bevolking, door de proclamatie, welke de heer
Mijer had uitgelokt, het slachtoffer was.
In den loop zijner rede gispte de heer Keuchenius het
misbruik, dat gemaakt is van verwerping van begroo
tingen om redenen er buiten gelegen, en zeide hij van
dit middel, ook zelfs tegenover dit kabinet, geen gebruik
te zullen maken.
De aanleiding tot het voorstellen zijner motie wordt
door hem opgegeven als hierin te zijn gelegen, dat de
commissie van redactie voor het adres van antwoord op
de troonrede bezwaar maakte daarin op te nemen eene
zinsnede, waarin hetzelfde werd uitgedrukt als in zijne
motie. Zijne motie had niet ten doel te treden op het
gebied der uitvoerende macht of om de benoeming van
den heer Mijer te wraken of te doen intrekken, maar
alleen om het koloniaal programma van den heer Mijer
af te keuren en te doen veroordeelen, ten einde de droe
vige gevolgen eener reactie op koloniaal gebied te
keeren.
Het ministerie werd door hem genoemd een ministerie
van voorwendselen en geen ministerie van beginselen,
waarna hij nogmaals de ware opvatting van het Oranje
boven, de koloniale politiek en de bevordering van het
christendom in Indië besprak. Ten slotte zeide hij geene
motie te willen voorstellen, maar zijne rede te eindigen
met de bede, dat de ministers bij den koning zouden
gaan en hem zeggen dat zij gedwaald hebben; dat zij de
39 leden der tweede kamer ten onrechte beschuldigd
hebben van een misdaad tegen de rechten des konings
te hebben gepleegd. Zegt hem, zeide hij, dat hunne daad
niet was eene daad van majesteitschennis, maar een pro
test tegen eene staatkunde, die, onder de leus van het huis
van Oranie te willen verdedigen, de kroon van haar stra
lenkrans zou willen berooven. Zegt hem dat het volk
's konings rechten niet wil belagen; dat het gehecht is
aan zijn vorstenhuis en wijst er op hoe, terwijl elders
troonen ineenstorten en rijken worden weggevaagd, orde
en vrijheid hier te lande in een vreedzaam verbond leven
en eene groote macht in bet volksleven vormen.
Vrijdag worden de discussiëu voortgezet.
Algemeen overzicht.
De uitbarsting van den oorlog tusschen Griekenland
en Turkije zal zich waarschijnlijk niet lang laten wach
ten, indien althans eene mededeeling uit Marseille juist
blijkt te zijn. Onze lezers zullen zich herinneren dat
onder de snelle Grieksche vaartuigen, welke uit Grieken
land vrijwilligers, krijgsbehoefte en leeftocht naar Kandia
overbrachten, voornamelijk de stoomboot Panhellenion
uitmuntte, welke reeds tien reizen naar dat eiland had
gedaan, zonder dat het aan de Turksche kruisers geluk
ken kon haar te achterhalen. Op de elfde reis echter,
dezer dagen ondernomen, werd de Panhellenion door
een Turksch fregat tot zelfs in de Grieksche wateren
vervolgd, zoodat het een toevluchtsoord moest zoeken
in de haven van Cerigo, voor welke het fregat daarop
post vatte, onder bedreiging de Panhellenion in den
grond te schieten, zoodra zij die haven mocht verlaten.
Onmiddellijk is thans door de regeering te Athene een
oorlogschip naar de haven van Cerigo gezonden om de
Panhellenion te escorteeren, Jmet jlast om geweld met
geweld te keeren, van welken last mededeeling is gedaan
aan de vertegenwoordigers der groote mogendheden te
Athene.
Met het oog op de verkiezingen van 10 Maart in Italië
heeft het ministerie Ricasoli eene verkiezings circulaire
uitgevaardigd. Dit gelegenheidsstuk bevat echter slechts
de phrases, welke in dergelijke omstandigheden steeds
j plegen te worden gebezigd. Het ministerie beweert daar
bij gelijk honderd vroegere ministeriën reeds gedaan
hebben en honderd latere ministeriën nog zullen doen -
„dat de vorige kamer ontbonden is, daar zij toonde niet
de vereischte elementen te bezitten om eene richt,ige
werking der constitutioneele instellingen te verzekeren;"
dat het ware doel der ontbinding is geweest om eene
nationale aaneengesloten meerderheid te vormen, welke
bracht aan de regeering kan schenken. „Italië is ze
moede: al die onvruchtbare disenssiën, die zwakheid in
het staatsbestuur, die gedurige wisseling van personen
en politieke programma's. Deze herhaalde ministerie
veranderingen zijn dan ook de hoofdoorzaken der
bestaande wanorde in 's lands administratie. Slechts
een nieuw parlement kan daarin verandering brengen."
Voorts ontwikkelt het ministerie zijne denkbeelden om
trent financiewezen en staatsbestuur, waarbij bezuiniging
en afscheiding van kerk en staat op den voorgrond staan.
Wij laten eene mededeeling dier denkbeelden hier echter
achterwege, omdat gewoonlijk aan zulke programma's, in
i dergelijke gelegenheidsstukken geuit, weinig waarde
kan worden gehecht. Even als de vorsten, in balling-
schap rondzwervende of onder knetterend baricaden-
I geweervuur, meestal eene geheel andere politieke theorie
verkondigen dan wanneer zij weder op den troon zijn geko
men of de rust is hersteld, zoo hebben ook do ministeriën
gewoonlijk in zulke levensgevaarlijke oogenblikken een
geheel ander programma dan bij eene later geboren
wordende ministerieele meerderheid.
Onder de laatste „liberale" beloften van keizer Napo
leon behoorde ook het wetsontwerp op de drukpers,
hetwelk thans is bekend gemaakt. De berg heeft hier,
volgens de uitspraak van een lid der oppositie, geen
muis maar een muizenval gebaard. Het eerste artikel
toch heft het thans nog vereischt verlof op, om eenig
dagblad te mogen uitgeven. Men is dus te dien opzichte
geheel en al vrij, maar men moet in dat geval een borg
tocht storten van 25,000 tot 80,000 franken, naar ver
houding van het aantal inwoners der stad, alwaar men
i zijn dagblad wil oprichten. Voorts bevat het wetsontwerp
de volgende „liberale" bepalingen: De onschendbaarheid
der leden van het wetgevend lichaam bestaat niet ten
opzichte van drukpersvervolgingen. De opname van
eenig artikel, onderteekend door iemand aan wien ver
boden is om op Fraosch grondgebied te verschijnen,
wordt gestraft met eene boete vau duizend tot vijftien
honderd franken. Bij drukpersdelicten kan aan de dag
bladen als boeten worden opgelegd minstens een twin
tigste deel en hoogstens de helft der gestorte borgtocht.
Verzachtende omstandigheden kunnen bij drukpers-
delicten niet aangenomen worden. Opheffing en schor-
I sing van dagbladen kan door den rechter worden uitge
sproken. Dit wetsontwerp heeft eene algemeene
sensatie in Frankrijk teweeggebracht en men beweert
dat zelfs de staatsraad daaraan zijne goedkeuring niet
zal hechten.
De bureanx van het Fransch wetgevend lichaam heb
ben verlof verleend aan de leden Lajuinais en Picard
tot het doen der door hen verzochte interpellatiën aan
de regeering. Heden zou de interpellatie van den heer
Picard plaats hebben, terwijl die van den heer Lajuinais
op Maandag is gesteld. Een verzoek van het senaatslid
Bouët-Willaumez om de regeering te mogen interpel-
leeren omtrert de weinige gelden, welke voor de ver
betering van de artillerie der vloot zijn toegestaan, is
door de bureaux van den senaat afgewezen.
Het Mexikaansch keizerrijk ijlt men rasscbe schreden
de vernietiging te gemoet. Van de bijeenroeping eener
i nationale vergadering is geen sprake mepr. De Fransche
troepen hebben het land verlaten, en de^resident Juarez
rukt aan het hoofd van een vrij talrijk leger naar de
hoofdstad. Men vei^ëkert dat keizer Msximiliaan de stad
Mexico tegen de republikeinsche troepefi wil verdedigen.
Treurig zou dus het einde kunnen wezén van keizer en
keizerin béjdé, met zooveel duizende anderen de slaeb^-
offers van de „roemrijksche onderneming der regeerinD
van keizer Napoleon III."