in. landsche handel, en nu trilt in al de aderen van het Neder- landsche volk het gevoel, dat binnen korter of langer tijd de Pruisisch-Noordduitsche handel en handelstnarine de Nederlandsche verdringen zullen, en Nederland op alle zeeën overvleugeld zal worden. Dit is de dieper liggende grond der antipathie, welke in Nederland ten opzichte van Pruisen heerscht. Zoolang die antipathie zich lucht blijft geven in den vorm van weemoed of droefheid, erkennen wij tot op zekere hoogte hare rechtmatigheid; doch, waar zij in woede ontaardt en tot feitelijke vijandr schap tegen Pruisen drijft en aanzet, daar wordt zij gevaarlijk en moet zij bestreden worden. Laat ons hopen dat het Nederlandsche volk weldra tot bezinning komen zaldat het zal inzien, hoe eene nauwe aansluiting aan Pruisen, voor Nederland het eenige middel is om het niet te versmaden overschot zijner nationale eigen aardigheden te redden." HET EXPOSÉ DER BELGISCHE REGEERING. Wij hebben thans de door den Belgischen minister Rogier aan de kamer van afgevaardigden overgelegde stukken in de Sehelde-quaestie voor ons liggen. De heer Kogier noemt deze een „Exposé des negociations" en gaat daarbij uitvoerig de tusschen België en Nederland ge voerde onderhandelingen na, onder overlegging der sedert 1846 tusschen beide landen gewisselde diploma tieke nota's. Wij willen ons bepalen tot het ten slotte door den Belgischen minister Rogier gegeven resumédaar het toch te dezen opzichte minder de vraag is hoe de inhoud was der tusschen België en Nederland gewisselde stuk ken, dan wel hoe thans op dit oogenblik de bewering van den heer Rogier luidt ten opzichte der Sehelde-quaestie. Dit resumé dan is van den volgenden inhoud: „Men mag zeggen dat de ongerustheid van België zich reeds heeft geopenbaard van het oogenblik, waarop de Nederlandsche regeering voor de eerste maal het voornemen uitte om den loop der Schelde-armen te wij zigen. Van toen af, van Maart 1846, beroept het kabinet te Brussel zich op de bepalingen der tractaten, welke de bevaarbaarheid van dien stroom waarborgen; van toen af ook verlangt het dat men de hand eerst, na een ge meenschappelijk onderzoek, aan het werk sla. Weigering echter van het kabinet te 's Gravenbage om in eene onderhandeling te treden, waarvan het noch de noodza kelijkheid, noch de doelmatigheid erkent. Gedurende deze periode heeft men nog slechts een min of meer duister denkbeeld van de strekking der Nederlandsche ontwerpen, en weldra maakt de ontbinding van het con tract met den aannemer een einde aan de gedachten- wisseling tusschen beide regeeringen. „De tweede periode vangt aan in 1849. In de eerste periode zou alleen het Sloe worden afgesloten; in deze geldt het de Ooster-Schelde, waarvoor men trouwens een kanaal door het eiland Zuid-Beveland in de plaats wil stellen. De emotie in België is thans levendiger. Men beschouwt de afdamming der Ooster-Schelde als zeer nadeelig voor de scheepvaart tusschen België en denRijn, en voorts het ontworpen kanaal als niet gelijk staande met den natuurlijken waterweg, welke zou worden ver nietigd. Dit leidt tot eene algemeene onrust, welke door eene enquête wordt vermeerderd. De vrees dat de sluiting der Ooster Schelde nadeelige gevolgen zal opleveren, zelfs voor den loop van den hoofdstroom begint zich te openbaren, maar nog slechts in de tweede plaats. De quaestiën van recht worden levendig en breedvoerig door de beide regeeringen behandeld. Zoowel op dit als op feitelijk gebied weigert het kabinet te 's Gravenhage elke concessie. De Belgische regeering sluit hierop de diplo matieke correspondentie met een tweeledig protest, daar Nederland blijft weigeren om mede te werken tot een prealabel en contradictoir onderzoek, en reserveert zich het recht om de volledige uitvoering der tractaten te verkrijgenook ditmaal wordt aan het verschil een einde gemaakt door het onvermogen der maatschappijen, welke de concessie hadden verkregen. „In de derde periode neemt de zaak eene andere wen ding; de Nederlandsche regeering belast zich, in 1859, met den aanleg der spoorweg-werken, welke moeten leiden tot de afsluiting van de Ooster-Schelde en van het Sloe, welke men door kunstwegen wil vervangen. Het kabinet te Brussel breekt nu het stilzwijgen af, „„België schrijft de Belgische gemachtigde aan den minister van buitenlandsche zaken in Nederland heeft geen recht, waaraan zijne regeering dan ook nooit gedacht heeft om de minste objectie te maken tegen dergelijk plan op zich zelf. Wij eerbiedigen het vrij prerogatief van Nederland om, even als alle staten, op zijn grondge bied die werken aan te leggen, welke zijn belang kunnen vorderen. „„Maar de Zeeuwsche spoorweg kan niet in exploitatie worden gebracht, indien men niet tevoren andere werken aanlegge, waardoor onze positie niet meer dezelfde als vroeger zou wezen. Om Middelburg met Bergen op Zoom te verbinden, moet men noodzakelijkerwijze het Sloe en de Ooster-Schelde overgaan. Het behoud dezer takken echter is aan een gemeenschappelijk toezicht onder worpen, en de handel der geheele wereld heeft er belang bij, dat de toestand der bevaarbaarheid van dien stroom niet worde gewijzigd. „„De loop des tijds, de gebeurtenissen onzer dagen en het meer en meer inzien hunner ware belangen, moet, naar het schijnt, aan beide landen aanraden om eer eene vredelievende politiek dan eone vijandige te volgen. Van onze zijde willen wij gaarne daartoe neigen, en het is van dit standpunt, dat ik heden morgen de eer had om mondeling aan uwe excellentie mede te deelen, in welk opzicht wij ons bezig houden met de geprojecteerde werken ten opzichte van Sloe en Ooster-Schelde. Van datzelfde standpunt wensch ik thans haar te vragen of de Nederlandsche regeering zich niet voorstelt om eenigs- zins tegemoet te komen aan de billijke opmerkingen, waartoe deze werken reeds sedert lang hebben aanlei ding gegeven en welke ik in last had kortelijk bij uwe excellentie in herinnering te brengen."" „De Nederlandsche regeering stoort zich hier niet aan. De uitvoering van haar plan wordt in allen deele zonder vertraging voortgezet. „In België wordt het denkbeeld meer en meer alge meen dat de afdamming der Ooster-Schelde indirect de opslijking der Wester-Schelde ten gevolge zal hebben en deze ongeschikt zal maken voor de groote vaart. Tot op zekere hoogte kan men de Ooster-Schelde en het Sloe vervangen, doch het is niet in de macht van Nederland om eene tweede Wester-Schelde te creëeren. De Belgische regeering wil tot eene betere kennis gera ken van de reeds van alle zijden onderzochte technische vraagstukken en daarbij niet op éen eDkel onderzoek afgaan; zij stelt eene serie van enquêtes in, welke tot deze resultaten leiden. „1. De afdamming van het Sloe zal bepaaldelijk ten gevolge hebben verlies der reede van Rammekens, welke thans aan de schepen voor het slechte weder bij de in- en uitvaring der Schelde een veilig toevluchtsoord biedt. „2. Het kanaal van Zuid-Beveland zal voor de scheep, vaart tusschen België, Nederland en den Rijn bezwaren in het gebruik opleveren, belemmeringen, vertragingen en lasten, welke zij in de Ooster-Schelde niet ontmoette. „3. Eindelijk en vooral zal de afdamming der Ooster- Schelde de verzanding der Wester-Schelde ten gevolge hebben. „Deze resultaten worden ter kennisse gebracht van het kabinet te 's Gravenhage. Nu volgt eene Nederlandsche enquêtewaarvan de gevolgtrekkingen geheel en al ver schillend zijn. Voorts komt men tot eene gemeenschap pelijke enquête. De Nederlandsche ingenieurs betoogen de volkomen onschadelijkheid der afdamming van de Ooster-Scheldede Belgische ingenieurs stemmen dit toe, wat betreft den loop der Wester-Schelde boven Bath, maar verklaren dat de afdamming aanslibbing beneden Bath ten gevolge zal hebben, hetgeen, de gehoopte ver betering van den stroom op het bovenste gedeelte van de rivier onmogelijk makende, deconclusiënder vroegere Belgische enquêtes bevestigde. „De werken der afdamming worden aanbesteed, de aanbesteding wordt nog voor den afloop der gemeen schappelijke enquête goedgekeurd, en de uitvoering zelve bepaald in Maart 1867. „De vierde periode vangt aan bij de Nederlandsche nota van 24 September 1866. De afdamming zal, volgens dit voorstel, plaats hebben, en gedurende vijf of zes jaren na het fait accompli zou men van weerszijden peiliugen doen. Werd geconstateerd dat de afdamming nadeelig is aan de bevaarbaarheid der Wester-Schelde, dan zou Nederland dit nadeel herstellen. Tegenover deze verze kering zou België moeten verklaren, dat zijne belangen gewaarborgd zijn. „Dit voorstel was noch op feitelijk gebied, noch opdat des rechts aannemelijk. Wat het eerste betreft, daar de volkomen gevolgen der afdamming zich eerst in een zeer veel langer tijdvak zullen openbaren, dan gedurende den korteren termijn, door het kabinet te 's Gravenhage aan gegeven. Wat het laatste aangaat, daar Nederland door de tractaten wordt verplicht om de Wester-Schelde be vaarbaar te houden, niet voor vijf of zes jaren, maar voor altijd. „De Belgische regeering, wanhopende om direct tot eene overeenstemming te geraken, waartoe zij gedurende twintig jaren te vergeefs alle pogingen in het werk had gesteld, en voorts de technische verschillen tusschen de Belgische en Nederlandsche ingenieurs niet willende beslissen, heeft besloten om een beroep te doen op het onpartijdig oordeel der buitenlandsche wetenschap. „België keurt volstrekt niet af dat Nederland zijne spoorwegen vermenigvuldigt en nieuwe polders aanwint; het verlangt slechts dat Nederland in de uitvoering zijner werken de onder bezwarenden titel door de Belgische en buitenlandsche scheepvaart verkregen rechten eer biedigt. De zeehandel van België bereikt thans ongeveer een cijfer van twee millioen tonnen en maakt voor zeven achtste deel gebruik van den weg der Wester-Schelde. Het voortbestaan van den zeehandel tusschon België en alle handelstaten der wereld is dus verbonden met de goede bevaarbaarheid van een waterweg, waarvoor het in niemand's macht zou staan iets anders in de plaats te stellen. En zou nu België niet volkomen in zijn recht wezen, zelfs al bestonden er geene tractaten, om, waar het zulk eene allerbelangrijkste quaestie geldt, aan een naburigen staat, waarmede het in vriendschapsbetrekking staat, te vragen, dat hij ten opzichte van de bevaarbaar heid der Wester-Schelde geen gevaren in het leven roepe, als onbetwistbaar beschouwd door de Belgische inge nieurs en zelfs, dat hij die bevaarbaarheid niet aan hypo thetische proefnemingen onderwerpe? Maar de loop dezer rivier is belast met servituten, voortspruitende uit bepaalde overeenkomsten, waarvoor Nederland steeds den prijs heeft genoten en nog geniet: namelijk: een kapitaal van zes en dertig millioen franken en vijf en twintig millioen achterstallige renten voor de Schelde-tol, eene jaarlij ksche rente van acht honderd veertig duizend franken voor de aan België gewaarborgde scheepvaart rechten enz. Nederland is dan ook niet alleen verplicht om de Schelde bevaarbaar te laten, maar ook te houden, en het is een bekend beginsel dat men niet indirect iets mag doen, waartoe men direct rechtens onbevoegd is. Zal nu de afdamming der Ooster-Schelde indirect de opslikking der Wester-Schelde ten gevolge hebben en alzoo den stroom buiten staat stellen om aan zijne be stemming te beantwoorden? Dit is de hoofdvraag. De Belgische en Nederlandsche enquêtes hebben tot een verschillend resultaat geleid. Thans is zij onderworpen aan het onderzoek van buitenlandsche deskundigen. „De Belgische regeering heeft ter goeder trouw deze enquête uitgelokt. Haar doel zal bereikt zijn als, onder waarborg der belangen van alle mogendheden, welke de Schelde bevaren, dit laatst en onpartijdig onderzoek bijdraagt tot wegneming van het verschil tusschen twee staten, welke beide een even groot belang hebben in de handhaving van wederzijdsche vriendschapsbetrekkingen en van wederzijdsch vertrouwen. „Brussel 18 Februari 1867." Wij bepalen ons ten opzichte vari dit officieel stuk tot de opmerking, dat uit de laatste zinsnede alzoo zeer dui delijk blijkt, dat de heer Rogier de Sehelde-quaestie tot een internationaal vraagstuk wil maken, waarin alle mogendheden, welke de Schelde bevaren, zullen betrok ken worden. Voordat de openbare zitting der tweede kamer gisteren een aanvang nam, is een vergadering gehouden in comité, waarin, naar men ons meldt, door den minister van buiten landsche zaken mededeelingen gedaan zijn betrekkelijk de buitenlandsche politiek. De Pruisische regeering heeft in plaats van den heer Lentze, wiens ongesteldheid voortduurt, den ingenieur Hagen belast met het onderzoek betrekkelijk de afdam ming van de Ooster-Schelde. Deze heeft zich thans op reis naar Nederland begeven. In eene heden gehouden vergadering van aandeel houders in de Zeeuwsche maatschappij van stoomvaart is besloten te trachten eene wijziging in de concessie te bekomenten einde van Vlissingen op Neuzen te kunnen varen en voortaan van laatstgenoemde plaats de reis naar Rotterdam door het Zuid-Bevelandsche kanaal te doen vervolgen. Deze wijziging in den dienst zou alsdan een aanvang nemen met 1 Maart e. k. en voorloopig bij wijze van proefneming gedurende drie maanden worden voortgezet. Voorts is ook besloten, de directie te machtigen met gedeputeerde staten dezer provincie te onderhandelen, over het overnemen van den stoombootdienst op de Wester-Schelde of althans een gedeelte daarvan. De graaf van Zuylcn van Nyevelt, minister van buiten landsche zaken, is door den koning-groothertog met het grootkruis der orde van de Eikenkroon begiftigd. Benoemingen en besluiten. ridderorden. Vergunning verleend aan jhr. mr. L. G. J. T. de Paul Du Castel, Zr. Ms. gezant bij den heiligen stoel, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder-grootkruis der orde van den H. Gregorius den Groote, hem door Z. H. den paus geschonken. Kerknieuws. De algemeene kerkeraad der nederduitschehervormde gemeente te Vlissingen heeft tot predikant beroepen de heer J. Vermeer, thans te Linschoten. Marine en leger. De Nederlandsche oorlogschepen Adolf hertog van Nassau en van Speyk, welke zich ter reede van Malta bevonden, zijn per telegraaf teruggeroepen. De tweede luitenant der mariniers J. Pilaar zal, volgens de Amsterdamsche courant, van Hellevoetsluis naarVlissingen worden overgeplaatst. Rechtszaken. Wie ook de ongeregeldheden, in deze gemeente ver oorzaakt door eenige adelborsten van Zr. Ms. marine op St. Nicolaasavond 1863, reeds vergeten moge zijn, zeker niet hij die daarvan toen het slachtoffer werd en daarbij zijn oog verloor. Het is ODzen lezers bekend dat door dien persoon, met name L. Koster, eene vordering tot schadevergoeding werd ingesteld, welke echter door de arrondissements-reehtbank en het provinciaal gerechtshof niet werd toegewezen. Hij kwam daarop in cassatie en de zaak van Koster werd op 2 Februari voor den hoogen raad der Nederlanden behandeld. De advocaat mr. J. G. Ro- chussen ontwikkelde diens conclusiën, en betoogde dat, omdat de jongelieden zich in onderlinge vereeniging hadden bevonden, en een van hen den slag had toege bracht, zonder dat men weet wie dien had gegeven, allen hoofd el ij k voor diedaad verantwoordelijk moesten wor den geacht. Voor de adelborsten traden op de advocaten mrs. D. van Eek en J. de Greve, die betoogden dat de eischer zich ten onrechte beklaagde, omdat alleen een schuldige kan worden aangesproken, en het in strijd met goede rechtsbeginselen zou zijn, indien men al de leden van een gezelschap verantwoordelijk zou willen stellen voor de daad van een hunner, zoolang niet werd aangetoond, dat de anderen daartoe hadden medegewerkt. Na re- en dupliek werd de zaak in handen van den advo caat-generaal mr. Gregory gesteld, die gisteren heeft geconcludeerd tot verwerping van het ingesteld beroep. De booge raad heeft de uitspraak in deze zaak bepaald op 21 Maart.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2