OURINT.
N°- 29.
Dinsdag
1867.
19 Februari.
Editie van Maandag avond 8 uren.
Middelburg 18 Februari.
In de heden gehouden zitting van de tweede kamer
heeft de beer W. van Goltstein, overeenkomstig het hem
jl. Woensdag daartoe verleend verlof, tot den minister
van binnenlandsche zaken de vraag gericht, of de regee
ring voornemens is, naar aanleiding van het rapport der
staatscommissie voor de veeziekte, tot dadelijkealgeheele
afmaking over te gaan. Hierop werd door den minister
geantwoord, dat de regeering het voorjaar zal afwachten
alvorens daaromtrent te beslissen, doch dat zij strengere
wetsbepalingen zal voorstellen.
De beraadslaging over de staatsbegrooting is tegen
a. Donderdag aan de orde gesteld.
De mededeeling, Zaterdag door den heer Rogier in de
Belgische kamer van vertegenwoordigers gedaan, strekte
tot antwoord op twee tot hem gerichte vragen.
De heer de Vrière bad eenige inlichtingen verzocht
omtrent de onderhandelingen betrekkelijk de afdam
ming van „de Schelde" en tevens verlangd, dat de over
dit onderwerp gevoerde briefwisseling zon worden
overgelegd.
De beer Dnmortier verlangde te weten of het waar is,
dat de Nederlandscbe regeering vijandig gezind is jegens
den eventueelen aanleg van een spoorweg van Antwer
pen naar Dnitschland.
Hierop antwoordde de minister gelijk wij reeds met
een enkel woord in de tweede editie van ons vorig
nommer gemeld hebben ongeveer het volgende:
De quaestie van de afdamming „der Schelde" is aan
het oordeel van buitenlandsche ingenieurs onderworpen.
En opdat men ons niet zon beschuldigen gedienstige
rechters gekozen te hebben, heb ik het voegzaam geoor
deeld om mij tot de buitenlandsche mogendheden zelve
te wenden. Deze handelwijze heeft in Nederland een
buitengewone opschudding veroorzaakt, en bittere ver
wijten zijn tot den Belgischen minister van buitenland
sche gericht. In Nederland is de opgewondenheid der
gemoederen tot het uiterste gekomen; telken dage ziet
een nieuw vlugschrift het licht. Onderscheidene dezer
geschriften bevatten geheel onjuiste beweringen. Van
gewone schrijvers laat zich dit verklaren, maar niet zoo
licht zou men dit verwachten van schrijvers die op hun
officieele titels aanspraak maken. Al de buitenlandsche
mogendheden, tot wie wij ons gericht hebben, hebben
ons verzoek ingewilligd, en twee ingenieurs, die van
Engeland en Frankrijk, zijn nu reeds in den Haag. Dins
dag zal ik de op deze zaak betrekking hebbende stukken
overleggen, en de kamer zal dan kunnen beslissen of zij
de discussie over deze quaestie wil voortzetten.
Alles wat ik voor het oogenblik op de vraag van den
heer Dumortier antwoorden kan, is dat België bij de
Nederlandscbe regeering, met betrekking tot den spoor
weg van Antwerpen naar Duitschland, geenszins die
goede gezindheid heeft gevonden, die het recht had te
verwachten.
Te Brussel is per telegram uit Berlijn kennisgeving
ontvangen, dat de heer Lentze, de door de Pruisische
regeering aangewezen ingenieur voor het onderzoek der
afdamming van de Wester-Schelde, op het oogenblik
zijner afreize ongesteld is geworden en alzoo niet ver
trekken zal.
Eergisteren avond waren weder velen in de concert
zaal alhier vereenigd tot het aanhooren der van wege
het Natuurkundig gezelschap en het departement der
Maatschappij tot nut van't algemeen gehouden „volks
voorlezing". Deze benaming, door de besturen der ge
noemde genootschappen gegeven, was thans minder juist,
daar de heer P. D. Koning, die weder eene spreekbeurt
vervulde, niet las, maar gedurende twee uren voor de
vuist over het door hem behandelde onderwerp sprak.
Dat onderwerp was eene beschouwing van de verande
ringen in den dampkring, de toestanden der verschil
lende in den dampkring aanwezige gassen, en de werk
tuigen welke gebezigd worden tot de waarneming van
hetgeen in den dampkring plaats heeft.
Na eerst bij de hoofdbestanddeelen van den dampkring
stilgestaan en gesproken te hebben over de dampkrings
lucht, zuurstof-, waterstof- en koolzuurgas, verklaarde
hij de eigenschappen dier gassen, door proeven gestaafd.
Daarna besprak hij den druk van den dampkring; gaf
eene duidelijke verklaring van den door Torricelli uit
gevonden zwaarte- of barometer; wees op het verschil in
samenstelling van onderscheidene door hem ter bezichti
ging gestelde barometers: bak-, hevel-en metaal baro
meters beschreef de zich zelf aanteekenende barometer en
toonde het nut aan, daardoor voor de wetenschap teweeg
gebracht.
Op gelijke wijze behandelde hij den thermometer,
waarbjj hij vooral de beteekenis verklaarde van het zoo
genaamde vries- en kookpunt en de verschillende ver
deeling, door Fahrenheit, Keaumur en Celsius gevolgd.
Verder sprak hij over wind, zijne richting en kracht,
daarbij de beteekenis verklarende van de in de courant
steeds opgegeven wordende meteorologische waarnemin
gen; over regen, dauw, rijm, ijswording, hagelvorming,
enz.
In verband met de verklaring van de wijze waarop de
meteorologische waarnemingen worden gedaan, wees hij
eindelijk nog op de onzekerheid der voorspellingen van
de als zoogenaamde „weerprofeten" gebezigde werktui
gen, welke onzekerheid echter naar bij vertrouwt ver
minderen zal, naarmate de wetenschap vorderingen maakt
in de nasporing der verschijnselen die zich in den damp
kring openbaren.
Met spreker bejammerden zeker velen het, dat de
spoedig voorbijgaande tijd slechts eene vluchtige behan
deling van vele hoogst wetenswaardige zaken toeliet,
te meer daar door eene meer uitvoerige beschrijving
de duidelijkheid nog zou gewonnen hebben. Voor hen
echter die van het gehoorde eene nadere uitlegging
mochten verlangen, zal de heer Koning bereid worden
bevonden die te geven. Hiervan deed althans dr. de
Man, voorzitter van het Natuurkundig gezelschap, de
toezegging, nadat hij den spreker voor zijne duide
lijke en nuttige voordracht en het publiek voor
zijne onverdeelde aandacht en blijkbare belangstelling,
namens het Natuurkundig gezelschap en het departement
der Maatschappij tot nut van 't algemeen zijn dank had
betuigd. Vooral wekte dr. de Man evenwel het publiek
op, om de door de redactie der Middelburgsche courant
steeds medegedeelde meteorologische waarnemingen
op de marinewerf te Vlissingen, waarvan de genees-
heeren steeds een trouw gebruik maken, doch die ook
voor het algemeen belangrijk zijn, voortaan met meer
belangstelling te lezen, en te beproeven of bet ge
hoorde van dezen avond voldoende is om die opgaven
te begrijpen en, zoo niet, den heer Koning te verzoeken
daaromtrent nog eenige nadere inlichting te willen geven.
Men leest in de Dordrechtsche courant:
„Aan deze stad is thans gearriveerd het barkschip
Tagal, gezagvoerder Göbel, van Batavia, met eene lading
gouvernementsproducten. Dit schip was den 28 Januari jl.
te Vlissingen binnengeloopen, daar men het niet veilig
achtte, bij het bestaande onstuimige weder op Zierikzee
aan te houden, gelijk de bedoeling was geweest. Vroeger
zon hij dus als bijlegger zijn vermeld en genoodzaakt
geweest zijn weder buiten om, hetzij naar Zierikzee,
hetzij naar Brouwershaven te stevenen. Nu echter is hij
de Wester Schelde opgevaren en met een diepgang van
62 palm het kanaal van Zuid-Beveland doorgegaan, en
aldus den 3 Februari te Zierikzee aangekomen, van waar
hij langs den gewonen weg naar Dordrecht is opgevaren.
Dit is alzoo nu voor groote schepen eene nieuwe ver
binding binnendoor van onze verschillende zeehavens,
en daardoor wordt nu ook de haven van Vlissingen
bruikbaar voor de groote schepen, die bestemd zijn naar
de havens aan de Maas. Maar ook omgekeerd kunnen
schepen, in deze havens binnengevallen, dienstbaar ge
maakt worden aan den handel van de havens aan do
Schelde. Dus niet alleen wij, maar ook Antwerpen vooral,
wordt daardoor belangrijk gebaat. Men zal alsnu zien
gebeuren, dat groote schepen die te Rotterdam of Dor
drecht eene lading hebben aangebracht, weder van
Antwerpen met eene lading vertrekken en omgekeerd,
hetgeen vóór het kanaal van Zuid-Beveland bestond
ondoenlijk was."
In de Stoompost leest men:
„Wij vernemen, dat bij besohikking van den minister
van binnenlandsche zaken is bepaald, dat, te rekenen
van den 1 Mei e. k., als arrondissements ingenieurs dienst
zullen doen de ingenieur H. A. J. W. van Beusekom in
het 6e district,standplaats 's Hertogenbosch;deadspirant-
ingenieur A. Stieneker in het 7e district, standplaats
Roermond; de adspirant ingenieur R. O. van Manen in het
11e district, standplaats Breskens, en de adspirant-inge-
nieur P. W. van der Sleyden in het 1ste district, stand
plaats Groningen."
In de Nieuwe Rotterdamsche courant lezen wij het
volgende
„Aan den gemeenteraad te Amsterdam is dezer dagen
ingezonden een hoogst belangrijk rapport der commissie,
benoemd in de vergadering van 19 December 1866, be
treffende het hespeleu van den stads-schouwburg. Die
commissie, bestaande uit de heeren P. N. Muller,
E. C. Buchner, G. J. A. den Tex, Abraham de Vries en
J. G. Jager, is destijds benoemd naar aanleiding van een
voorstel van burgemeester en wethouders, om aan de
tegenwoordige concessionarissen, de heeren Roobol,
Tjasiuk en Peters, het exploiteeren van den stads-schouw-
burg op nieuw voor vijfjaren te gunnen. De commissie
is, na onderzoek der rekeningen en bescheiden, tot het
schouwbnrgbeheer behoorende, en na zoowel de konink
lijke commissie tot herstel van het nationaal tooneel,
benoemd 20 Mei 1851, als gemelde concessionarissen en
andere mededingers voor de bespeling van den schouw
burg gehoord te hebben, tot de conclusie gekomen, om
tot verwerping van het door burgemeester en wethouders
gedaan voorstel te adviseeren. Op verschillende gronden
betoogt zij, dat het stedelijk subsidie, zooals het werd
besteed, een last is voor de gemeente-financiën, welke
niet behoort te worden bestendigd, en dat het exploiteeren
van een schouwburg lokaal niet behoort te zijn een onder
werp van eene concessie. De wenschelijkheid van ver
pachting der inrichting als beginsel aannemende, adviseert
de meerderheid der commissie den raad, daartoe alsnog
eene openbare mededinging op te wekken. Zij vonden
daartoe onder anderen aanleiding door de omstandigheid,
dat laatstelijk, in strijd met hetgeen in 1862 was geschied,
door burgemeester en wethouders geene openbare aan
kondiging heeft plaats gehad van het voornemen om de
exploitatie van den schouwburg aan gegadigden tegunnen.
De minderheid der commissie, vreezende dat zich
zonder eenige geldelijke tegemoetkoming, geen solied
gegadigde zou aanbieden wenschte, als maatregel van
overgang, voor het eerste jaar eene toelage tot een maxi
mum van f 9000 uit de stads kas ten behoeve der onder
neming beschikbaar te stellen. Bij de door de meerder
heid bedoelde openbare verpachting voor den tijd van
vijf jaren zon moeten worden bedongen, dat ten minste
drie maal 'sweeks eene Hollandsche voorstelling zal
worden gegeven, en dat, met inachtneming der billijke
wenschen van de maatschappijen Cecilia en Apollo, de
gemeente de kosten van onderhoud en herstellingen
voor hare rekening behoudt, welke uit den aard der
zaak op haar als verpachtster rnsten. Zij wenschte
burgemeester en wethouders uit te noodigen tot het
ontwerpen van pachtvoorwaarden op dien grondslag,
welke, na vaststelling door den raad, openbaar zullen
worden bekend gemaakt.
„Ten slotte zegt de commissie, dat de gemeente-finan
ciën, haars inziens, vreemd moeten blijven aan geldelijke
ondersteuningen van tooneeloudernemingon zonder
directen invloed omtrent de wijze waarop het geld
besteed wordt, en dat alleen b. v. voor het helpen oplei
den van jeugdige tooneelkunstenaars eene bijdrage van