MIDDELBÜRGSCHE COURANT. N°- 22. Donderdag 1867. 7 Februari. ÜJinncnlanö, Editie van Woensdag avond 8 uren. De Burgemeester en Wethouders van Ylissingen, Maken bekend: dat op Vrijdag den 22 Februari 1867, des namiddags te 2 uren, ten raadhuize dier gemeente, zul worden aan besteed de levering van: 1°. 20,000 Felui Straatkeien; 2°. 10,000 vlakke Straatklinkers j 10,000 vlakke Klinkers f "Waal-vorm. 55,000 hardgraauw lste soort I Op voorwaarden die ter lezing liggen ter gemeente secretarie, en volgens de monsters aldaar voorhanden. De inschrijvingtbiljetten moeten vóór 1 uur op den dag der besteding worden ingeleverd. Vlissingen, den 5 Februari 1867. De burgemeester en wethouders voornoemd, J. W. CALLENFELS. De secretaris, P. FOKBES WELS. Middelburg G Februari. Uit de memorie van beantwoording nopens de alge- meene beschouwingen der staatsbegrooting blijkt 1. Ten aanzien van de algemeene politiek, dat de regeering twijfelt, of het in de gegeven omstandigheden in het welbegrepen belang van het vaderland raadzaam is, om vroegere geschillen noodeloos op te halen. Met de optreding der nieuwe kamer behoort een nieuw tijdperk der parlementaire geschiedenis geopend te worden, zich vooral kenmerkeude door vermijding van een onvrucht- baren strijd. De regeering, afgedane zaken ter zijde latende, wenscht een welgemeend en volledig gemeen overleg met de vergadering omtrent de eischen van het oogenblik en de toekomst. Evenwel, in antwoord op eenige politieke bezwaren, blijft de regeering overtuigd, dat zij, noch in het rapport aan den koning, noch in latere handelingen, de begin selen van de grondwet in eenig opzicht zou miskend of veronachtzaamd hebbenzij is ernstig opgekomen tegen de opvatting, dat eene poging zou zijn beproefd, om de ministerieele verantwoordelijkheid en de vrije beoordee ling der regeeringsdaden door de staten-generaal, te beperken. De leer der regeering steunt op de letter der grondwet en op de overtuiging, dat geene constitutio- neele monarchie denkbaar is, wanneer over de aanstel ling van hoogere of lagere ambtenaren ieder oogenblik door de volksvertegenwoordigers een beslissend vonnis kan worden uitgesprokenzoodat eene wettige daad ongedaan zou kunnen worden gemaakt. De bekende motie nu had ten doelom de benoeming van den gouverneur-generaal te doen intrekken. De regeering heeft zich ook geen inmenging in de verkiezingen ver oorloofd; zij heeft integendeel gewaarschuwd tegen onwettige bemoeiing van de zijde der ambtenaren. 2. Wat de financiën betreft: De regeering geeft tal van berekeningen en opgaaf van gedane of nog te ver wachten financieele voordrachten en verhooging van uitgaven, waarvan de slotsom is: dat er eene voordracht zal moeten plaats hebben tot aanvulling der middelen over 1867. Alle verhoogingen en aanvullingen zijn geschat op 7 millioen (waaronder 1 millioen verhooging voor de bezoldiging van de inlandsche hoofden op Java, uit de koloniale baten, die dus 1 millioen minder worden). Deze 7 millioen zijn te vinden aldus: uit het vermoe delijk overschot van de dienst van 1866 3J millioen en 1 millioen minder amortisatie 4j millioen, en de overige 2j millioen wellicht door uitgifte van schat kist-biljetten, bedoeld bij de wet van 19 Augustus 1861 (Staatsbl. no. 74). Behalve deze memorie, is ook ingediend een ontwerp, waarbij twee ton worden uitgetrokken tot vaststel ling in beginsel van het leggen eener brug over den Moerdijk Ofschoon de minister van justitie de invoering der nieuwe rechterlijke inrichting hoofdzaak blijft achten, heeft hij toch, volgens zijne verklaring in zijne memorie van beantwoording, andere onderwerpen niet uit het oog verloren. Eene partieele herziening van het militair strafrecht is ondernomen, een wetsontwerp tot afkoopbaarstelling der tienden, zal weldra aan de kamér worden aangeboden, eene politiewet is in bewerking. Het voornemen bestaat om eene staatscommissie te be noemen, aan wie zal worden opgedragen de regeering voorte lichten omtrent de verbeteringen,die het notariaat de wijze van overdracht van onroerende goederenen het hypotheekstelsel behoeven. Aan het ontwerpen van een nieuw wetboek van straf recht is reeds de hand gelegd. Afschaffiug der nog gel dende wetten van vreemden oorsprong bij éen enkelen maatregel is niet wel doenlijk. Die intrekking kan niet anders dan partieel plaats hebben, al naarmate eene nieuwe wettelijke regeling door de grondwet of het alge meen belang wordt geëischt, of de noodzakelijkheid der afschaffing, ook zonder daarvoor.ii) de plaats tredende nieuwe regeling, is gebleken. De vraag, of de instelling eener zelfstandige adminis- trative rechtsmacht door de grondwet wordt toegelaten en door het algemeen belang gevorderd, eiseht ernstig onderzoek. Wanneer dit onderzoek tot eene volledige regeling en, voor zooveel noodig, tot eene nieuwe orga nisatie der administratieve rechtsmacht zal hebben geleid, zal de tijd gekomen zijn om op beter overwogen en duur zamer grondslagen dan thans mogelijk is, ook uitvoering te geven, aan het 2e lid van artikel 150 der grondwet. De minister meent dat het vraagstuk der afschaffing van de doodstraf onafgedaan moet blijven tot den tijd der invoering van een nieuw wetboek van strafrecht. Dat nieuwe strafwetboek zal in zijn geheel aan den raad van state en daarna aan de kamer worden aange boden. Waarschijnlijk zullen nog gedurende deze zitting voor stellen kunnen worden gedaan omtrent de gedeeltelijke herziening van het militair-strafwetboek. De wetsontwerpen tot vaststelling van het nieuwe wetboek van strafvordering zullen andermaal aan de kamer worden aangeboden, terwijl de ontwerpen betrek kelijk de rechtsvordering en de rechterlijke indeeling elkander in dier voege zullen volgen, dat de kamer zich desverkiezende,onafgebroken met het werk der judicieele hervorming kan bezig houden. Bij de vervulling van plaatsen in de rechtscollegiën wordt dit stelsel gevolgd: geene vervulling van betrek kingen die open kunnen blijven, dan in die gevallen waarin de noodzakelijkheid dier vervulling in het belang van de dienst moet worden erkend. De minister acht herziening der jachtwet niet nood zakelijk. Wanneer zal blijken dat de vestiging eener strafinrich ting te Medemblik uit het oogpunt van de gezondheid, raadzaam zou wezen,dan zal het tuchthuis uit Leeuwarden naar Medemblik worden verplaatst. De brief van gedeputeerde staten van Zeeland betref fende de quaestie der calamiteuse polders, waarvan in het antwoord des ministers van binnenlandsche zaken (zie ons vorig nommer) wordt gewaagd, is van den vol genden inhoud „Middelburg, 14/21 September 18 66. „Onze voorzitter heeft ons in kennis gesteld met uw aan hem gericht schrijven van den 8 dezer, no. 226 3e afd., houdende onder andere, dat uwe excellentie ver langt te vernemen, welke gewijzigde voorstellen onze vergadering zou genegen zijn tot regeling van de zaak der calamiteuse polders aan de staten in hunne eerst volgende vergadering te doen, en dit tijdig genoeg, ten einde daarover nog vóór die vergadering eenig overleg zou kunnen plaats hebben, onder bij voeging tevens dat uwe excellentie aan uwe zijde, evenzeer als uw ambts voorganger blijkens zijne verklaring in de zitting der tweede kamer van den 22 November 11., zou genegen zijn in het limiteeren van het bedrag van het dijkgeschot te berusten. „Wij nemen de vrijheid uwe excellentie daaromtrent op te merken, dat hoe gaarne ook wij eene spoedige regeling van de zaak der calamiteuse polders zouden zien tot stand gebracht, echter, zelfs al waren de zwarig heden geheel opgeruimd, welke daaraan tot nu toe in den weg hebben gestaan, de eerstvolgende vergadering der staten te kort op handen is, om nog vóór dien tijd de noodige voorstellen over een zoo gewichtig onderwerp te kunnen in gereedheid brengen en met uwe excellentie daarover bovendien nog alvorens in overleg te treden; verder dat dit te minder mogelijk is,nu onzes inziens nog dezelfde moeilijkheden bestaat, die vooral de zoo ge- wenschte afdoening tot dusverre heeft verhinderd. „Het komt ons namelijk voor, dat de voorname reden, waarom zijne majesteit bij hoogstdeszelfs besluit van 23 September 1864, no. 33, aan dat der staten van ons gewest van den 22 Mei 1863, tot wijziging van het regle ment van administratie der polders, de goedkeuring heeft onthouden, moet worden gezocht in de daarin opgenomen bepaling dat, bij ontoereikendheid der middelen, in de provincie zelve voor de calamiteuse polders bijeen ge bracht, door het rijk in het te kort komende zal worden voorzien. Zoolang nu de regeering niet, hetzij op dit punt heeft toegegeven, hetzij door de eene of andere voorafgaande schikking het groote bezwaar heeft opge heven, dat voor de provincie te eeniger tijd uit het weglaten van eene dergelijke bepaling zou kunnen voort vloeien, zoolang, zeggen wij, achten wij ons buiten staat om aan de staten ten deze eenig nader voorstel te doen, immers een dat zoude kans hebben bij hunne vergadering ingang te vinden. „Iteeds vroeger hebben wij bij meer dan éene gelegen heid de redenen uiteengezet, op grond waarvan de cala miteuse polders, onzes inziens, geacht moeten worden een voorwerp van 's rijks zorg te wezen; wij willen daarom ons onthouden dienaangaande in herhalingen te treden en ons eenvoudig bepalen met de aandacht uwer excellentie te vestigen op het door de staten aan den koning aangeboden adres van den 4 November 1864, waarvan hiernevens een afdruk gaat, waarin de goschie- denis dezer polders, benevens hunne betrekking tot het rijk, zeer omstandig is uiteengezet. „Gelijk aan het slot van dat adres wordt gezegd,mogen de staten geene verplichtingen iu eene zoo allerbelang rijkste aangelegenheid, welke thans op het rijk rusten voor de provincie overnemen, tenzij haar voor de gevol gen daarvan een voldoende waarborg gegeven worde. „Of nu die waarborg zou moeten bestaan, zoo als de staten volgens hun adres zouden verlangenin eene vaste som jaarlijks aan Zeeland uit te keeren, dan wel of de regeering de voorkeur zou moeten geven aan eene andere wijs van regeling, bij voorbeeld door de buitengewone verdedigingswerken aan de oevers der calamiteuse polders voor rekening van het rijk te nemen, gelijk wij bij onzen brief van 14 November 1862, no. 3236/74, hebben voorgesteld, wij wenschen dit geheel aan de beoordeeling van uwe excellentie over te laten. „Alleen moeten wij de vrijheid nemen hier te herhalen wat wij reeds hij onzen brief van 3/12 Augustus 1864, no. L'JA?" 14 hebben verklaard, dat zoolang tusschen het B 41S6 algemeen en het gewestelijk bestuur ten deze geene schikking is tot stand gekomen, wij geen kans zien om bij de staten eene behoorlijke regeling dezer aangelegen heid te helpen bevorderen. „Wij hebben de eer hierbij de verzekering te voegen, dat wflnIieer mve excellentie voor eene dergelijke schik king gunstig mocht gestemd zijn, wij van onzen kant alleszins bereid zijn om daarover nader in overleg te treden." De leden van de tweede kamer der staten-generaal zijn bijeengeroepen om op Dinsdag den 12 dezer eene zitting te houden. Staatscour

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1