wijze voor den schuttersraad vervolgen. Overtreding
onder de wapenen tegen de tucht gepleegd bij brand,
garnizoensdienst, oproerige samenscholing enz., worden
gestraft met het maximum der straf op de overtreding
gesteld.
De beleediging met feitelijkheden of woorden tegen
een meerdere in rang gepleegd, worden door den gewo
nen strafrechter berecht en gelijk gesteld met de belee
diging van een magistraatspersoon in of ter gelegenheid
van de uitoefening zijner functiën gedaan. Is het misdrijf
gepleegd terwijl beschuldigde en beleedigde partij onder
de wapenen waren, dan wordt de beschuldigde onmiddel
lijk in hechtenis genomen en ter beschikking van den
officier van justitie gesteld.
Ten opzichte van de oefeningen der schutterijen in tijd
van vrede vinden wij in het wetsontwerp de volgende
hoofdbepalingen
Er zijn twee klassen van oefening in den wapenhandel.
De eerste klasse bestaat uit schutters die niet genoeg en
de tweede uit schutters die voldoende geoefend zijn. De
schutters der eerste klasse worden jaarlijks veertig
maal, die der tweede klasse jaarlijks tien maal in den
wapenhandel en het schieten geoefend. De kommandant
en de twee oudste officieren in rang van het korps beslis
sen of een schutter genoegzaam geoefend is, om in de
tweede klasse te worden geplaatst, daarin over te gaan
of weder tot de eerste klasse moet worden teruggebracht.
De oefeningen worden niet meer dan eenmaal 's weeks,
zooveel mogelijk in vereeniging met die der militaire
bezetting, in de gemeente aanwezig, gehouden. Deze
oefeningen kunnen onder leiding van militaire officieren
en onderofficieren plaats hebben. Over de schutterijen
wordt elk jaar twee malen wapenschouwing gebonden.
Officieren, onderofficieren en korporaals kunnen tot
het houden van theoretische oefeningen worden verplicht
gedurende October tot en met Maart. Door de gemeente
of de gemeenten,welker schutterijen zijn vereenigd, wordt
een voor wapen- en schietoefeningen geschikt terrein en
een vertrek voor het houden van theoretische oefeningen
verstrekt.
De leden der schutterijen en de militairen erkennen
elkander in hunne rangen en graden, en geven, wanneer
zij in uniform zijn gekleed, elkander de gebruikelijke
eerbewijzen. Bij overtreding wordt het lid der schutterij
volgens deze wet en de militair volgens het crimineel
wetboek voor het krijgsvolk te lande terecht gesteld.
Wij hebben onzen lezers hiermede de hoofdbepalingen
van het wetsontwerp ter regeling der schutterijen mede
gedeeld, hetwelk in werking zon moeten treden op 1 Mei
aanstaande. Wij treffen daarin een aantal beginselen aan,
welker toepassing geheel nieuw is: eene volkomen gelijk
stelling van de leden der schutterijen onder de wapenen
n.et de militairen, eene bijzondere strenge tucht, eene
vereeniging der schutterskorpsen van naburige gemeen
ten, eene mogelijke aanwijzing van een korps schutterij
om artillerie-dienst te verlichten, het doen aanvangen
dc-r schutterplichtigbeid op 21 jaar enz.
Hoeverre ten opzichte dezer in theorie geenszins
nieuwe beginselen de daartegen door verschillende des
kundigen geopperde bezwaren van de zijde der regeering
zullen kunnen worden opgelost, op eene voorde vertegen
woordiging bevredigende wijze, zullen de aanstaande
debatten in de heide kamers der staten generaal moeten
leeren.
Eindelijk heeft het ministerie weder eens een teeken
van leven gegeven, door het inzenden bij de tweede
kamer van memoriën van antwoord op twee der voorioo-
pige verslagen, betreffende de staatsbegrooting voor 1867.
De antwoorden der regeering betreffen de hoofdstukken
voor buitenlandsche zaken en koloniën. Terwijl wij ons
voorstellen het belangrijkste daaruit morgen inede te
deelen, laten wij, wat door den minister van buitenland
sche zaken betrekkelijk de quaestie van den Scheldedam
gezegd wordt, reeds nu hier volgen
„Zeer ten onrechte wordt aan do benoeming eener
internationale commissie van Nederlandsche en Belgische
ingenieurs, tot onderzoek der gevolgen van de afdamming
der Ooster-Sehelde op de bevaarbaarheid der Weater-
Schelde, een nadeelige invloed toegekend. Deze bewe
ring zoude nog een schijn van waarheid hebbeD, indien
daardoor aanleiding gegeven ware tot nieuwe of andere
vorderingen van den kant van België dan die, welke
sedert 20 jaren van die zijde vernomen zijn; maar dan
nog zoude uit het onverplicht verstrekken van inlich
tingen of uit plaatselijke aanwijzingen, geenszins het
recht der tegenpartij kunnen worden afgeleid om die
inlichtingen te vorderen.
„Schier dagelijks kenmerkt zich het internationaal ver
keer door het doen van aanvragen, die men wederzijds
het recht zoude hebben te weigeren, doch niemand
zal beweren dat men zijne souvereiniteitsrechten prijs
geeft door dergelijke verzoeken in te willigen. Geene
vriendschappelijke betrekkingen met andere mogend
heden zijn denkbaar, indien een tegenovergesteld stelsel
gevolgd werd.
„Intusschen zijn niet alle verzoeken voor inwilliging
vatbaar, en dat eene te ver gedreven inschikkelijkheid
gevaarlijk zoude kunnen worden, beaamt de ondergetee-
ker.de ten volle. In het thans besproken geval heeft de
betoonde inachikkelijklieid intusschen zeer stellig gun
stige gevolgen gehad, vooreerst wat betreft den uitslag
van het onderzoek zelf, waardoor de voornaamste grief
van België vervallen is, als ook ten bewijze dat do regce-
riug het uiterste beproefd heeft om België te overtuigen
dat liet zonder gevaar kan berusten in het gevoelen
onzer deskundigen, waarin trouwens door verscheidene
Belgische ingenieurs van naam wordt gedeeld.
„Niemand, met den loop der onderhandelingen bekend,
zal voor een oogenblik kunnen betwijfelen, of de weige
ring der benoeming van de gemengde commissie zoude
reeds in den vorigen zomer tot den stap geleid hebben
dien de Belgische regeering thans heeft gedaan, en om
de boven aangevoerde redenen zonden wij ons daardoor
in eenen minder gunstigen toestand bevonden hebben
dan die, waarin wij thans geplaatst zijn.
„Durft de ondergeteekende dan met overtuiging vol
houden, dat de hier besproken handelwijze der regeeiing
's lands belangen niet heeft in de waagschaal gesteld,
zooals sommige leden beweren, nog vreemder klinkt
het verwijt dat de bedoelde maatregel daarom strenge
afkeuring verdient, omdat hij de goede verstandhouding
met België heeft benadeeld. Niet éen feit kan daarvoor
worden aangevoerd; of verlangen de leden, welke die
beschuldiging inbrachten, dat de werken van den Zeeuw-
schen spoorweg worden gestaakt."
De minister verwijst voorts, wat den tegenwoordigen
stand der zaak betreft, naar zijne rede in de zitting der
eerste kamer van 28 December 11. Hij kan er op dit
oogenblik niet meer bijvoegen, maar zal hoogstwaar
schijnlijk in staat gesteld zijn bij de openbare beraad
slaging die mededeeling nader aan te vullen.
In de te Parijs verschijnende Patrie komt do volgende
nota voor, ten aanzien der Schelde-quaestie
„Vreemde dagbladen beweren, dat door de Fransche
regeering opgeworpen bezwaren het onderzoek, door de
Belgische regeering verlangd nopens de afdamming der
Schelde, zouden tegenhouden.
„Die bewering is van allen grond ontbloot.
„Het Brusselsche kabinet heeft Frankrijk, Pruisen en
Engeland tiitgenoodigd elk een ingenieur te benoemen,
belast om op te nemen den gunstigen of ongunstigen
invloed, dien de werken der Hollanders aan den mond
der Schelde zonden oefenen op de bevaarbaarheid der
rivier en bijzonder op de scheepsheffingen van Ant
werpen.
„Aldus door een naburigen en bevrienden staat geroe
pen om hnn oordeel over een technisch vraagstuk uit te
spreken, hebben de drie mogendheden de haar gedane
uitnoodiging aangenomen. Maar het is duidelijk, dat de
Fransche, Pruisische en Engelsche ingenieurs, wier
medewerking België inriephunne onderzoekingen
moesten doen zonder elkaar te raadplegen en zonder dat
hunne tegenwoordigheid op de plaats van het conflict
aan hun samenzijn het karakter kon geven van een inter
nationale commissie met een staatkundige opdracht be
kleed, wier beslissingen, ware het noodig,zouden kunnen
worden ingeroepen als een scheidsrechterlijke uitspraak
der beschermende mogendheden.
„De kabinetten van Parijs, Londen en Berlijn, zijn het
op dat punt volkomen eens."
Bij den raad van state zal spoedig worden ingediend
het wetsontwerp tot regeling der consulaire rechtsmacht.
Men verwacht dat dit ontwerp nog in dit zittingjaar zal
worden afgedaan.
De Staats courant van gisteren deelt mede de wetten
van den 29 December jl., houdende voorloopige vaststel
ling der hoofdstukken VIIc, VIII en IX der staatsbe
grooting voor het dienstjaar 1867.
Benoemingen en besluiten.
belastingen enz. Benoemd tot ontvanger der regis
tratie voor de gerechtelijke en administratieve acten en
der domeinen te 'sGravenhage, de heer P. J. Bisdom,
thans ontvanger der registratie en domeinen te Helmond.
tentoonstellingen. Toegevoegd als leden voor de
afdeeling schoone kunsten aan de hoofdcommissie ter
regeling en behartiging der belangen van Nederlandsche
industriëelen en kunstenaren bij de tentoonstelling van
landbouw, nijverheid en schoone kunsten, welke dit jaar
te Parijs zal worden gehouden, de heeren S. L. Verveer,
kunstschilder te 'sGravenhage; J. Israëls, kunstschilder
te Amsterdam, en A. J. Lamme, directeur van het museum
Boymans te Rotterdam.
schutterijen. Op verzoek eervol ontslag verleend
aan den tweeden luitenant bij de dienstdoende schutterij
te Vlissingen C. Evertse Plugge.
ridderorden. Vergunning verleend aan A. F. M.
Bellini, te Rotterdam, tot het aannemen der versierselen
van ridder van St. Sylvestor van den Gouden spoor, hem
door Z. H. den paus geschonken.
consulaten. Erkend als consul van Brazilië te Am
sterdam, de heer G. van Westerioo.
marine. Bevorderd tot officier van gezondheid 2e kl.
bij de zeemacht de officier van gezondheid 3e klasse
D. Matak Fontein, met bepaling dat hij zal rang nemen
tusschen de officieren van gezondheid 2e kl.E. M. van Lier
en A. C. Buyze.
Kerknieuws.
In ons nommer van 27 Januari deelden wij mede
dat do heer J. I. Crebas, predikant te Pingjum (classis
Franeker) het beroep naar de hervormde gemeente te
Westkapelle heeft aangenomen. Dit had behooren te
zijn dat hij de toezegging tot beroep had aangenomen.
Marine en leger.
Met den 11 Februari a. worden geplaatst: op Zr. Ms.
wachtschip te Viissingen, de luitenant ter zee le klasse
P. J. D. Breukelman, als le officier, en de luitenants ter
zee 2e klasse E. H. E. van Woelderen en P. J. Zaal; op
Zr. Ms. wachtschip te Willemsoord, de luitenant ter zee
le klasse W. Maas Geesteranus en de officier van gezond
heid 2e klasse J. 0. Harthoorn, wordende eerstgemelde
gedetacheerd op het oefeningsvaartuig Claudius Civilis;
op Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis, de officier van
gezondheid 2e klasse L. P. Gijsberti Hodenpijl en de
officier van administratie 3e klasse J. Beijer, wordende
deze laatste gedetacheerd op het kostschip te Rotterdam;
op Zr. Ms. wachtschip te Amsterdam de luitenant ter
zee 2e klasse jbr. Q. Hoeufft; op Zr. Ms. drijvende batterij
Neptunus de luitenant ter zee le klasse W. Steffens; en
op Zr. Ms. raderstoomschip de. Valk de luitenant ter zee
2e klasse F. Zegers Veeckens.
Koloniën.
Omtrent den opstand in de Pasoemah-Ianden wordt in
de jongste mailberichten uit Oost-Indië, onder dagteeke-
ning van 5 December, het volgende gemeld:
Den 23 November is de vrede geproclameerd; al de
hoofden der Pasoemali zijn in onderhandeling gekomen,
met uitzondering alleen van Pangarang Tommengong,
die verlaten en zonder aanhang nog rondzwerft en waar
schijnlijk naar de Bcnkoelensche districten is uitgeweken
Den 26 November hebben de resident en kolonel Jalink
Gelong Saktie verlaten en de terugreis naar Palembang
aanvaard. Het 10e bataljon is ook reeds op den tehuis-
marsch; het 5e zal nog in deze maand volgen, terwijl 300
man voorloopig te Gelong Saktie in bezetting zullen
blijven.
Het Bataviaasch Handelsblad is omtrent den nieuw
benoemden gouverneur-generaal Mijor nog steeds zeer
vijandig gestemd. Dit blijkt weder uit het thans ontvan
gen nommer der mail-editie, waarin wij het volgende
aantreffen
„Men heeft hier met de laatste mail noch particuliere
noch regeerings-telegrammon ontvangen over den uit
slag der herstemmingen in Nederland en het vertrek
van den heer Mijer uit Nederland; juist daarom houdt
men hier nog altijd vast aan de hoop hoezeer niet
sterker dan een stroohalm dat de heer Mijer door een
ommekeer in het politiek bestuur in Nederland zal
genoodzaakt worden, om naar Nederland terug te keeren.
Degenen, die den stand der zaken met een koel hoofd
berekenen, vreezen echter, dat zelfs bij weder-optreding
van een liberaal ministerie, de benoeming van den heer
Mijer tot gouverneur-generaal als een fait accompli be
schouwd en daaraan, althans gedurende eenigen tijd,
niet getornd zal worden. Zeer velen echter blijven hech
ten aan de hoop, dat de heer mr. A. Prins, de populairste
man in Indië, ter twaalfder ure nog tot gouverneur-
generaal zal benoemd worden, en een onzer correspon
denten schrijft ons, dat bij het bekend worden van zoo
danig bericht in de plaats zijner inwoning alles in vuur
en vlam geraken, dat wil zeggen, dat ieder zich haasten
zal, vnnrwerk van Gors of Cbineezen te koopen en dat
af te steken, ter eere van den man die, sedert zes jaren
vice-president van den raad en een half dozijn malen
waarnemend gouverneur-generaal, zich de algemeeno
genegenheid heeft verworven. Mogelijk is dat voor het
opperbestuur in Nederland een reden, om hem niet tot
vertegenwoordiger des konings te benoemen, want
waarom zon men in Nederland, waar men reeds zoo veel
voor Indië doet, ook nog trachten de maatschappij
in Indië aangenaam te zijn door bevordering van daar
zeer populaire ambtenaren? Dat zou immers eene over-