MIDDELBÜRGSCHE^» COURANT.
N°- 13. v J 1867.
Dinsdag ^ifKa 22 Januari.
©inncttlanö.
Editie van Maannag avond 8 uren.
PUBLICATIE.
-1 VI o
HOOFUEL1JUE 0MSJLAO.
De Burgemeester en Wethouders van Vlissingen,
Maken bekend:
dat het suppletoire kohier van den Hoofdelijken Om
slag over het 2de en 3de kwartaal 1866, vastgesteld door
den gemeenteraad den 22 December 1866, en door de
gedeputeerde staten van Zeeland goedgekeurd, bij hun
besluit van den 11 Januari 1867, no. 55, door hen op
heden uitvoerbaar is verklaard en aan den ontvanger ter
invordering gezonden.
Vlissingen, 18 Januari 1867.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
J. W. CALLENFELS.
T. C. DOMMISSE L. S.
MiddcUitirs 21 Januari.
Van een zeer bevoegde zijde wordt ons het volgende
gemeld:
„De keuze van een ingenieur voor het internatio
naal onderzoek van de Schelde quaestie, door het
Engelsche gouvernement gedaan, wordt niet gelukkig
geacht. De benoemde is vroeger werkzaam geweest in
de verbetering der Donaumondingen en heeft daar te
doen gehad met, een rivier, geheel buiten den invloed
van ebbe en vloed, daar die in de Zwarte zee niet gevon
den worden. De Schelde daarentegen wordt tot Antwer
pen althans geheel door ebbe en vloed belieersckt, en
diepten en ondiepten door die periodieke stroomingen
geregeld. De bevaarbaarheid en het behoud van beide
rivieren hangt dus van geheel verschillende wetten af,
en het is wellicht te vreezen, dat dit verschil niet genoeg
zal worden in het oog gehouden, hetgeen tot onjuiste
gevolgtrekkingen ban aanleiding geven. Te bejammeren
is het, dat het onderzoek van Engelsche zijde niet is
opgedragen aan een der ingenieurs, die gearbeid hebben
aan de verbetering der Clyde in Schotland, daar de
groote overeenkomst van dat water met de Schelde alles
zins geschikt is, om hem die dezen stroom had leeren
kennen, tot een bevoegd beoordeelaar te maken van den
laatsten."
De Staatscourant vermeldt dat van den 15 October
tot en met den 31 December 1866 zijn op- en afgevaren,
aan de sluis te Ilansweert1450 zeilschepen, metende
81,802 ton, en 51 stoomschepen, metende 8161 ton aan
de sluis te Wemeldinge: 1569 zeilschepen, metende
82,178 ton, en 46 stoomschepen, metende 7356 ton.
Gedurende datzelfde tijdvak zijn te Bath, en dus over bet
verdronken land, op- en afgevaren: 724 zeilschepen, me
tende 49,569 ton, en 43 stoomschepen, metende 7196 ton.
De Alkmaarsche courant bespreekt in haar jongste
Dommer het geschrift van den heer Bosscha „Pruisen en
Nederland" en geeft daarbij menige wenk, die in de
tegenwoordige omstandigheden behartiging verdient.
Dat blad wijst ook op de tegenstrijdigheden in genoemd
geschrift voorkomende, bijv. daar waar de schrijver
op de ecne bladzijde beweert, dat „in den slag bij König-
gratz een pleit is beslist tusschen twee verschillende
richtingen, het streven der natiën om in eigene zelfstan
dige staatslichamen te leven en het streven der dyuastiën
om hare regeermacht over de verschillende natiën als
oen eigendomsrecht te doen gelden," en elders zijn ver
ontwaardiging over de gebeurtenissen in den laatsten
zomer lucht geeft waar hij zegt: „vorsten werden uit
hunne staten gejaagd, bevolkingen gedrongen zich te
onderwerpen aan de regeering van een overmachtigen
overwinnaar."
Voorts acht de Alkmaarsche courant het een zeer slecht
gekozen argument, dat de heer Bosscha als een waarborg
voor ons volksbestaan zich beroept op den sedert eeuwen
door blotd-en aauverwantsch p bestaanden band tusschen
de vorstenhuizen van Holienzollern en Oranje en de
honderden en duizenden banden van familiebetrekkingen,
handels-en nijverheidsbelangen, wederzijdsche hoogach-
ting van wetenschappelijke talenten en kunstgeniën.
Zulke gronden verzwakken, volgens genoemd blad,
zeer de kracht van hetgeen de schrijver betoogen wil.
Zouden die banden van familie betrekkingen, van han
dels- en nijverheidsbelangen en van wederzijdsche hoog
achting van wetenschappelijke talonten en kunstge
niën nog niet menigvuldige!' en sterker hebben be
staan tusschen de bevolking van Pruisen en die van
Saksen, Hannover, Keur-Hessen, Nassau en Frankfort?
Men zou daar een andere vraag tegenover moeten stel
len, namelijk: of niet juist die honderden en duizenden
banden het wenschelijk zouden maken, dat twee zoo
nauw verhouden volken tot éen samensmolten, en of
niet zoo groote verwantschap eindelijk tot eenheid moest
leiden Het komt ons voor, dat Pruisen indien het zich
eens verbeeldde een roeping jegens Nederland te vervul
len te hebben, zich uitnemeud van dergelijke redeneerin
gen zou kunnen bedienen.
Wat omtrent opwekking tot ontwikkeling onzer weer
baarheid gezegd wordt, vindt daarentegen volle goedkeu
ring, en wij stemmen grootendeels met de Alkmaarsche
courant in, wanneer zij besluit.
„Warmer belangstelling voor leger en vloot, voor alle
middelen die des vereischt onze onafhankelijkheid moe
ten verdedigen, betere waardeering van alles wat gedaan,
besproken, overlegd en beproefd wordt tot verzekering
onzer veiligheid, meent de schrijver en met recht
van ons volk te mogen vragen. Het kan niet ontkend
worden dat wij in dit opzicht te lauw, teonverschillig zijn.
Er bestond in de laatste jaren noch bij ons volk, noch bij
zijn vertegenwoordigers ware belangstelling in onze
land-en zeemacht. Veel werdergesprokenoveronvrucht-
bare uitgaven, over miliioenen die voor het „soldaatje-
spelen" werden verspild en daardoor onttrokken aan
allerlei takken van nijverheid, veel geklaagd over het
gemis van de vruchten die deze sommen, op andere wijze
besteed, zouden kunnen afwerpen, en veel geschimpt op
het onvoldoende van onze verdedigingsmiddelen.
„Wat de miliioenen betreft die voor onze verdediging
worden besteed, wie zou ze niet liever tot vruchtbaarder
werk zien aangewend, wie zou niet liever de algeraeene
welvaart, door de vruchten dier schatten zien vei hoogen
Maar waartoe d'ieut de verkondiging van die algemeen
erkende waarheden Is liet niet kinderachtig, wanneer
een volksvertegenwoordiger met den grootsten ernst
verklaart, dat hij het betreurt dat jaarlijks zoovele armen
door de oefeningen van de militie aan de nijverheid
worden onttrokken? Hierover zijn wij het toch allen wel
eens, dat wij ons leger en onze vloot er niet voor ons
pleizier op nahouden; maar hetzelfde geldt van onze
brandspuiten, onze watermolens en zeedijken. En zoo
iemand verklaarde, dat hij de sommen, die jaarlijks aan
onze onvruchtbare zeeweringen worden besteed, liever
tot ontginning van heigronden zag aangewend, zou hij
om die kinderlijke eenvoudigheid niet met medelijdend
schouderophalen worden beantwoord?
„Gelukkig schijnt zich bij onze regeering zoowel als
bij onze vertegenwoordiging thans een betere geest te
openbaren. Zoowel de begrooting van oorlog als het
voorloopig verslag der tweede kamer dragen daarvan de
blijken. De minister stelt zich niet meer tevreden met
de zaken zoo wat loopende te houden, maar vraagt zich
ernstig af, wat er gedaan moet worden om ons land in
behoorlijken staat van tegenweer te stellen. En de kamer
stelt zich niet meer ten doel den minister met zoo weinig
mogelijk tevreden te stellen, maar verlangt een degelijk
stelsel van verdediging, opdat de natie niet langer be
drogen worde door een schijn van weerbaarheid, maar
inderdaad moge vertrouwen op de bruikbaarheid en deug
delijkheid van leger en vloot.
„Het was een overmoedig woord van keizer Napoleon,
dat Frankrijk rijk genoeg is om zijn roem te betalen;
maar is daarertegen Nederland zoo arm, dat bet niet op
voldoende wijze voor zijn veiligheid kan zorgen? Een
volk dat den onschatbaren zegen zijner vrijheid beseft,
dat zicli met billijke fierheid verheit op zijn eigen ge
schiedenis en zijn steeds koen gehandhaafde onafhan
kelijkheid, dat gevoel heeft van al het grievende en
ondragelijke dat er ligt opgesloten in het enkele denk
beeld, niet meester, maar dienstknechten te zijn op eigen
bodem, zulk een volk zal niet karig zijn in het aanwijzen
van gelden tot beveiliging zijner boven alles geliefde
onafhankelijkheid. Het zal belangstellen in leger en
vloot en zal die belangstelling tevens niet weldadig
werken op de mannen die onze verdedigingsmiddelen
moeten besturen en gebruiken? Of is het bemoedigend
en opwekkend voor onze land- en zeemacht, steeds met
de laatdunkende onverschilligheid der domheid en lam
lendigheid behandeld te worden Wordt niet elke lote-
ling beklaagd als een ongelukkig slachtoffer, dat zijn
besten tijd moet verspillen aan nutteloos werk? Heeft
niet de onverschilligheid, het streven om zich te ont
trekken, of bet lijdelijk verzet wanneer geen ontkomen
mogelijk was, aan onze schutterij alle geestdrift en krijgs
haftigheid ontroofd? Dit is een ellendig verschijnsel,
en van ganscher harte hopen wij met den heer Bosscha,
dat de verlevendigde belangstelling van regeering en
vertegenwoordiging weerklank v.inde bij het volk. Een
schoone vrucht van die ontwaakte kloekheid is de
oprichting der vrijwillige vereenigingen van scherp
schutters. Nog is baar getal gering, maar er schijnt grond
om te verwachten, dat zij weldra in belangrijk aantal
zullen verrijzen. Wij hopen, dat spoedig het niet bestaan
van zulk een vereeiiiging in een gemeente van eenig
belang tot de voor de ingezetenen niet vereerende uit
zonderingen op den regel moge gerekend worden."
De Staatscourant van Zaterdag bevat de wet van den
25 December jl. tot wijziging en verhooging van hoofd
stuk Vlli der staatsbegrooting voor 1865, alsmede bet
koninklijk besluit van den 12 Januari 11. tot aanvullint
van art. 5 van het koninklijk besluit van 10 September
1864 (Staatsblad no. 93), houdende vaststelling der
verordening op het benoemen van ambtenaren bij den
burgerlijken dienst in Nederlandeek Indië.
Het nominer van Zondag en Maandag bevat de wet
van den 25 December jl., houdende bekrachtiging van
provinciale belastingen in Zeeland.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Benoemd tot kommandeur der orde
van de Nederlandschen leeuw de heer mr. J. W. Gefken,
procureur-generaal in Suriname, laatstelijk tevens voor
zitter der bij Zr. Ms. besluit van dezelfde dagteekening
ontbonden commissie tot hervatting en voleindiging
van al wat tot voorbereiding der invoering van de nieuwe
wetgeving daar te lande noodig was.
Kerknieuws.
De heer F. W. Merens, beroepen predikant bij de
Nederdnitsche hervormde gemeente te Ütrechtbeeft
in de gisteren avond gebonden godsdienstoefening af
scheid genomen van de gemeente te Vlissingen meteeno
afscheidsrede, naar aanleiding van Hebr. XIII :20 en 21.
Marine cn leger.
De adjunct-administrateur E. C. F. van Ingen, laatst
behoord hebbende tot het eskader in Oost-Indië en den
12 dezer van daar naar Nederland teruggekeerd, is met
dat tijdstip op non-activiteit gebracht.
Tecziehic.
De Staatscourant heeft medegedeeld de opgaven be
treffende den veetypbus over de week, beginnende den
.6 en eindigende den 12 Januari. Daaruit blijkt, voor
zooveel de provincie Gelderland betreft, dat in die
week zijn aa,ngetast52 runderen, gestorven 5; 167 werden
afgemaakt; terwijl er geen herstelden en 3 nog ziek zijn.
Sedert liet uitbreken der ziekte werden 379 runderen
aangetast, waarvan er 31 stierven, 1426 werden afge
maakt, terwijl er geen herstelden en 3 nog ziek zijn.
In de provincie Utrecht werden in die week aange
tast 1394 runderen; 1428 stierven, afgemaakt geene en
623 herstelden. Sedert het uitbreken der ziekte werden
44.935 runderen aangetast, waarvan er 26,484 stierven,
3,47.9 werden afgemaakt en 13,523 herstelden. In het g
heel zijn nog ziek 1499 runderen.