MIDDELBIRGSCHE COURANT BIJVOEGSEL VAN DE van Zaterdag 19 Januari 1867. Gemeenteraad van Middelburg. Vervolg van het verslag in de cour anti) Aan de orde is alsnu het voor de leden ter inzage gele gen hebbende rapport der commissie, bestaande uit de heeren Bijleveld van Serooskerke, Lantsheer en Lam- brechtsen van Rittbera, betreffende het onderwijs in deze gemeente. Aan dit door den secretaris voorgelezen zeer uitvoerig stukontieenen wij de volgende bijzonderheden, slechts in bet kort weergegeven. Bij besluit van 23 October jl. werd in handen der com mie gesteld eene missive van den inspecteur van bet middelbaar onderwijs aan burgemeester en wethouders, met de daarop ingewonnen berichten van den inspecteur van bet lager onderwijs in Zeeland, den schoolopziener in bet eerste schooldistrict en der plaatselijke schoolcom missie alhier, met verzoek om daaromtrent te dienen van raad en bericht,ook in verband met de zaak, thans omtrent het gymnasium in beraadslaging. In bedoelde missive wees de inspecteur van het middelbaar onderwijs op den min gunstigen uitslag van het toelatingsexamen voor de rijks boogere burgerschool van zes leerlingen der school C, van den onderwijzer J. van Sluijs, waarvan twee zijn afgewezen, terwijl bij de overige vier de kennis voornamelijk van rekenen en de beginselen der Franse he taal te wenschen overliet. Hunne toelating is dan ook alleen daaraan toe te schrijven dat men de eischen tot toelating nog niet zoo hoog durfde stelleu als later noodig zal wezen. Als oorzaken der onvoldoende resul taten ten aanzien der Fransche taal wijst de inspecteur op de omstandigheid, dat de Fransche taal alleen in de avondschool wordt onderwezen. Voorts geeft hij den wensch te kennen dat de leerlingen de avondschool op zulk een jeugdigen leeftijd niet bezoeken; dat het onder wijs in de Fransche taal op de dagschool worde gege ven en wel in de drie hoogste klassen; dat de gewone klasse-onderwijzers met dat onderwijs belast worden, en geene vereeniging van meer dan veertig leerlingen, die op zeer ongelijke hoogte staan, zooals thans, in eeno avondklasse onder éen onderwijzer plaats hebbe. Ten slotte dringt hij op oene verbetering van hot lager onderwijs aan. Daarbij doet hij een beroep op eeno vroe gere door het gemeentebestuur gedane toezegging, dat zou worden gezorgd voor eene doelmatige aansluiting van het openbaar lager onderwijs aan dat der boogere burgerschool. Daar burgemeester en wethouders, overtuigd van het gewicht dezer missive, het gevoelen hebben Ingewonnen van de onderscheidene personen en collegiën, met het toezicht op het lager onderwijs alhier belast, deelt de commissie in de eerste plaats de door dezen uitgesproken meeningen mede. De inspecteur van het lager onderwijs meent dat uit de min bevredigende uitkomsten van het admissie-examen nog geen vaste gevolgtrekking, ten nadeele van de wijze waarop het onderwijs inde Fransche taal wordt gegeven, kan gemaakt worden, op grond dat dit onderwijs nog geen twee jaar gegeven is, en de leerlingen in den regel dit drie jaren zullen moeten genoten hebben als zij op de boogere burgerschool komenmet het bezwaar ten aanzien van het houden der avondschool van zulke jeugdige kinderen kan hij zich op paedagogiscbe gronden vereenigen; overigens wederlegt hij de bezwaren tegen eene opheffing der avondschool en bet overbrengen van het onderwijs in de beginselen der Fransche taal naar de dagschool. De schoolopziener is van meening, dat eerst nadat de leerlingen het onderwijs in de Fransche taal driejaren zullen genoten hebben, over de resultaten zal kunnen geoordeeld worden. Het overbrengen van het onderwijs naar de dagschool acht hij op zich zelf wenschélijk, doch om verschillende redenon in den bestaanden toestand te bezwarenddaardoor zouo. a. het gewoon lager onderwijs op de dagschool lijdenhet verlengen van den cursus komt bem onraadzaam voor, en de avondschool wordt door het grootste gedeelte der ouders gewenscht. Volgens de plaatselijke schoolcommissie zijn de resul taten van het onderwijs op school C, meer bijzonder in de Fransche taal, gunstig in plaats van ongunstig, vooral in aanmerking genomen dat de leerlingen nog slechts anderhalf jaar in de Fransche taal zijn onder wezen. Eene opheffing der avondschool en overbrenging van het onderwijs naar de dagschool acht ook zij minder wenschelijk, terwijl eene vey-Jengiug van den cursus haar onraadzaam voorkomt, daar het nu reeds moeilijk is de leerlingen tot hun twaalfde jaar op de school te houden. Bij deze verschillende uiteonloopende meeningen heeft de commissie uit den raad zich p een meer algemeen standpunt geplaatst en zich de .vragen ter beantwoording gesteldis de inrichting van het tot voorbereiding voor de hoogere burgerschool strekkende openbaar onder wijs, zooals zij thans bestaat, voldoende? Zoo neen, hoe kkan in het onvoldoende worden voorzien? Is die voor ziening op dit oogenblik mogelijk? Bij de beoordeeling der eerste vraag beeft zij op de genoemde meening der gehoorde personen en commissiën gelet, namelijk dat de tijd gedurende welken onderwijs in de Fransche taal op school C is gegeven, te kort is om daaruit gevolgtrekkingen af te leiden; de vraag is echter bij haar ge*ö£en, of de bij hekadraissie-examen tegenwoordige leerlingen niet langer dan anderhalf jaar onderwijs in de fransche taal, al zij het ook niet alleen op school C, haddeu genoten. Bij het onzekere der resultaten meenV ztf de inrichting der school op zich zelf en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen eenigszins d priori te moeten beschouwen. Daartoe her innert zy hoe de thans bestaande inrichting is tot stand gekomen, namelijk om zooveel mogelijk te voorzien in de behoefte aan «ene overgangschool van de lagere naar de hoogere burgerschool, daar tegen de oprichting eener bepaalde overgangschool bezwaren bestonden, eensdeels wegens de groote kosten en ten andere wegens de opheffing der school van den heer Koning, welke moest plaats hebben als voorwaarde voor de vestiging eener hoogere burgerschool alhier, zoodat in die ophef fing stilzwijgend werd toegezegd, dat van gemeentewege geen met de burgerschool concurreerende school zou worden opgericht. De commissie releveert dat men in school C thans eigenlijk heeft eene school voor gewoon lager onderwijs met een toevoegsel als overgangschool; een hulponderwijzer die, wat de vakken van bet onder wijs betreft, hooger staat dan de hoofdonderwijzer (tot het geven van onderwijs in de Fransche taal onbevoegd), aan wien hij ondergeschikt is; een hulponderwijzer, door zijne verschillende betrekkingen staande onder het toezicht van verschillende leeraren en collegiën, van den rectoren den hoofdonderwijzer van Sluys, van curatoren en de plaatselijke schoolcommissie. De commissie be schouwt de tegenwoordige inrichting dan ook slechts als een huismiddel, waarmede men zich in den bestaanden toestand heeft beholpen zoo goed men kon, daar het ver band tusschen de verschillende inrichtingen van onder wijs was losgerukt door de oprichting der hoogere burgerschool. Op den duur mag die toestand echter, naar zij meent, niet zoo blijven. Op de tweede vraag, hoe in het onvoldoende van den toe stand kan worden voorzien antwoordt zijdat haar slechts drie wegen bekend zijn: óf door de oprichting van eene openbare overgangschool; óf,door zulk eene school te subsidiceren, zoo een onderwijzer gevonden werd die ze wilde oprichtenóf, eindelijk, door school C eene geheele reorganisatie te doen ondergaan en er eene inrichting van te maken, geschikt èn voor bet gewoon lager èn voor het overgangsondcrwijs, zoo noodig met twee afdeelingen. Tegen elk dezer drie middelen bestaan echter zooals de commissie opmerkt bij de beantwoording der derde door haar gestelde vraag, of namelijk op dit oogenblik voor ziening in den bestaanden toestand mogelij k is gewich tige bezwaren. Tegen het oerste: groote kosten en strijd i met gemaakte afspraak ons van gemeentewege geen met de burgerschool concurreerende school tot stand te brengen; tegen het tweede, hoezeer minder kostbaar,' mede strijd met de gemaakte afspraak; tegen het derde: het onmogelijke om den hoofdonderwijzer op school C een werkkring aan te wijzen overeenkomstig zijne be kwaamheid, en voorts onzekerheid of een persoon zal te vinden zijn, die genegen en geschikt is om aan het hoofd geplaatst te ziju eener school voor de eerste beginselen, uitgebreid en voortgezet lager ouderwijs te zaroen. Geen dezer bezwaren acht zij echter voor het vervolg geheel onoverkomelijk. De kosten voor eene zoo belangrijke zaak als de verbetering van het onderwijs zou de ge meente zich behooren te getroosten, terwijl bovendien het vooruitzicht bestaat dat wellicht binnen kort zoo danige school, zonder vermeerdeting van het getal der scholen alhier, zou kunnen worden opgericht. Ook het bezwaar van vrees voor concurrentie met de hoogere burgerschool acht zij niet onoverkomelijk, omdat men daartoe in overleg zou kunnen treden met don inspec teur van het middelbaar onderwijs, en even als in andere steden eene bepaling zou kunnen gemaakt worden, dat het op de school te geven onderwijs niet zou mogen treden in dat, hetwelk op de school voor middelbaar onderwijs wordt gegeven, waartoe men slechts behoorlijk wenscht voor te bereiden. De aanwending van het derde middel komt haar eerst in een zeer verwijderde toekomst uitvoerbaar voor. De commissie neemt evenwel in aanmerking, dat bij de plaatselijke schoolcommissie en den schoolopziener de overtuiging ontbreekt., dat het noodig en raadzaam is op dit oogenblik eenige verandering in school C te brengen, terwijl daarentegen bij baar de overtuiging bestaat dat, hoe wenschelijk eene geheel nieuwe inrich ting moge zijn, geringe wijzigingen dier school onvol doende zullen wezen; voorts dat het onmogelijk is om met eenige zekerheid uit verkregen resultaten haar minder gunstig gevoelen te bevestigen en ook dat wen thans te midden van een cursus van onderwijs op de school is, zoodat zij tot de conclusie komt om aan te radenop dit oogenblik geen verandering le brengen in de inrichting van school G, vooral bij het vooruitzicht dat weldra het aantal leerlingen op die school beduidend zal verminderd zijn, daar de laagste klassen, waarschijn lijk uithoofde der oprichting van bijzondere scholen, veel minder leerlingen tellen dan de boogere, zoodat weldra een der bezwaren van den inspecteur van het middel baar onderwijs zal wegvallen. Bij de aanneming dezer conclusie komt het haar echter wenschelijk voor, de zaak niet uit het oog te verliezen, maar zoo spoedig mogelijk, kan het zijn na bet einde van den cursus, weder bij de hand te nemen, blijvende de toe stand der school toch abnormaal; den schoolopziener en de plaatselijke schoolcommissie met dit rapport in kennis te stellen, ten einde daarop hunne bedenkingen mede te deelen ot ten geschikten tijde voorstellen te doen, en eindelijk burgemeester en wethouders te verzoeken den inspecteur van bet middelbaar onderwijs de redenen mede te deelen, waarom op dit oogenblik aan zijne bezwaren niet kan worden tegemoetgekomen, doch tevens met hem in overleg te treden over de aangegeven middelen. Eindelijk geeft de commissie, wat het gymnasium be treft, voor zooveel de voorgestelde verandering daarvan school C aangaat, in bedenking op dit oogenblik geene benoeming te doen, waardoor de heer Weber van school C zou worden verwijderd en waardoor deze geheel uit haar verband zou worden gerukt en eene vacature ont staan, waarin op het oogenblik niet zou kunnen worden voorzien. Met de benoeming van een conrector zou, haars inziens, kunnen worden voortgegaan en bet overige in-den tegenwoordigen toestand worden gelaten, oin later de zaak der school C tegelijk met die van het gymnasium, als in het nauwste verband met elkander staande, te behandelen. De beraadslaging geopend zijnde, zegt de heer Siffló dat hij reeds vijf maanden geleden heeft verklaard geen genoegen te nemen met het gymnasium, want al leest men boven den ingang van het gebouw „gymnasium illusire," dit doet zijns inziens niets af, daar die woorden er reeds stonden,toen het gymnasium nog eene Latijnsche school was. Hij had zich dun ook gevleid thans andere voorstel len te zullen hooren dan nu zijn gedaan en waarmede hij niet kan instemmen. Hij vereenigt zich meer met de denkbeelden door jhr. mr. C. de Jonge ontwikkeld in zijne tweede beden uitgegeven brochure, die bet lager onder wijs ook werkelijk lager onderwijs wil maken, terwijl het zoogenaamde uitgebreid lager onderwijs niets anders is dan eene onbestemde toevoeging. De door den heer de Jonge gewenschte hervorming wordt ook door hem verlangd. Hij twijfelt ook niet of de heer Weber zou, indien eene tusschenschool tot stand mocht komen, daarbij wel geplaatst worden. Het voorstel der commissie kan op zijne stem niet rekenen, daar hij het gevaarlijk acht de jongelui aan eene gebrekkige inrichting onderwijs te doen genieten. Hij ziet in de gedane voorstellen, in plaats van eene bepaalde opgaaf van hetgeen er noodig is om het gymnasium goed te doen zijn, zooals op voorstel van den heer Lantsheer aan curatoren is gevraagd, slechts een voortduren van den bestaanden gebrekkigen toestand. De beer Lantsheer merkt op dat, al3 de discussiën worden gevoerd op de wijze zooals de beer Siffló is begonnen, verwarring zal ontstaan, daar er is ingekomen een voorstel van curatoren tot regeling van het gymna sium en een brief van den heer Steyn Parvé, die meent dat het onderwijs op school C als overgangschool onvol doende is. Beide zaken moeten dus zijn3 inziens wel worden onderscheiden en thans is er alleen sprake van het rapport der commissie naar aanleiding van laatst genoemden brief. De meening van den heer Lantsheer wordt door den voorzitter bevestigd, onder bijvoeging, dat hij den heer Siffló ook wel als buiten de orde zijnde zou hebben geïnterpelleerd, ware het niet dat hij gemeend heeft dat al het gesprokene slechts een aanloop was, om daardoor op de zaak zelve te komen. Overigens zegt de voorzitter dat hij het om van brochures te spre ken, wat hij anders niet gaarne in de raadszitting zegt

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 5