MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N- 7.
Zaterdag
1867.
12 Januari.
Editie van Vrijdag avond 8 uren.
aaabestebisg.
©imtmlattÏE
Op Vrijdag den 18 Januari 1867, des voormiddags ten
10 ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den commis-
Baris des konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne
afwezigheid, door een der leden van de gedeputeerde
staten, eu in bijzijn van den hoofdingenieur van den
waterstaat, in het 11de district, aan het lokaal van het
provinciaal bestuur te Middelburg, worden aanbesteed:
Het onderhouden van al de werken behoo-
rende tot het kanaal door Zuid-Beveland,
gedurende het jaar 1867.
Deze aanbesteding zal geschieden bij inschrijving
en opbod.
Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het
ministerie van binnenlandsche zaken, aan dat van het
provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is
voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te
bekomen bij den boekhandelaar M. Nijhoff, Raamstraat
no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschenkomst in
de voornaamste gemeenten des rijks.
Zullende den 7en en 4en dag vóór de besteding de
noodige aanwijzing in loco worden gedaan; voorts zijn
nadere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur
van den waterstaat te Middelburg en bij den dienstdoen-
den ingenieur te Goes.
's Gravenhage, den 2 Januari 1867.
Van wege den minister,
De secretaris generaal,
J. SCHRÖDER.
Middelburg 11 Januari.
fEN BLIK ACHTERWAARTS.
VI.
Met een enkel woord over onzen politieken toestand
nemen wij van het jaar 1866 afscheid.
Die toestand is niet geheel vrij van bekommering wat
onze verhouding tot het buitenland betreft. Door vast
houdendheid van België aan voorgewende rechten is
de inmenging van buitenlandsche mogendheden inge
roepen voor een geschil, waarmede zij niets te maken
hebben. De stand der onderhandelingen over het aan
wijzen van-vreemde ingenieurs, om de vermoedelijke
gevolgen van de afdamming der Ooster-Schelde te
onderzoeken, is ons echter niet voldoende bekend om
daarover op dit oogenblik in bijzonderheden te treden.
Voor onze wetgeving was het een onvruchtbaar jaar
bij uitnemendheid. Geen enkele belangrijke staatswet
kwam tot stand. Maar dat kon ook niet anders, in een
jaar dat zoo stormachtig was, waarin twee ministeries
buitelden, en een derde zijn val ter nauwernood met een
zijsprong voorkwam. Door een en ander zijn dan ook de
parlementaire werkzaamheden deerlijk in de war geloo-
pen. Dat is het echter niet wat ons verontrust.
Zulke jaren zijn er nu en dan noodig, opdat men weer
met nieuwe krachten zou kunnen aan het werk gaan.
De parlementaire wagen rolde bij ons lang over een zoo
keurig geplaveiden straatweg, dat het geen verwondering
baren kan als bij nu eens op een weg komt, waarop hij
door het mulle zand minder snel kan voortgetrokken
worden, dan weder eens op een kleigrond, waar hij in
den modder blijft steken. Wij hebben jaren gehad dat
het zoo gemakkelijk was te regeeren, sedert den
30 Januari 1862 toen Thorbecke weêr aan het bewind
kwam, Thorbecke die, door de natie gevierd, steeds in de
heide kamers een meerderheid wist te behouden niet
tegenstaande zijne ambtgenooten hem achtereenvolgens
ontvielen. Want van de gelijktijdig met hem benoemde le
den van het kabinet vond het jaar 1866 alleen Thorbecke,
vergezeld van de heeren Olivier en Blanken, weder.
De minister van buitenlandsche zaken Stratenus vroeg
reeds een tiental dagen na zijne benoeming zijn ontslag,
wegens verschil met zijne ambtgenooten; de heer van
der Maesen de Sombreff, die hem opvolgde, viel in
Maart 1864 door wat deze onoprechtheid, gene groote
Politieke onhandigheid noemen; de minister van kolo
niën Uhlenbeck verliet reeds den 3 Januari 1866 het
staatsterreiD, tengevolge van de verwerping zijner be-
Stooting door de eerste kamer; de minister van financiën
elï moest in November 1865 een allertreurigste retraite
maken, omdat hij volgens het gevoelen van sommigen,
zich aan ongeoorloofde inmenging in de verkiezingen
had schuldig gemaakt, volgens de meening van anderen
zich door misleiding der staten generaal had vergrepen.
Voor hen die alleen in onveranderlijkheid kracht
zien wij spreken natuurlijk niet van hen,die uit partij
belang aan alles opzettelijk verkeerde voorstellingen
gevenwas het ministerie Thorbecke, waaraan, gelijk
wij gezien hebben, nu eens dit, dan weder een ander
lid ontviel, in bet begin van 1866 ziek en krachteloos;
voor hen daarentegen, die meenden, dat men van elk
ministerie Thorbecke, al was het ook gebrekkig samen
gesteld, veel goeds te verwachten had, waren die gedu
rige verwisselingen van personen van minder beteekenis,
omdat in elk geval Thorbecke de ziel der regeering
bleef.
Met zekeren angst luisterden ook deze laatsten echter
naar de geruchten, die zich reeds in de laatste maanden
van 1865deden vernemen, omtreüt ODeenigheden tusschen
de ministers Thorbecke en van de Putte. Maar hoewel
die geruchten bleven aanhouden, zij waren te onbestemd
dan dat de tijding, volgens welke al de ministers
hun ontslag hadden ingediend, niet zeer onverwacht
zou zijn gekomen. De tijding vond aanvankelijk geen
geloof. En toch was het zoo. Den 24 Januari dienden
de ministers hun ontslag in. De ministcrieele crisis
duurde vrij lang, want eerst bij besluit van 9 Februari
werd aan de heeren Thorbecke en Olivier ontslag ver
leend, terwijl het ontslag van de overige ministers niet
werd aangenomen. Het ministerie werd nu aangevuld
door do benoeming van de heeren van Bosse tot minister
van financiën (die betrekking werd nog steeds ad interim
door den heer Olivier waargenomen), Geertsema tot
minister van binnenlandsche zaken en Pické tot minister
van justitie. De minister van marine Kattendijke was
inmiddels (6 Februari) overleden, doch voor heui werd
eerst den 30 Mei in den heer Pels Rij eken een opvolger
gevonden.
Het ministerie van de Puttevan Bosse tradalzooop,
en maakte den 27 Februari zijn verschijning in de tweede
kamer. De ontvangst was niet vriendelijk, zelfs zeer
onwelwillend, en men sprak veel over de oorzaak van de
oneenigheid tusschen de leden van het vorige kabinet.
Ook buiten de kamer sprak men veel daarover, cn noch
in, noch buiten de kamer vond het veel geloof, dat
gelijk de officieele waarheid luidde het verschil van
gevoelen over de vraag, of de strafwetgeving voor Euro
peanen in Indië bij besluit of bij de wet moest worden
vastgesteld, de eenige oorzaak der crisis was.
Zij die naar eene andere, naar de ware oorzaak vroe
gen, werden niet wijzer. Zulke vragen worden dan ook
juiat niet gedaan om de geheele waarheid te vernemen
de vragers zelf weten gewoonlijk wel dat die eerst later
aan het licht komt. En soms is het dan ook maar het
best den schijn aan te nemen, dat men aan de officieele
waarheid genoeg heeft. De vraag of er buiten de
opgenoemde quaestie ook nog verschil in politiek ten
opzichte van het koloniaal of binnenlandsch bestuur
bestaan had, werd toen bepaald ontkennend beantwoord,
en zeer opmerkelijk was het daarom, dat juist de
toetreding van Thorbecke tot het bekende amendement
Poortman op de cultuurwet, welker totstandbrenging
de raison d'étre van het nieuwe ministerie uitmaakte, do
oorzaak van de intrekking der cultuurwet en de aftre
ding van het ministerie geweest is.
Wij zullen de geschiedenis van dit amendement, waar
door (16 Mei) de verdeeling van den gemeenschappelijk
door de dorpelingen in gebruik genomen grond en de toe
kenning daarvan aan den Javaan in individueel eigendom,
werd afgesneden, niet meer napluizen, noch den sluier
verder opheffen om te onderzoeken of hij ook nu nog een
gedeelte der geheimen van het vroeger ministerie zou
kunnen bedekken. En zoolang niet alles betrekkelijk
deze quaestie ia aan het licht gebracht, zullen wij er
van de Pntte geen direct verwijt van maken, dat hij ge
meend heeft aan de onzekere kans voor het totstand
komen der cultuurwet, het ministerie Thorbecke te
moeten ten offer breugen, en daardoor den weg te banpn
tot een uit zijne politieke tegenstanders gevormd minis
terie. Maar een andere vraag is het, of de intrekking
der cultuurwet na de aanneming van dat amendement,
niet het werk is geweest van overhaasting of het uit
vloeisel van erge teleurstelling. Wellicht ware er door
bedaard overleg ook toen nog veel goed te maken geweest.
Het heeft den heer van de Putte toen niet ontbroken
aan vrienden, die hem tot een andere handelwijze tracht
ten te bewegen, maar ook van de andere zijde werd hij
gedrongen, en in zulke omstandigheden zal het, gezwe
gen nog van den invloed van andere drijfveeren, wel
altijd moeilijk zijn den besten weg te kiezen. Dit alleen
constateeren wij echter, dat zijn besluit treurige gevolgen
heeft opgeleverd.
Wat door velen reeds dadelijk verwacht werd, ge
schiedde: hij besluit van 30 Mei werd het ministerie
benoemd, hetwelk nog op dit oogenblik aan het bewind is.
Ouder den indruk van het gebeurde hadden de gewone
verkiezingen plaats tot vernieuwing van de helft der
tweede kamer, waarbij bijna alle leden werden herkozen,
zoodat de verhouding der partijen geen verandoring
onderging.
Wat de natie op dat oogenblik vrij wat belangstelling
inboezemde, was de plannen van het ministerie te leeren
kennen over de tegenwoordige wet op het lager
onderwijs, waaromtrent men onder een ministerie, waar
van de heeren van Zuylen, Bosch en Schimmelpenninck
leden waren, voorstellen tot wijziging vreesde.
De minister van buitenlandsche zaken gaf echter, uit-
genoodigd om zijn gevoelen op dit punt te doen kennen,
in do zitting der tweede kamer van 23 Augustus verkla
ringen, die onder zijn geestverwanten groote teleurstel
ling verwekten, eu tevens, in verband gebracht met den
ijver waarmede zijn ambtgenoot voor binnenlandsche
zaken de openbare school tegen het verwijt van ongods
dienstigheid verdedigde, deden vermoeden dat de minis
ters, om met de kamer op een goeden voet te blijven,
genegen waren veel van hun eigen overtuiging op te
offeren. Eene dergelijke taktiek volgende, had het zeker
eenigen tijd rustig aan het bestuur kunnen blijven, zoo
niet de benoeming tot gouverneur-generaal van Indië
van den heer Mij er, die nog weinige dagen te voren tal
van toezeggingen had gedaan van plannen, die hij hoopte
te verwezenlijken, in een door den heer Keuchenius
voorgestelde motie do sterkste afkeuring had gevonden.
Die motie werd, na een vierdaagsche discussie, den
27 September met 39 tegen 23 stemmen aangenomen en
het ministerie vond daarin een middel om te beproeven
een nieuwe kamer te verkrijgen, waarvan het minder
tegenwerking zou te wachten hebben, of tegenover welke
het zich minder zou behoeven te plooien. Hoe wij denken
over de middelen, die het daarbij te baat nam, is te goed
bekend dan dat wij daar thans over zouden uitweiden;
genoeg dat de uitslag der verkiezingen, welke tengevolge
van de ontbinding der tweede kamer, die 30 October en
15 November plaats hadden, zeker niet aan de bedoeling
heeft beantwoord, en dat van eene zoo noodige overeen
stemming tusschen ministerie en vertegenwoordiging
thans niet veel te verwachten is.
Hoe de strijdwant strijd zal zich zeer spoedig open
baren zal gevoerd worden, is nog onzeker. Laat ons
hopen dat hij tot eer onzer Datie gestreden zal worden,
met open vizier, en dat berekeningen van enkelen om een
plan de campagne te maken, waardoor bet ministerie, zij
het dan ook na eenige maanden uitstel, des te zeker
der vallen zal, moge afstuiten op de loyaliteit van bet
meerendeel der leden van de kamer, die, boven dergelijke
taktiek verre verheven, de voorkeur zullen geven aan het
zonder omwegen uitspreken van hun gevoelen, bij elke
gelegenheid die zich daartoe voordoet, al mocht dan ook
op het oogenblik der beslissing nog geen partij in
afwachtende houding, met de spade op den schouder,
gereed staan om den arbeid van do tegenwoordige minis
ters over te nemen.
Dan alleen, wanneer de zaken zuiver worden behan
deld, kan do natie er vrede mede hebben dat het prnc-
tisch resultaat van de parlementaire werkzaamheden
door worsteling in het krijt van het constitutioneele
leven niet zoo spoedig verkregen wordt. Dan alleen zal
men er zich eenigerraate over kunnen troosten, dat een
wet op bet hooger onderwijs, een nieuwe wettelijke rege
ling van militie en schutterij, de invoering der rechter
lijke inrichting, alle onderwérpen welke bij de jongste
troonrede zijn toegezegd als door dit ministerie te ver-
wezenlijkeu, zich nog eenigen tijd zullen laten wachten.
Dan alleen zal men aan het eind van dit jaar op den
loop der zaken met meer welgevallen kunnen terug zien
dan thans.
In het hoofdkiesdistrict Sluis is Dinsdag tot lid
der provinciale staten van Zeeland gekozen de heer
F. L. Benteijn, burgemeester der gemeente Oostbnrg,
die 181 stemmen bekwam. Voorts zijn uitgebracht op de
heeren D. Bekaar 101, VV. C. de Smidt 7, H. S. de
Smidt 5, S. de Graag 4, M. M. Meijer (de onde) 3,
mr. F. J. Brevet, E. A. Vermere en M. L. Mazure 2 stem
men, terwijl op zes personen ieder een stem werd uit
gebracht.
In eene eergisteren avond gehouden vergadering van
het departement Middelbnrg der Maatschappij tot nut
van 't algemeen is aan den heer J. M. de Ruiter, namens
het hoofdbestuur, eene zilveren medaille uitgereikt, ter
herinnering aan de dezer dagen door hem gevierde
25jarige vervulling der betrekking van hoofdonderwijzer
te Sint Laurens.