MIDDELBURGSCHE COURANT. IV0' 3. Zaterdag 1867. 5 Januari. üHmtmlantr. Editie van Vrijdag avond 8 uren. nieuwe RE^ïTECOUPONS vaS' de Provinciale Geldleening van f 38,000. De Griffier der Staten van Zeeland, Brengt bij deze ter kennis van de Houders van aan- aeelen m de provinciale geldleening van f 28,000 dat zij tegen afgifte van het in der tijd uitgereikt bewijs tot bet bekomen van nieuwe rentecoupons, ter provinciale griffie kunnen doen ligten een nieuw stel renteconpons, voor elk aandeel, over de jaren 1867—1884. Middelburg, den 27 December 1866. De griffier der staten voornoemd, S. VAN DER SWALME. Middelburg 4 «Januari. EEN BLIK ACHTERWAARTS. III. Eene vereeniging met welke wij niet minder ophebben, an met de in ons vorig nommer besprokene, en die bij uitnemendheid geschikt is het gevoel van eigenwaarde ij iet volk op te wekken, is de .vrijwillige scherp- schuttersvereeniging.» Volkswapening.en hier verschijnt het woord volk 'n zS»e ware beteekenis is de leus van den dag. o de waan van een dag? Dat gelooven wij niet. De pogingen tot volkswapening vinden te zeer haar grond In eu&delijk erkende behoeften, zij stemmen te zeer overeen met de geaardheid die ons volk in vroegere tijden vertoonde, en zoo geheel zijn wij toch niet verbasterd an dat men aan de duurzaamheid harer vruchten zou mogen twijfelen. Ja, volkswapening, zij is in deze dagen eene eerste behoefte voor eene natie, die op hare onafhankelijkheid Prijsstelt. Wanneer ieder, die het met zijn vaderland goed meent, ewapens weet te hanteeren, zal daarin zeker het meest a doende middol gelegen zijn om te voorkomen, dat zij tot het krijgvoeren moeten gebruikt worden. e vredescongressen - zaliger gedachtenis van een tiental jaren geledenwaren ongetwijfeld aan de edelste 6 oe ingen hun bestaan verschuldigd. Maar de ont werpers en volgelingen ontleenden hunne theoriën te zeer aan denkbeeldige toestanden met miskenning van e wer elijkheid. Geen grootschcr denkbeeld voorwaar an een eeuwigdurende vrede, maar hoe het te verwezen- if„An,rZ00 'an^ no^ ^00r staande legers het lot van een rtio WGrelddeel geheel in handen is van enkelen? En wat 6 'e®ers °P te heffen? Men denke eens na denke ar^b-611 daaf W6' van zou(ien zeggen, maar men dier legers steeT08 °Tfr,iT'elke gevaren aan het bestaan zij nog in het afgeven*wat al rampen Europa gebracht hebben. Wa„ een gr van van een zoo ontzettende en gevaVri,DU tot tet opheffen zien, wat rest ons daar macht geen kans voor te zoeken. dan er een tegenwicht En waar dit elders te vinden dan volkswapening? aa eene algemeene Maar zal - dit is een vraag die menigeen nog voor den geest komt wat wij bier als wenscheliik stellen °oit kunnen verwezenlijkt worden? Wij antwoorden in volle overtuiging,ja. En wie den k _een weinig verder dan den gewonen gezichtskring uitstrekken, zal reeds teekenen ontdekken welke op ie verwezenlijking heenwijzen. Scherpschuttersvereeni- gingen zijn reeds op zeer vele plaatsen in ons vaderland °Pgericht: met geestdrift hebben velen zich aan de eerste ^Prichters aangesloten, maar zullen die vereenigingen de wez®nlijke macht worden in den staat, dan is er in alom rSte ^'aats een kanJ uoodig waardoor aan de schier gcgev°ntStane beweging uitbreiding en eenheid wordt Een poging daartoe is onlangs uitgegaan van eene te Utrecht gehouden vergadering van afgevaardigden van verschillende scherpsckutters-collegiën en vereenigingen tot bevordering van 's lands weerbaarheid. Die vergadering nam het volgende besluit, hetwelk in de laatste dagen van het afgeloopen jaar ter algemeene kennis is gebracht. „De vergadering van afgevaardigden der verschillende scherpsckutters-collegiën en vereenigiugen tot bevorde ring van 's lands weerbaarheid, acht bet tot behoud der nationale onafhankelijkheid hoogst wenschelijk, dat de verschillende in den lande bestaande buks- en schiet- collegiën hunne oefeningen voortaan dienstbaar maken aan 's lands verdediging. Zij meent, dat die collegiën dit zonder groote opofferingen, betzij van geld, hetzij van genoegen zouden kunnen doen, indien zij konden besluiten: „1. Om aan hunne vereenigingen of collegiën uitbrei ding te geven, of indien hunne statuten hun zulks niet mochten toelaten, om zich dan althans in die gemeenten waar nog geene vereenigingen tot bevordering van 's lands weerbaarheid mochten bestaan, aan het hoofd te stellen van en zooveel mogelijk mede te werken tot de oprichting van dergelijke vereenigingen; „2. om zich voortaan ook met het bij 's lands infante rie aangenomen, of aan te nemen geweer te oefenen „3. om zich, behalve in het scherpschieten, dat hoofd zaak is en moet blijven, tevens zooveel mogelijk in het exerceeren, volgens de bij het leger bestaande reglemen ten, te oefenen „4. om de leiding dier oefeningen aan militairen van beroep toe te vertrouwen, of om bij de regeling daarvan althans raad bij militairen in te winnen." De vergadering besloot verder tot de oprichting van een centraal comité, dat uit 9 leden zal bestaan, waarvan zes uit andere plaatsen af te vaardigen, terwijl de drie overige, door drie der Utrechtsche vereenigingen te kiezen, eene te Utrecht gevestigde permanente afdeeling van het centraal comité zullen uitmaken. Dat comité zal tot hoofdtaak hebben, om aan allen die op eene of andere wijze tot verhooging van 's lands weer baarheid willen medewerken, de noodige inlichtingen te geven en om zoodoende in die verschillende pogingen eene éenheid te brengen, door welke het alleen mogelijk zal zijn, dat die pogingen eenig werkelijk nut voor het vaderhand opleveren. Kunnen nu dergelijke vereenigingen in het algemeen de strekking hebben die wij hierboven met een enkel woord getracht hebben te schetsen, in Nederland moeten zij zich meer in het bijzonder nog het speciale doel voor oogen stellen voor 's lands weerbaarheid te zorgen. Want voordat, hetgeen men mogelijk ons ideaal zal gelieven te noemen, zal verwezenlijkt zijn, kan ons vaderland nog menig oogenblik van hangen strijd te verduren hebben. Alleen de voorzichtigheid, alleen de zucht tot zelfbehoud zijn meer dan voldoende om Nederland reeds nu te dringen, zich iu dien toestand te plaatsen, waarin het afweren van een van buitenslands dreigenden vijand mogelijk zij. Want Nederland is te verdedigen, ofschoon dan alleen, wanneer het met dien wil tot verdediging volle ernst is, en men van de mogelijkheid tot die verdediging innig overtuigd is. Meer en meer begint de burgerij dit in te zien, en mogelijk vindt zij nog eerder dan men algemeen ver wacht, de regeering aan hare zijde. Te lang is bij deze de quaestie onzer landsverdediging sluimerend geweest, waardoor het nemen van het initiatief door de burgerij nog te meer plicht wordt. Een zoo gunstig oogenblik als thans zal zich voor een volkswapening wellicht niet meer voordoen. Laat ons dan het oogenblik waarnemen. Laat ons ook in Middel burg toonen, dat men, hoewel nog steeds door breede stroomen van het algemeene vaderland gescheiden, daar mede éen is in geestdrift, daarbij niet achterstaat in goede gezindheid. Op het oogenblik waarop deze regelen onder het oog 1 onzer lezers komen, zijn zij, die zich voorloopig tot het oprichten eener vrijwillige scherpschuttersvereeniging te Middelburg hebben aangemeld, ter vergadering bijeen om de statuten vast te stellen. Moge het weldra blijken dat die vergadering goede vruchten draagt Wij zouden voor wij van Middelburg afstappen nog kunnen vragenhoe staat het met de beoefening der wetenschappen, met het aankweeken der schoone kun sten? Maar ronduit gezegd, waarde lezer, de eerste vraag durven wij niet aan. Wat op wetenschappelijk gebied gearbeid wordt valt veelal buiten het bereik der waar neming. En moge het waar zijn dat ook deze boom door zijn vruchten moet gekend worden, dan geschiedt de wasdom daarvan zeker niet zoo snel dat men reeds nu de botten zon kunnen bespenren van hetgeen in 1866 gewrocht is. Openbare instellingen voor wetenschap bezitten wij niet, met uitzondering der provinciale bibliotheek, een instelling die voortdurend verrijkt wordt en waarvan meer en meer gebruik wordt gemaakt. Het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, het Natuurkundig gezelschap zijn al zijn ook de deuren juist niet hermetisch gesloten geene openbare instel lingen te noemen, en daartoe bepaalt zich hier wat men gewoonlijk onder den naam van wetenschappelijke instel lingen verstaat. En wat de tweede vraag betreft, och! laat ons maar bekennen dat de muzen hier niet bijzonder vertroeteld worden. Maar men kan ook niet aan alles zijn aandacht wijdon, en vooral niet aan alles te gelijk. Bij toenemende welvaart en daaromtrent bestaan immers gunstige vooruitzichten doen zich, dit is zoo de regel in elke plaats, ook op ander dan bloot materieel of godsdienstig gebied nieuwe behoeften kennen, be hoeften in wier vervulling dau ook weder voorzien wordt. Wij zeiden dat omtrent toenemende welvaart de voor uitzichten gunstig zijn. Zelfs reeds 1866 kan men aan merken als een jaar dat voor velen uit den nij veren stand niet onvoordeelig is geweest. Is het omdat moed en ondernemingsgeest nu reeds toenemen in de verwachting dat de uitvoering der spoorweg- en kauaahverken voor handel en nijverheid weldra een geheel anderen toestand scheppen zullen, of is het aan omstandigheden toe te schrijven waarvoor niet zoo direct een bepaalde oorzaak is aan te wijzen, dat men voor vele ambachten gebrek aan werklieden had, hetwelk zich op sommige tijdstippen vrij erg deed gevoelen? Wij willen dit niet beslissen. Zeker is het dat het jaar 1866 voor Middelburg niet onder de rampspoedige jaren is te rangschikken. Bij het examen voor Indisch ambtenaar, dat den 29 December jl. is afgeloopen, hebben voldoend examen afgelegd mr. J. H. J. Schneider, mr. A. Stibbe, J. J. Biscboff, J. R. Lange jr., W. F. P. Martens, R. van Romnnde, J. J. van Santen en R. W. Tadema. Het examen van drie candidaten werd onvoldoende bevonden. Geen van de studenten aan de Indische inrichting te Delft heeft zich aan het examen onderworpen. Benoemingen en besl"l'en- ridderorden. Vergunning verleend aan den kapitein L. R. J. A. Roosmale Nepven, van den grooten staf, adjudant van Z. K. H. prins Frederik der Nederlanden, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van het Zwaard, hem door Z. M. den koning van Zweden en Noorwegen geschonken. Benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw de beer W. F. Versteeg, majoor der genie en sapeurs van het leger in Nederlandsch Indië, thans met verlof in Nederland. leger. Op verzoek eervol ontslag uit den militairen dienst verleendmet vergunning om de activiteits- uuiform gewijzigd te blijven dragen, aan den officier van gezondheid 2e klasse W. F. Ilanjocl, van het 6e reg. infanterie. waterstaat. Op verzoek eervol uit 's lands dienst ontslagen, met toekenning van pensioen, de beel W. J. A. Nieuwenbuisen, laatstelijk ingenieur le klasse

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1