MIDDELBURGSCHE COURANT. Zondag 23 December. 1866. i\° 203. Editie van Zaterdag avond 8 uren. -gjf- ~i Middelburg 22 December. Spreken of berusten? vraagt de Alkmaarsche courant in haar laatste nommer andermaal. Die vraag betreft natuurlijk niets anders dan de houding van de tweede kamer over bet ministerie, en het antwoord dat er op gegeven wordt is niet raadselachtig. Naarmate door de polemiek der dagbladen als de Arnbemsche courant, het Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche courant de bedoelingen der partijen duidelijker worden, naar die mate schijnt bij de Alkmaarsche courant de overtuiging levendiger te worden. Volgens die courant kan er nn geen twijfel meer bestaan of de kamer moet spreken, niet echter op de motie Kenchenius terug komen. „Maar wij laten nu de Alkmaarsche courant zelve spreken wat behoort de tweede kamer dan te doen? De omstandigheden wijzen het genoegzaam aan. Het ministerie heeft de tweede kamer onbevoegd verklaard tot het uitspreken van een oordeel omtrent de benoeming van een gouverneur-generaal. Op dien grond stelde het de ontbinding der vorige kamer aan den koning voor. Tegenover de nieuwe Kamer blijft, het ministerie aan de regeering. Bij do opening der zitting verklaart het, dat de samenstelling der vorige kamer niet voldeed aan de behoefte van overeenstemming tusscben de onder scheidene staatsmachten, maar dat thans eene nieuwe kamer vergaderd is, „aan welke voortaan, binnen de grenzen van haren werkkring, de behartiging van 'slands belangen zal zijn toevertrouwd," en waaraan overigens zeer welwillend „onbelemmerde wisseling van gedachten" en „vrijmoedige uiting van overtuigingen" worden toege staan. Die woorden hebben in betrekking tot hetgeen vooraf is gegaan een zeer duidelijke beteekenis. Het Dagblad heeft volkomen recht, van zijn standpunt daarin te zien „een krachtige en juiste waarschuwing tegen de klippen waarop de ontbonden kamer is verzeild geraakt." De woorden van den minister beteekenen onmiskenbaar: de vorige kamer is hare bevoegdheid te buiten gegaan, daarom is zjj ontbonden, en de tegenwoordige kamer moet zich voortaan houden binnen de grenzen van haren werkkring. Met andere woordenzij raag geen handelingen van het ministerie, en vooral geen be noemingen afkeuren, omdat die afkeuring den koning treft; want de koning is niet onschendbaar, omdat wij, ministers, niet verantwoordelijk zijn. „De minister heeft alzoo de grenzen van de bevoegd heid der kamer aangewezen, en wel, volgens de meening van vele leden der kamer, anders dan de grondwet die grenzen bepaalt. De ministers hebben duidelijk een leer verkondigd, die vele leden der kamer in strijd achten met de grondwet. Vrage: mogen die leden daarop zwij gen? Mogen zij zich doof houden? Mogen zij veinzen die woorden niet gehoord, of niet verstaan te hebben? Ons antwoord hebben wij reeds op 25 November gege ven: „De kamer mag naar onze meening in deze aan wijzing (van de grenzen harer bevoegdheid) niet berus ten, maar behoort bij de eerste voegzame gelegenheid tc verklaren, dat zij in dit opzicht geen lessen aanneemt van het ministerie." „Bij de eerste voegzame gelegenheid. Het ministerie heeft wel een toespraak gehouden bij de opening der zitting, doch daar dit geen troonrede was, bestond er ook voor de kamer geen gelegenheid om te antwoorden. Nu kan de kamer niet uit eigen beweging omtrent de eene of andere zaak een verklaring gaan afleggen. Zij geeft geen les in het staatsrecht, en is niet geroepen hare meening uit te spreken over de beginselen onzer grond wet, tenzij in verband met de zaken die bij haar in behan deling komen. Zoodra zich daarom de gelegenheid voordoet om hun gevoelen te zeggen omtrent de naar hunne meening ongrondwettige beperking van de be voegdheid der kamer, behooren de constitutioneele leden die gelegenheid aan te grijpen. Zij behoeven er niet met koortsige gejaagdheid naar te zoeken, maar doet de ge legenheid zich werkelijk voor, dan mogen zij haar niet ongebruikt laten voorbijgaan. De gelegenheid daartoe is de behandeling van de begrooting. Wanneer daarbij de algemeene richting van het ministerie wordt ter sprake gebracht, behooren de constitutioneele leden der kamer inlichtingen te vragen omtrent de (immers niet zinledige?) uitdrukkingen bij de opening der zitting, en de leer der grondwet te verdedigen tegen de leer der ministers. „Wij willen daarom niet zeggen, dat het juist noodigis omtrent deze zaak een besluit van de kamer uitte lokken. Veel kan hier van de omstandigheden en van de houding der regeering afhangen. Wordt de zaak bij de algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting in het voor- loopig verslag ter sprake gebracht, dan zal liet ministerie, zich nader dienen te verklaren. Volhardt het bij de ongrondwettige leer, dan zijn naar onze meening de constitutioneele leden verp 1 ichteen voorstel tot ver oordeeling dier leer en alzoo tot handhaving der grond wet te doen, ook al ware het twijfelachtig of de meerder heid der kamer zich aan hunne zijde zou scharen. Die leden zijn het aan hun eigen eer verschuldigd. Geen volksvertegenwoordiger mag zwijgen en berusten, wan neer de regeering de rechten der kamer loochent. Nieuw is de leer, dat de minderheid zon moeten zwijgen en niet verplicht zon zijn hare beginselen te verdedigen, omdat zij minderheid is, en daarom niet bij machte oin bij den val der regeering de leiding der zaken over te nemen. Niet de omverwerping van het ministerie, niet de bemachtiging van het gezag, moet haar doel zijn, maar de verdediging onzer grondwettige rechten. Dit is de hoofdzaak, de gevolgen zijn van minder belang. „Men vraagt: wie zal de regeering overnemen? Er is nog geen liberale partij gevormd. Naar onze meening bestaat er zoo groote behoefte niet aan een wel ingerichte goed gesloten partij, maar er bestaat behoefte aan een regeering die de grondwet acht en eerlijk verklaart. Niet dat Thorbecko of van de Putto aan het hoofd van het ministerie komt, is de hoofdzaak, maar dat zoo moge lijk blijke, dat in Nederland geen ministerie bestaan kan dat de ïninisterieele verantwoordelijkheid ter zij wil zetten. En al bleek het eens bij de stemming, dat znlk een ministerie inderdaad hier mogelijk is geworden, wat zou het schaden? Het zou ons den toestand toonen gelijk die is, en dat is goed. Wij wisten dan met zeker heid, niet alleen wat wij van bet ministerie, maar ook wat wij van de kamer te wachten hebben. Misschien zou het den kiezers de oogen openen. „Wij vragen het met al den ernst die de zaak verdient: zon het geen allertreurigst verschijnsel zijn, wanneer er in de tweede kamer geen verdedigers opstonden van de ministerieele verantwoordelijkheid, geen bestrijders van een ministerie dat dezen hoeksteen van onzen constitu- tioneelen regeeringsvorm verwerpt? En ai bleken er maar weinige strijders te zijn, al leden zij de nederlaag, zou een wakkere bestrijding der Bismarckeiij niet beter zijn dan een zwijgende berusting? Maar zoo het minis terie werd veroordeeld, en bet trad af? liet ministerie moet weten, of het behoort af te treden of aan de regee ring kan blijven maar die vraag kan voorde leden der kamer nooit een hinderpaal zijn om hun plicht te doen. Zou misschien het ministerie een nieuwe ontbinding der kamer voorstellen? Niet waarschijnlijk; maar mag de vrees daarvoor zelfs maar een oogenblik beletten de grondwet te verdedigen En zou de uitslag eener nieuwe verkiezing noodzakelijk minder gunstig voor onze con stitutioneele vrijheid zijn dan die der laatste stemmin gen? Nog veel minder doet de vraag af, wie het minis terie zou moeten vervangen, indien het eens aftrad? In elk geval een ministerie, dat zijn verantwoordelijkheid tegenover de kamers zon erkennen. En dat was reeds veel gewonnen. Welke personen het zouden uitmaken, doet zooveel minder ter zake, als een quaestie van per sonen altijd lager staat dan een quaestie van beginselen." Men ziet het en wij teekenen dit met groote blijd schap op meer en ineer blijkt het dat wij in onze meening niet alleen staan. Behalve de dagbladen die wij reeds hebben opgenoemd staat ook thans do Goesche courant geheel aan onze zijde. Onder het afdrukken van ons vorig nommer, ontvingen wij het officieel verslag van de zitting der Belgische kamer van vertegenwoordigers van 19 dezer. Hetgeen daarin betrekkelijk de quaestie van de afdamming der Schelde voorkomt, is te uitvoerig om het verslag nog in zijn geheel op te nemen, hetgeen ons trouwens, na bet beknopt verslag dat wij gisteren mededeelden, vrij over bodig' toeschijnt. Aan belangstellenden willen wij het echter gaarne ter lezing afstaan. In den Belgischen senaat heeft de heer Rogier heden te kennen gegeven dat, indien Nederlaud bleef volhar den in de zaak van de afdamming der Ooster-Schelde, België middelen zou te baat nemen om de voortzetting van het werk te beletten. Het zou zich wenden tot de mogendheden, die in den afkoop van den Schelde-tol betrokken zijn. Heden zijn door de tweede kamer de gisteren nog ter behandeling overgebleven credietwetten aangenomen. Het wetsontwerp tot verkooging van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 186G, waarbij de kosten tot afwe ring van het gevaar, waarmede de ziekte onder bet rund vee den veestapel bedreigt,met ƒ500,000 wordt verhoogd, is medeaangenomen,nadat die som nogmet /T00,000was verhoogd en alzoo gebracht op f800,000. Een voorstel van den heer Pijnappel, strekkende om de kamer tegen 15 Januari weder te doen bijeenroepen werd verworpen. De kamer is vervolgens op reces gescheiden. Gelijk wij reeds vroeger gemeld hebben, zal, aanvan gende met 1 Januari 1867, een tweede postrit tusscben Middelburg en Bergen op Zoom in werking treden. Dat dit voor onze gemeente een groote aanwinst is, behoeven wij,na hetgeen wij over het postverkeer bij onderscheidene gelegenheden gescbreveu hebben, wel niet meer nadruk kelijk aan te toonon. Vooral door het vertrek eener post des avonds te 10 uren uit Middelburg zullen velen zeer gebaat worden. Wij geven hieronder een opgaaf van de aankomst en het vertrek der posten te en van Middelburg, alsmede van de aankomst te Middelburg en het vertrek van onder scheidene plaatsen van do posten naar Middelburg. De posten zijn nu zoo geregeld dat er te Roosendaal telkens directe aansluiting is aan den internationalen postdienst in beide richtingen. Vertrek vanle post. Zierikzeo 10,30 u. 'smorgens. Middelburg 11 Aankomst te Bergen op Zoom Rotterdam 's Hage Utrecht Amsterdam Zwolle Maastricht Antwerpen Brussel Parijs 6 's avonds. 5 'smorg. volg. dag. 7 5 9 11 7 9,30 's avonds. 1L 10,30 'smorg. volg. dag 2e post. 8 u. 's avonds. 10 5,30 'smorg. volg. dt 13 'smidd. 1,5 's avonds 1,15 2 4,30 5 9 's morgens 10 5 2e dag Vertrek van Amsterdam 's Hage Rotterdam. Zwolle Utrecht Maastricht Bergen op Zoom Antwerpen Brussel Parijs Aankomst te Middelburg. Zierikzee Ie post. s av. vorig, dag 2,35 4,7 5,15 12,15 3,25 12 's middags 8,50 's avonds 6 4,30 7,30 's morg. 5,30 's morg. 8,30 2e post. 7,30 u. 'sav. vorig.dag 8,30 11 5 H 7,30 s morgens. 9,45 7,30 6,30 8,15 's av. vorig. dag. 4,45 '8 avonds. 2,30 Het onderzoek van hoofdstuk VIIc (hervormde eere- dienst) der staatsbegrooting voor 1867, heeft indeafdee- lingen der tweede kamer weder aanleiding gegeven tot uitvoerige beschouwingen omtrent de wenschelijkheid der scheiding van kerk en staat. De groote meerderheid wenschte met vasten tred op het ingeslagen pad voort te gaan en die scheiding zoo spoedig mogelijk vol trokken te zien. Enkele anderen waren evenwel van oordeel, dat daartegen nog vele en groote bezwaren blijven bestaan. Algemeen evenwel was men van oordeel dat de regeering eene bepaalde keuze moet doen: óf de vroegere departementen van eeredienst herstellen, óf de bestaande administratiën spoedig opheffen. Men wenschte daaromtrent van de regeering bepaald hare meening en plannen te kennen. Maar bijzonder werden inlichtingen gevraagd omtrent het oor deel der regeering over het koninklijk besluit van 9 Fe bruari 1866 (Staatsblad no. 10), waarvan de strekking is om het hervormd kerkgenootschap de vrije beschikking te schenken over de hein in eigendom toebehoorende goederen; terwijl gevraagd is of de regeering meent dat nog van kracht is artikel 116 van het organiek besluit van 2 Augustus 1815, regelende het hooger onderwijs, waarbij aan de toekomstige predikanten bij het hervormd kerkgenootschap de verplichting is opgelegd, om de lessen der theologische faculteit aan eene van 's rijks hoogescholen te volgen en daar den graad van candidaat in de letteren en in de theologie te verwerven, zoodat de algemeene synode der hervormde kerk geene perso nen tot predikant bij haar kerkgenootschap zoude mogen aanstellen, die niet aan de bij dit artikel opgelegde ver plichting hebben voldaan. Men verlangde ook een wets voorstel tot afschaffing der particuliere coilatierechten, en de wederindiening van het ontwerp tot regeling van de pensioenen der protestantsche predikanten en predi kantsweduwen. In twee afdeelingen werd de meening voorgestaan, dat de staat aan de predikanten der christelijke afge scheiden gemeenten een tractement behoort toe te leg-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1