MIDDELBURGSCHE COURANT. V 192. Dinsdag 4 December. 1866. ©irmcnlanï). Editie van Maandag avond 8 uren. Publicatie. Publicatie. 1KM1FDELIJKE OMSLAG. De Burgemeester en Wethouders van Vlissingen, Maken bekend dat het snppletoire kohier van den hoofdelijken omslag over het 2e'en 3e kwartaal 1866, ingevolge art. 264 der gemeentewet, door hen voorloopig is vastgesteld en ge durende 14 dagen, aanvangende op Dinsdag den 4 De cember a. s., ter gemeente-secretarie voor een ieder ter lezing zal zijn nedergelegd. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort. Vlissingen, den 3 December 1866. De burgemeester en wethouders voornoemd, J. W. QALLENFELS. De secretaris, T. C. DOMMISSE L. S. HOOFDELIJKE OMSLAG. De Burgemeester en Wethouders van Vlissingen, In aanmerking nemende, dat na de nitgifte der aan slagbiljetten voor den hoofdelijken omslag, en dierhalve na dat in acht zijn genomen de bepalingen van de artt. 264 en 265 der gemeentewet, van onderscheide zijden bezwaren worden ingebracht tegen den aanslag in die belasting; Overwegende, dat de belanghebbenden door te hebben verzuimd in beroep te komen, binnen den tijd bij laatst genoemd artikel bepaald, de gelegenheid tot het onder zoeken hunner bezwaren hebben laten voorbijgaan, en de gemeente ontvanger tbans tot de invordering van iederen aanslag, zooals die bij het kohier is vastgesteld, is verplicht; Wenscbende, hoewel voor zooveel het kohier voor het 'aar 1866 betreft, geene aanslagen meer kunnen worden gewijzigd, nogtans voor bet vervolg zooveel doenlijk aan de bezwaren der ingezetenen te gemoet te komen. Maken bekend: dat volgens voornoemde wetsartikelen de kohieren, na door burgemeester en wethouders voorloopig te zijn vast gesteld. gedurende ten minste 14 dagen ter secretarie voor een ieder ter inzage worden gelegd, waarvan open bare kennisgeving geschiedt dat ieder aangeslagene binnen dien tijd zijne bezwaren tegen zijn aanslag bij den raad kan inbrengen; dat op gelijke wijze als voorschreven de kohieren, na door den raad ie zijn vastgesteld, gedurende ten minste 8 dagen andermaal ter inzage worden gelegd; dat ieder aangeslagene binnen dien tijd tegen zijn aanslag nog in beroep kan komen bij gedeputeerde staten, en dat het indienen van bezwaren en instellen van beroep geschiedt op ongezegeld papier. Wordende mitsdien een iegelijk in zijn belang aange raden om voor het vervolg, nadat de voorloopige en definitieve vaststelling van het kohier openbaar zal zijn bekend gemaakt, van zijnen aanslag ter secretarie van de gemeente kennis te nemen en, desgeraden, daartegen zijne bezwaren in te brengen binnen denbijdevvet bepaalden tijd, daar op reclames, ingebracht ka de Uitvoerbaarverklaring der kohieren, in geen geval kan worden gelet. Vlissingen, den 3 December 1866. De burgemeester en wethouders voornoemd, J. W. CALLENFELS. De secretaris, T. C. DOMMISSE L. S. Mfirtdelburg; 3 December. „Door liberale bladen is aan de nieuwe kamer een r ad gegeven, dien wij geen verstandigen raad kunnen Doemen. De tweede kamer moest, volgens hen, op de eene of andere wijze, protest aanteekenen tegen de beschul diging van ongrondwettige inmenging en machtsover schrijding baar door het ministerie in zijnen brief aae den koning naar het hoofd geworpen. Zulk eene grove bescl i Idiging behoort, zeide men, eene vertegenwoordi ging niet op zich te laten ritsten. De kamer moet haar goed recht en hare grondwettige bevoegdheid handhaven en, de beschuldiging op het ministerie terugwerpende, aan den koning verklaren, dat zij op een ministerie dat zóo schrijft en handelt, geen vertrouwen kan stellen, en er even weinig mede samenwerken'als mede overeen stemmen kan." Wij weten niet dat; behalve deSteenwjjksche courant, nog andere dagbladen buiten het onze zich in den geest hebben uitgelaten, als in bovenstaande regelen, waar mede de Arnhemsche courant van laatstleden Vrijdag eene beschouwing aanvangt, geschetst wordt. De uitdrukking „liberale bladen" is dus waarschijn lijk, althans voor een deel, op ons van toepassing, want wij zijn ons wel bewust zeer nadrukkelijk den wensch te hebben uitgesproken dat er in de tweede kamer mannen zouden opstaan om voor te stellen een adres tot den koning te richten, waardoor Z. M. het gevoelen der kamer over de jongste handelingen van het ministerie zou kunnen vernemen. Voor zooveel nu de wederlegging van de Arnhem sche courant direct aan ons adres mocht gericht zijn moeten wij haar te kennen geven dat hare beschouwing ons niet in onze overtuiging heeft doen wankelen. Terloops slechts willen wij opmerken dat de interpretatie die de Arnhemsche courant aan ons artikel geeft, niet geheel de juiste is. Niet de oorlogsverklaring aan de ministers, maar een waarschuwing aan den koning is het beginsel, waarvan het adres zou moeten uitgaan. Nu moge men het willen doen voorkomen alsof dit au fond der zaak hetzelfde is, de nadenkende lezer zal zich daardoor niet laten verschalken, maar zeer goed inzien, dat, al werd door zulk een adres een breuk tns- schen het ministerie en de vertegenwoordigingook onver mijdelijk, dit noodwendig gevolg nog geenszins inag vereenzelvigd worden met het ware karakter dat het adres zon moeten dragen. Maar ook daar waar de Arnhemsche courant ons wel verstaat blijft zij met ons in gevoelen verschillen. De grond dien wij aanvoerden voor het richten van een adres tot den koning was tweeledig: het werd voorge schreven, zeiden wij, in het belang van de waardigheid der staten-generaal, maar niet minder in het belang van de veiligheid des vaderlands. Want wij vragen het nogmaals, is het vaderland veilig onder het bestuur van ministers die de koninklijke be slissing inroepen over een vraagstuk dat zij den koning zeer onjuist geformuleerd ter oplossing voorleggen,van een ministerie dat door misbruik te maken van eene konink lijke proclamatie op de verkiezingen een zeer ongeoor- loofden invloed uitoefent, juist onder het verkondigen van de leer dat elke invloed door het openbaar gezag moet worden vermeden, van een ministerie dat bij de eerste ontmoeting met een nieuwe kamer de/.e geheel onnoodig onmiddellijk den bandschoen voorde voeten werpt? Wij behoeven die vraag het allerminst te richten tot de Arnhemsche courant. Wat die courant wij leeren dit uit het nommer van gisteren van dit ministerie ver wacht preciseert zij al zeer duidelijk wanneer zij zegt: dat het „schoolmeesterachtige" het „kwetsende", het uitdagende in de ministerieele proloog aanduidt dat het ministerie een Dieuw conflict met de kamer noodig heeft, dat het zoo gaarne een parlementair standje zou provo- ceeren, ten einde nogmaals van het land een nieuw over gehaalde en van liberale elementen gezuiverde kamer te kunnen verzoeken. Maar tegenover zulk een ministerie, waarvan het telken dage de provocatie tot een parlementairen coup cCétat verwacht, wil de Arnhemsche courant dat dc kamer een afwachtende houding aanneme. De Arnhemsche courant is dan ook vooral ongunstig gezind tegen een beroep van de kamer rechtstreeks op den koning, omdat zij bij de ministers juist de bedoeling meent te ontdekken de kamer tot zulk een maatregel te verleiden. Ook deze Dc Arnhemsche courant zegt alleen «liberale bladen" doch wat zij releTeert is grootendeels door ons gezegd. Daar zij ons niet genoemd heeft, hebben wjj eerst haar artikel over het hoofd gezien. zienswijze doelen wij niet; wij meenen veeleer giond voor de onderstelling te hebben, dat een alleszins beza digd en waardig adres aan den koning juist het eenige is wat tot op dit oogenblik, of althans tot nog slechts weinige dagen geleden, door het ministerie gevreesd werd. Wat wij met een adres aan den koning van den aan vang bedoeld hebben wij willen het de Arnhemsche courant nog eens herinneren is den koning te waar schuwen voor de gevaren die ons land bedreigen, geva ren waarvoor ook de Arnhemsche courant de oogen niet sluiten kan. Ware de politieke toestand in Europa een andere, dan zon men daarvoor minder beducht behoeven te wezen, en in dat geval zou mogelijk de be rekenende politiek van de Arnhemsche courant eenige aanbeveling verdienen, eene politiek die wij op dit oogeDblik meer dan ooit moeten afkeureD. Wij blijven dus hij ons gevoelen, dat een adres aan den koning in de tegenwoordige omstandigheden zeer wenschelijk zou zijn, al wordt het ook meer en meer waarschijnlijk dat de kamer zich, ter wille van een schijnbaren vrede, getroosten zal, dat nog altijd ruim een derde harer ledi.n den ministerieelen stempel van grond wetschennis op het voorhoofd draagt. Er zijn oogenblikken dat men spreken en handelen moei zonder te angstvallig de mogelijke gevolgen te bere kenen. En mocht men al voor een poos aannemen dat de ministers een maatregel als door ons bedoeld wordt in hun eigen belang zouden trachten te exploiteeren, wie anders dan zij zonden in dat geval voor de gevolgen aan sprakelijk zijn Maar wat zal men nu zien gebeuren? Vermoedelijk zullen de schermutselingen, waarmede een ministerie telkens afbreuk gedaan wordt, zonder dat de bevor dering der algemeeno belangen er een stap verder door komt, van lieverlede zich herhalen. Slechts onder een voortdurende marteling zal het leven van dit minis terie, met hetwelk ook volgens de getuigenis der Arn hemsche courant een duurzame samenwerking der kamer ondenkbaar is, gerekt worden, totdat men de kansschoon ziet voor de optreding van een ministerie hetwelk op dit oogenblik nog niet mogelijk geacht wordt. Dergelijke manoeuvres hebben wij steeds verfoeid, en mocht, wat wij niet hopen, de kamer er zich toe laten verlokken, zij zon daardoor, veel meer nog dan door een verzuim van krachtig op te treden wanneer do omstan digheden dit voorschrijven, gcvaarloopen de achting, die de natie haar toedraagt, te zien verminderen. Z. M. de koning zal a. s. Donderdag 6 dezer naar het Loo vertrekken en aldaar verblijven tot 15 December. Men schrijft ons uit 's Gravenhage, van 1 December „Het onderzoek van de begrooting voor 1867, in de vorige week in de sectiën aangevangen, zal in deze week worden voortgezet. Opmerkelijk is de wijze, waarop het regeeringsheleid van het kabinet is besproken. Een niet onaanzienlijk getal conservatieve leden heeft de houding van de regeering in zake de ontbinding der vorige kamer en bij de jongste verkiezingen even scherp als de liberalen gelaakt. Het verslag over hoofdstuk I zal alles behalve malsche politieke beschouwiugeu be vatten, die van de groote meerderheid uitgaan. Eene zeer kleine minderheid verdedigde de zienswijze van het kabinet over het constitutionneelè vraagstuk, bij de motie Keuchenius opgeworpen." De kiesvereeniging Hecht voor allen te Groningen heeft tot eandidaat gesteld voor do tweede kamer jhr. mr. J. W. van Loon. De heer E. J. J. B. Cremers heeft verzocht niet in aanmerking te komen en volgens de Groningsche courant heeft ook de heer van Bosse voorde caDdidatuur bedankt. De gemeenteraad alhier zal op Woensdag a., des namiddags te 1 uur, eene openbare zitting honden, ter behandeling van de navolgende zakenVaststelling suppletoir kohier inkomsten-belasting 1866; idem be grooting der leenbank voor 1867; idem voorwaarden tolverpachtiug V lissingschen straatweg. Uit Utrecht schrijft men ons: „De „Vereeniging tot verbetering der volksgezond heid," opgericht alhier gedurende de cholera-epidemie

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1