O R A N T. 191. Zondag 1866. 2 December. Editie van Zaterdag avond 8 uren. Middelburg 1 December. Zij die geloo. en, of althans aan anderen het geloof trachten op te dringen, dat de tweede kamer zoo al niet bet gebeurde van de jongste dagen zal vergeten, dan toch over de handelingen der ministers een eerbiedig stilzwijgen zal bewaren, zullen hoogst waarschijnlijk weldra bemerken dat zij zich ten eenenmale hebben misrekend. Al is het nog geenszins zeker, in welken vorm de tweede kamer hare afkeuring zal te kennen geven, zoo schijnt bet toch geen geheim meer te wezen dat men algemeen inziet,dat èn de motieven waarop aan den koning de ontbinding der tweede kamer is voorgesteld, èn het gebruik dat de ministers van de bekende koninklijke proclamatie gemaakt hebben, èn de woorden die de minister van justitie bij de opening der staten generaal tot de vertegenwoordiging gericht heeft, geenszins met stilzwijgen zullen worden voorbijgegaan. Nu het onderzoek der staatsbegrooting iu de afdeelin- gen is aangevangen, zal du wijze waarop men het gevoe len der kamer zal kenbaar maken, wellicht bij die gelegen heid een punt van onderzoek uitmaken. Inmiddels verdient het opmerking dat de organen der liberale partij meer eenstemmig worden in hunne afkeu ring van de waarschuwing, die bij de opening derstaten- generaal de leden der tweede kamer is toegevoegd. Het oordeel der Alkinaarsche courant daaromtrent hebben wij reeds eenige dagen geleden medegedeeld. Ook do Nieuwe Rotterdamscbe courant oordeelt over de openingsrede zeer ongunstig. Maar wat vooral niet Onopgemerkt kan blijven, is, dat de Arnhemsche courant, die in den aanvang eeno zeer in bet oog vallende reserve heeft aan den dag gelegd, thans de ministerieele toespraak in zeer scherpe bewoordingen hekelt. Zij deed dit reeds eenige dagen geleden, maar komtineenliarer laatste nom- mers daarop terug, en maakt tevens de toespraken, door de presidenten der beide kamers bij de aanvaarding hunner betrekkingen gebonden, tot een onderwerp harer beschouwingen. Daar bet oordeel van de Arnhemsche courant in ver hand met de verhouding der partijen, die zich weldra duidelijker in de tweede kamer zal afteekenen, gansch Biet van belang is ontbloot, laten wij het artikel, waarop Wij doelen, bier volgen. „De rede door den voorzitter der tweede kamer bij de aanvaarding zijner functie gehouden, sluit zich waardig aan de woorden, door den voorzitter der eerste kamer gehouden. Wat de heer Philipse, waarschijnlijk ook Omdat deze kamer niet zoo rechtstreeks in het geschil betrokken was als gene, slechts in het voorbijgaan op merkte, was voor den heer van Reenen het hoofdthema. Naast de uitdagings rede van het ministerie gelegd, die wegens haren schooiineesterachtigen toon slechts bespotting zou verdienen, wanneer er niet tevens eene provocatie tot een nieuw conflict in lag, en daarmede vergeleken, verkrijgen de twee presidentelijke redevoe ringen eerst hare ware beteekenis. Kleingeestige wraak neming over eene parlementaire nederlaag, onhandige pralerij met do ministerieele recruten die men heeft aangeworven, onwaardige bedreigingen tegen het even tueel gebruik maken van grondwettige rechten, ziedaar den gehcelen inhoud van de ministerieele proloog. Dat Cfcn schoolmeester die, na een oproertje, eenige der voeligstejongens weggezonden en zijne school gedurende een zestal weken gesloten heeft, bij de heropening de jengens vermaant nu uiet weder te beginnen en ze toe voegt „probeert het nu nog eens, als gij durft," dit laat *ich begrijpen. Maar dat eene regeering met zulke argu menten uit do kinderkamer eene vertegenwoordiging deukt te verschrikken en te beheerschen, is al te dwaas. Noe meer de leeuwenridder Heemskerk en de leeuwen- houimar,denr Borret vendelta voor hunne nederlaag in de nvuie Kenchenius zweren, en door middel van be- dre gingen toekomstige nederlagen trachten af te weren, des te meer wekken zij het vermoeden op, dat al deze groote woorden slechts dienen moeten Pour nous cacher leur peur sous une audace feinte. „Tegenover de beeren Heemjikerk en Borret, die aan de kamer „do grenzen van haren vfcerkring" willenafbakenen en haar waarschuwen dat, wanneer men niet met hon overeenstemt, men vergrijp pleegt tegen „'skonings ge openbaarde bedoelingen," staat de heer Philipse die trouw blijven aan en „waken voor de handhaving onzer grondwettige instellingen" aanbeveelt, staat de heer van Reenen die aan „de verantwoordelijke raadslieden des konings" herinnert, dat bij ons volk innige gehechtheid aan het huis van Oranje gepaard gaat met „liooge waar deering van zijne rechten en vrijheden," dat het voor de vertegenwoordigers van dit volk een eerste plicht is „de voorschriften der grondwet, aan welke wij allen ge hecht zijn, met getrouwheid na te leven" en te zorgen voor „eene richtige werking onzer constitutioneele in stellingen." „Zou het enkel toeval zijn, dat juist nu, onder dit ministerie der onderstelde bekwaamheden, beide presi denten van beide kamers het noodig oordeelen zoo krachtig voor de handhaving en de getrouwe opvolging der grondwettige instellingen te spreken? Is het toeval, wanneer de heer van Reenen er op wijst, dat ook „vooral de bedoelingen van andersdenkenden" geëerbiedigd moeten worden? wanneer hij verklaart dat, welke grieven men moge aanvoeren, „onze constitutioneele regeerings- vorm den besten waarborg aanbiedt voor duurzaamheid, volksvrijheid en volksgeluk"? Wat wekte gelijktijdig bij deze beide, volstrekt niet radicale mannen den heer Philipse en den heer van Reenen deze gedachte op, dat onze volksvrijheden en rechten konden gevaar loopen, dat onze constitutioneele regeeringsvorm kon bedreigd worden? Voor deze waarschuwingen en vinger wijzingen moet toch eene bepaalde reden, eene aanleiding aanwezig zijn. In den normalen toestand zal men in een constitutioneel land geene behoefte gevoelen bij de opening der kamers, uitdrukkelijk te wijzen op de nood zakelijkheid om trouw te blijven aan de grondwet, om haar te handhaven en aan haar vast te houden. Wanneer men meent dit te moeten doen, het is dan een bewijs, dat de toestand anormaal, dat het land niet gerust is, dat het niet ten volle vertrouwt op de mannen die het grondwettig gezag uitoefenen. Opmerkelijk, en kenmer kend voor het ministerie-Heemskerk is het, dat het weinige hetwelk het tot nu toe nog gedaan en gezegd heeft, reeds eene onzekerheid en een mistrouwen jegens dat ministerie heeft opgewekt, hetwelk sedert jaren aan geen Nederlandseh ministerie, van welke kleur ook, is te beurt gevallen. „De heeren Heemskerk, Borret en hunne stille com pagnons (van Zuylen, Schimmelpenninck en Trakranen) hebben eene les willen geven, doch zij hebben daarvoor twee lessen teruggekregen. Zelfs mot den steun van het Dagblad, het Volksblad en de Tijd, die steeds trompet tende vooruitloopen,ten einde het publiek van de nadering van deze bekwaamheden te verwittigen, zelfs met bijstand der nieuw aangeworven ministerieelen, is deze eerste begroeting voor het ministerie niet bemoedigend. Noch de heer Philipse noch de heer van Reenen heeft aan het ministerieel consigne gehoor verleend, of de repliek ge geven welke de proloog uitlokte. Geen der heide presi denten scheen te meenen met „'s konings geopenbaarde bedoelingen" in strijd te handelen, wanneer hij'skonings „verantwoordelijke" raadslieden herinnerde dat boven hen, gelijk hoven ons, de grondwet staat, dat de grond wet staat boven de ministers zoowel als boven de ver tegenwoordigers, en zelfs boven een miuisterie met twee graven, een leeuwen ridder en een leeuwen-kommandeur. De eene waarschuwing is de andere waard, en wanneer eene regeering zich geroepen meent aan de vertegenwoor diging lessen te geven, en haar op hare plichten opmerk zaam te maken, is het niet meer dan gepast ook de regeering te wijzen op hare les, op hare plichten jegens het land en jegens het parlement dat het land vertegen woordigt." Nadat de opmerking, welke het vorenstaande artikel van de Arnhemsche courant voorafgaat, geschreven was, wordt ons medegedeeld dat de regeering bewilligd heeft in het door de tweede kamer tot haar gericht verzoek om, in plaats van de staatsbegrooting voor 1867, crediet- wetten in te dienen. De toegezegde credietwetten zullen zich uitstrekken over een tijdvak van vier maanden. Voor hoofdstuk II der staatsbegrooting zijn door de afdeelingen der tweede kamer dezelfde rapporteurs benoemd als voor hoofdstuk I, gisteren door ons mede gedeeld. Voor hoofdstuk III zijn benoemd de heeren Beens, de Brauw, van Heiden Reinestein, J. K. vanGolt- stein en van Znylen van Nyevelt, voor hoofdstuk IVade heeren Beens, de Brauw, vau Heiden Reinestein, J. K. van Goltstein en Wintgens. De korte zitting, welke de tweede kamer gisteren ge houden heeft, was alleen gewijd aan het ontvangen van eenige mededeelingen betrekkelijk benoemde rappor teurs enz. De verkiezing te Hulst voor een lid van de provinciale staten van Zeeland, ter vervulling der vacature ontstaan door het overlijden van den heer J. Sergeant, heeft geen beslissend resultaat opgeleverd. Er moet een overstem ming plaats hebben tusschen de heeren E. II. F. W. Mathon en J. Kroon. In de zitting der Belgische kamer van afgevaardigden, de vorige week gehouden, heeftde bekende letterkundige en geschiedschrijver Kervijn deLettenhove een ook voor Zeeuwsch-Vlaanderen gewichtig onderwerp ter sprake gebracht. Hij beeft namelijk de aandacht van den minister van financiën gevestigd op het wenschelijke eener vermeerdering van het getal douanekantoren op de Vlaamsch Zeeuwsche grens en wel bepaald door de vestiging van een zoodanig kantoor in de Vlaamsche gemeente Middelburg, daar deze gelegen is op een straatweg welke een rechtstreeksche gemeenschap opent tusschen de provincie Zeeland en Brugge, de hoofdstad van West-Vlaanderen, de snelste gemeenschap welke die stad in verband kan brengen met de markt van Oostburg, de haven van Breskens en over Zeeland, met Rotterdam. De minister heeft de rede van genoemdtn spreker be antwoord met de verklaring, dat de vraag om een douane kantoor 'e Middelburg te stichten reeds onderzocht doch verworpen is, maar hij er gaarne in toestemde dat zij andermaal onderzocht worde. Uit Amsterdam schrijft men ons van 29 dezer: „De volgende treurige zaak is hier het onderwerp aller gesprekken. De heer Heshuizen, president der Kanaal maatschappij, heeft Amsterdam verlaten, en zijn zaken zijn in groote wanorde. Men spreekt van een deficit van 8 a 9 ton. Het tegenwoordig verblijf van den heer Heshuizen is onbekend. „Het is een vreeselijke geschiedenis. In éen jaar Sar- phatie en Heshuizen en conservatieve kamerleden in de hoofdstad." De Burger kiesvereeniging te Groningen heeft den oud-minister uir. E. J.J. B. Cremers voor het lidmaatschap der tweede kamer candidaat gesteld, zoodat er alsnu reeds vier candidaten zijn. Uit het voorluopig verslag der tweede kamer over de wetsontwerpen tot bekiachtiging eener overeenkomst met de maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen en de daarmede in verband staande verhooging van de hegrooting voor binnenlandsehe zaken met 2j millioen, blijkt dat hij het vroeger onderzoek tegen die voordrach ten ingebrachte bezwaren op nieuw in de afdeelingen werden besproken. Sommige leden betwijfelden of wan neer de maatschappij de exploitatie der staatsspoorwegen niet meer zon kunnen voortzetten, de staats-exploitatie wel zoo geheel onvermijdelijk zou zijn; terwijl anderen de voordeelen der exploitatie van staatswege breed uitmaten. Men wees op het voorbeeld van België en prees het stelsel aan uit een geldelijk oogpunt voor

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1