het standpunt van gedeputeerde staten en dat dezer staten vergadering. De heer Vis erkent dat er voor hetgeen gedeputeerde "aten als oorzaak der verzekering opgeven [de ineening namelijk dat - ofschoon in art. 20 hunner instructie alleen sprake is van gebouwde eigendommen der provincie, die togen brandschade moeten verzekerd worden in de tOrg die bij artt. 19 en 21 dier instructie voor de provin- Vinciale eigendommen aan hen is opgedragen, ook ligt °Pgesloten om, zulks raadzaam oordeelende, andere dan de in art. 20 genoemde eigendommen tegen eventueele schade te verzekeren] wel eenige grond ligt, maar dan Verklaart hij niet te begrijpen waarom de Zeeland niet Voor haar verderen diensttijd is verzekerd. Spreker heeft 'n dit voorstel slechts de strekking meenen te zien, om de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten op de Provinciale staten over te brengen. De heer Sprenger merkt naar aanleiding van het ge sprokene op, dat de Zeeland proefreizen moet doen, niet toij mooi weer, maar bij alle daartoe als geschikt be schouwde gelegenheden. De heer Verhagen dient alsnu een schriftelijk amende ment in, strekkende om „de stoomboot de Zeeland, zoo lang deze in de vaart zal blijven, te verzekeren." Dit amendement, naar behooren ondersteund zijnde, •Haakt mede een pnnt van beraadslaging uit. De heer Hammacher meent dat is besloten om de Zeeland alleen bij mooi weer in de geiegelde vaart te toouden. Intusscben is thans gebleken dat de Zeeland bij alle weer is gebruikt. Daar evenzeer in de door gede puteerde staten overgelegde mededeeling wordt gemeld dat de stoomboot Stad Vlissingen no. 1 van tijd tot tijd Zal moeten stilliggen om te worden schoongemaakt of gebankt en tot het uitbikken van den ketel, en dat alsdan de Zeeland dienst zal moeten doen, dus bij slecht als goed weer, is bij vóór de verzekering. Do heer Hombach geeft den heer Verhagen in over weging zijn amendement aan te vullen, door niet alleen de verzekering van de Zeeland maar ook van de andere tooot daarbij voor te stellen. Alleen in dat geval toch kan hij daaraan zijne stem geven. Door den heer van Citters wordt er op gewezen dat de kosten van verzekering hoog zijn, terwijl daarentegen Uiet alle schade wordt vergoed en juist de erkende schade het minst voorkomt. Hij dringt mitsdien op spaarzaamheid aan. Ook de voorzitter meent dat de aanneming van het amendement van den heer Verhagen alleen zou strekken tot verzekering.yan éene boot, doch zulivs de bedoeling der vergadering niet kan zijn. Gevaar kan voor de eene boot Zoowel als voor de andere bestaan,zoodat men zijns inziens df belde óf geen van beide verzekeren moet. Als men bet echter eens is met gedeputeerde staten, dat namelijk de teruggaaf door de maatschappij van de geleden schade uiet opweegt tegen de kosten van verzekering, dan toehoort ook hun voorstel te worden aangenomen. Zij toebben gemeend de eenige destijds in dienst zijnde boot, tot dekking hunner verantwoordelijkheid, te moeten Verzekeren, doch weuschen dit thans voor het vervolg Uan de beslissing der vergadering te onderwerpen. De heer Verhagen verklaart, dat hij het met den voor zitter niet eens is. In het voorstel wordt aangegeven om de beide booten buiten verzekering te laten. Spreker is daartegen, want bij wenscht de gelegenheid te openen °m, bij erkenning van het bezwaar van gedeputeerde sta- ton, dat eene verzekering in het algemeen te kos'baar is, a'thans de Zeeland te verzekeren voor den tijd van drie •Haanden, daar zij tot ult° December proetreizen moet tolijven doen. Hij kan niet toegeven dat bij verzekering Hlle booten en bij niet-verzekering ook geen der booten verzekerd bebooren te worden. De heer J. L. de Jonge zegt, dat hij in het algemeen tegen verzekering van de stoom booten wezen zou, maar Hu er sprake is van de Zeeland, is hij er voor om die, overeenkomstig het amendement van den heer Verhagen, alsnog voor drie maanden te verzekeren, de andere booten echter niet. De beer Verhagen geeft een bevestigend antwoord op de vraag des voorzitters, of de strekking van het amen dement is, om in beginsel de niet-verzekering der stoom- toooten te doen aannemen, maar alleen de Zeeland te doen verzekeren voor den tijd tot proefreizen bestemd, zijnde tot 31 December a. Ter vermijding van den schijn alsof hij, door tegen het Htnendement te stemmen, de belangen der provincie in de waagschaal zou willen stellen, motiveert ook de heer de Jonge van Ellemeet zijne stem. Hij is namelijk tegen toet amendement, omdat, volgens het eenparig getuigenis Van deskundigen, de zeevaardigheid van de Zeeland Uiets te wenschen overlaat. De heer Moolenburgh wijst op de tegenstrijdigheid in 'de zienswijzen van den heer Verhagen, daar deze eerst, even als de heer Hennequin, beide booten wilde verze keren en thans aan den voorzitter te kennen geeft dat bij alleen de Zeeland verzekerd wenscht te zien. Overi gens merkt bij op dat bij aanneming van het amendement, hetwelk vóór bet voorstel in omvraag moet worden ge bracht, de zaak is afgeloopen, zoodat alsdan de leden, die ook de Stad Vlissingen zouden willen verzekeren, zich zouden beklagen geen gelegenheid meer te hebben gehad een voorstel daartoe te doen. De heer Verhagen meent dat het voorstel van gedepu teerde staten de verste strekking heeft, zoodat dit bij de stemmiDg aan het amendement behoort vooraf te gaan. De heer Hammacher doet uitkomen dat, als bij voor het amendement stemt, daarom niet geacht wil worden zich alleen te bepalen tot het wenschelijke eener ver zekering van de Zeeland. In overeenstemming met de zienswijze van den heer Moolenburgh, op grond van art. 32 van het reglement van orde, zegt de voorzitter dat eerst het amendement en daarna het voorstel van gedeputeerde staten in om vraag behoort te worden gebracht. Nadat vervolgens de beraadslaging is gesloten, wordt tot de stemming over gegaan, met het resultaat dat het amendement met 23 tegen 9 stemmen verworpen en het voorstel van gedepu teerde staten met 24 tegen 8 stemmen aangenomen wordt. Tegen stemden de heeren Verbagen, Pierssens, Kake- beeke, Ongkena, Hammacher, Benteyn, Hennequin en Hombach. iHet voorstel van gedeputeerde staten tot herziening van de plans der provinciale geldleeningen van 525,000 en f 75,000. Hierover heeft geene beraadslaging plaats, terwijl het is aangenomen met 31 stemmen tegen 1, van den beer de Jonge van Ellemeet. j. Het voorstel van gedeputeerde staten tot het beleenen, zoo noodig, van de aandeelen in de provinciale geldlee ningen. Het doel van dit voorstel is om, wanneerdestand der geldmarkt niet tijdig mocht verbeteren, tegen het tijdstip waarop er in de provinciale kas volstrekte behoefte aan gereede penningen zal bestaan, desnoods tegen eene hoogere rente dan 4.[ percent en op de voor de provincie minst bezwarende wijze op te nemen, tot een bedrag van hoogstens f 153,000; alsmede om, voor het geval dat bij het leenen dier gelden onderpand wordt gevraagd, door gedeputeerde staten aan den geldschieter te doen ter hand stellen een getal obligatien in de provinciale geld leeningen van f 525,000 en f 75,000, en wel tot een bedrag als mocht blijken noodig te wezen. Ook dit voorstel is zonder beraad.laging met 31 stem men tegen 1 (van den heer de Jonge van Ellemeet) goedgekeurd. k. Het voorstel van gedeputeerde staten tot wijziging van de begrooting der enkelprovincialeen hiiishondelijke inkomsten en uitgaven voor den dienst van 1866. Dit voorstel wordt mede zonder beraadslaging goed gekeurd en wel inet algemeene stemmen. I. Het voorstel van gedeputeerde staten tot wijziging van de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven voor den dienst van 1867, met eene daartoe betrekkelijke nota; alsmede tot wijziging van het besluit der staten van den 6 Juli jl. betreffende de heffing van opcenten op de grond- en personeele belasting ten behoeve der provincie. Nadat de beraadslaging is geopend, zegt de heer Ver hagen, dat hij alsnu wenscht gebruik te maken van do gelegenheid, om een kort woord te spreken betreffende de gedrukte mededeeling van gedeputeerde staten om trent den stoombootdienst op de Wester Schelde. Zijn doel is uiet, andermaal discussie daarover uit te lokken, maar hij acht zich verplicht een bepaald feit te consta- teeren, hetwelk hem toeschijnt in strijd te wezen met de eischen van dien stoombootdienst. In genoemde mede deeling heeft hij gelezen, dat het gedeputeerde staten aangenaam was te kunnen mededeelen, dat de stoomboot dienst op de Wester-Scbelde, niettegenstaande het storm achtige weder van de maanden Augustus en September, geregeld beeft plaats gehad, met uitzondering van éene avond- en ochtendreis van Vlissingen naar Breskens en terug, welke reizen niet zijn volbracht, omdat bet wegens storm en hooge zeeëu geen vaarbaar weer was. In ver band hiermede wijst spreker op hetgeen den 30 October heeft plaats gehad aan het veer te Iloedekenskerke, waar op de bestemde dagen, als de stoomboot van Neuzen naar Walsoorden vaart, mede wordt aangelegd. Op dien dag, des middags te éen uur, was de winddruk, volgens de in de Middelburgsche courant medegedeelde meteorolo gische waarnemingen, 21 pond, en toen kon de stoomboot aan het veer van Iloedekenskerke de voor Neuzen be stemde passagiers, niettegenstaande de veerman ze met zijn boot vooruitbracht, niet opnemen, maar voer zij voorbij. Daar een winddruk van 70 pond volgens spreker nog geen storm is en er dien dag slechts 21 pond druk king was, acht hij zich verplicht dit feit te constateeren als eene bijdrage tot de kennis van de ongeschiktheid der boot. De heer van Citters beantwoordt den vorigen spreker en tracht daarbij aan te toouen dat dc beer Verhagen wel gezegd heeft een feit te willen constateeren, doch zijns inziens daarin niet op de vereischte wijze is ge slaagd, want dan behoort men de zaak, welke men con stateeren wil, vooraf goed te bekijken, te kennen en te begrijpen. De bewering dat een winddruk van 21 pond niet groot zou wezen, noemt spreker onjuist, want bij zulk een druk is de wind zoodanig dat de vaartuigen op de Schelde twee gereefde zeilen hebben. Bovendien blijkt uit een staat dat de gemiddelde druk 7, 6, 5, soms zelfs 1 pond bedraagt, zoodat 21 pond wel als rnw weer mag worden aangemerkt. Het feit, dat de vorige spreker op zijne wijze wenscht te constateeren, was, volgens den heer van Citters, ook bij gedeputeerde staten bekend, zijnde daaromtrent door den gezagvoerder een rapport ingeleverd. Uit de voorlèzing daarvan blijkt in hoofdzaak dat het den 30 October veel waaide en regende en het aan bet veer te Iloedekenskerke lager wal was, zoodat de ge zagvoerder der boot dat veer niet heeft durven aandoen. Er is echter meer, volgens den heer van Citters, om te constateeren dat het dien dag stormweer was, namelijk dat de molenaars bij bet malen hunne zeilen hebben moeten bergen. Wanneer het de bedoeling van den heer Verhagen ware geweest om alleen een bepaald feit te constateeren, dan had bij, volgens spreker, niet moeten willen doen gelooven, dat de boot ongeschikt is. De heer Verhagen verklaart dat hij zijn doel heeft bereikt en hij alleen heeft willen laten beoordeelen ot het medegedeelde feit niet kan dienen tot constateering van de al of niet geschiktheid van de stoomboot de Zeeland. Vervolgens heeft eene gedachtenwisseling over het bovengenoemde voorstel ten aanzien der begrooting plaats tusschen de heeren Moolenburgh en de Jonge van Ellemeet. Eerstgenoemde verklaart dat het in de vorige bijeen komst door den heer de Jonge van Ellemeet gesprokene hem wel tot nadere overweging heeft geleid, doch dat hij desniettegenstaande voor de aanneming van het voorstel stemmen zal. De reden is dat hij de bezwaren van den heer de Jonge van Ellemeet betreffende de toekomst der provincie niet deelt. Hij beschouwt onder anderen het jaarlijks toestaan van gelden ter voldoening aan aanvra gen tot het verleenen van hulp, niet als een kwaad, maar integendeel als een gunstig teeken des tijds, want het zijn uitgaven welke men, in overeenstemming met het ia 1862 aangenomen beginsel, productieve uitgaven mag noemen. Indirect worden daarvan in ruime mate vruchten genoten en zij zijn alleen een gevolg van de zucht om bronnen van welvaart te openen. Ook ziet spreker geen strijd tusschen de verschillende belangen, maar samen werking ter bereiking van éen goed doel. Dit blijkt hieruit dat de aanvragen om rentelooze voorschotten tot wegsverbetering eerst dan worden gedaan en ingewilligd, wanneer de vragers zeiven zijn begonnen met eigen krachten in te spannen. De heer de Jonge van Ellemeet releveert dat hij dank baar is voor de vereerende blijken dat hij gisteren er in geslaagd is, de aaudacht zijner medeleden te vestigen op eene zaak van algemeen belang. Ter beantwoording van den heer Moolenburgh merkt hij voorts op, dat juist bet zoo even aangevoerde, dat zij die hulp van de pro vincie vragen vooraf zelf moeten beginnen met iets te doen, hem in zijne geuite meening versterkt. Wanneer ten gevolge van die hulp eene verhooging van opcenten plaats heeft, dan drukt dit op dezelfde menschen, die men wensclft te gemoet te komen. Zijns inziens strekt het meereudeel der jaarlijks inkomende voorstellen niet tot ontlasting van den minderen man; integendeel, de lasten worden vermeerderd en die vermeerdering drukt niet op eigenaars, maar op gebruikers. Als een voorbeeld haalt hij aan dat de bewoner van zekere gewone arbeiderswoning in deze provincie f 3 in de per soneele belasting is verhoogd, alleen ten gevolge van de verhooging van opcenten. Spreker blijft in alles bij zijne gisteren kenbaar gemaakte zienswijze volharden. De heer Moolenburgh merkt op, dat het verschil in zienswijze met den vorigen spreker hoofdzakelijk hierin bestaat, dat hij niet, zooals laatstgenoemde, anderen beklaagt als zij meer geld moeten betalen voor iets wat indirect goede vruchten oplevert: wel echter als de ver hooging van lasten improductief is. Het door den heer de Jonge van Ellemeet aangevoerde voorbeeld noemt hij ongelukkig gekozen, omdat tegenover die ver hooging van 3 perspueele belasting moet gesteld wor den de vo.ar'deelen van afschaffing van accijnsen, de i vermindering van schoolgelden met genot van beter.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 3