MIDDELBURGSCHE Uf COURANT.
N° 167.
1866.
2! October.
Zondag
Editie van Zaterdag avond 8 uren.
Middelburg 20 October.
DB PROCLAMATIE ES DE V MESSINGEN.
Wij zonden ontrouw worden aan s verleden, zoo wij
"tet het oog op de aanstaande verkiezing van leden voor
de tweede kamer, nog niet een woord richtten tot de
*>ezers.
Meer dan ooit zelfs achten wij ons daartoe thans
Verplicht, nu de omstandigheden, die deze verkiezing
hebben in het leven geroepen, van geheel bijzonderen
®ard zijn, en de uitslag er van de gewichtigste gevolgen
*Sn hebben, zoowel voor het geëerbiedigd stamhuis van
^tanje, als voor ons daarmede innig verbonden dierbaar
T*derland.
En toch, wat zullen wij nog zeggen, na al hetgeen in
de laatste dagen daarover geschreven is
Zullen wij waarschuwen tegen de valsche voorstellingen,
die omtrent de aanleiding tot de ontbinding der tweede
fcatner van sommige zijden gegeven is? Zullen wij de
leden der ontbonden kamer, die vóór de motie
Reuchenius gestemd hebben, trachten te zuiveren van
den op hun geworpen blaam dat zij de rechten der kroon
hebben aangerand Neen, want wij zouden, dit doende,
een geheel overbodig werk verrichten. Na het eenige
dagen geleden door ons medegedeelde advies van hoog
leraren in de rechtsgeleerdheid, na het voortreffelijk
Vlugschrift van den hoogleeraar Bnijs, getiteldHet
ïecht van de tweede kamer," hetwelk wij wenschen dat
door elk kiezer mocht worden ter hand genomen, valt
daarover weinig meer te zeggen, want in beide stukken
wordt zonneklaar aangetoond dat de handelwijze van de
tweede kamer geheel in overeenstemming was met ons
®onstitutioneel staatsrecht.
Wij zullen evenmin spreken van de proclamatie des
konings, overtuigd als wij zijn dat zij moet beschouwd
borden als een uiting van 's konings innige begeerte om
het waarachtig heil des vaderlands te bevorderen, al
betreuren wij ook de handelwijze van hen die den koning
tot het uitvaardigen er van mochten hebben aangespoord.
Stukken als de proclamatie des konings, zonder con
traseign van eenig minister, schijnen ons buitendien toe
Blet vatbaar te zijn voor openbare critiek.
Het eenige, waarbij wij dan ook nog een oogenblik
Vullen stilstaan, is een onderzoek der overwegingen die
•Ie kiezers op den 30 dezer zullen bezig houden.
Wij meenen dat zij vooral in aanmerking zullen nemen
ten len, dat de ontbinding der tweede kamer heeft
P'aats gehad ten gevolge der aanneming eener motie
door de tweede kamer;
ten 2en, dat de kamer door het aannemen dezer motie,
volgens schier eenparig oordeel der meest bevoegden om
hierin gehoord te worden, niet in strijd heeft gehandeld
10et de grondwet en evenmin de prerogatieven der kroon
heeft aangerand
ten 3en, dat de ministers nogtans aan den koning de
ontbinding der tweede kamer hebben voorgesteld, omdat
deze, volgens hunne meening, hare grondwettige bevoegd
heid had overschreden en inbreuk gemaakt op het pre
rogatief der kroon
ten 4en, eindelijk, dat in de koninklijke proclamatie
Volstrekt geen melding wordt gemaakt van eenige instem
ming met de door de ministers aangevoerde motieven,
Uiaar dat het Nederlandsche volk alleen wordt opgeroe-
ïen om, ten gevolge van het bestaande gebrek aan over
eenstemming tusschen het ministerie en de ontbondene
hamer, zijne wenschen te doen blijken.
Deze punten in onderling verband beschouwd, maken
het voor ons niet twijfelachtig dat de kiezers werkelijkge-
r0epen zijn om uitspraak te doen tusschen het ministerie
en de meerderheid van de ontbonden tweede kamer.
De vraag die de kiezers zich hebben voor te stellen, zou
vich dus kuunen bepalen tot dezewillen wij dat de ons
door de grondwet toegekende rechten ongeschonden
bewaard blijven, of wel verlangen wij dat die rechten
naar willekeur kunnen beperkt worden.
Men zou zich, zeiden wij, hiertoe kunnen bepalen, ware
het niet dat in eenigszins nevelachtig verschiet zich nog
een gevaar vertoonde, zoowel voor onze dynastie als voor
ons volksbestaan. Wij zeggen met nadruk voor deze
beide, doch eigenlijk in den grond der zaak zijn zij een;
zij hebben dezelfde belangen, staan aan dezelfde gevaren
blooten waar de eene bedreigd wordt, komt ook de
andere in nood.
En waar de kiezers nu uitspraak hebben te doen
tusschen een ministerie, dat, door den koning een onjuist
gesteld vraagstuk ter oplossing voor te leggen, de kroon
tegelijkertijd niet alleen met de grondwettige bevoegd
heid van de vertegenwoordigers der natie, maar ook met
onze nationale onafhankelijkheid in gevaar brengt, en
eene kamer wier meerderheid al hebben ook hare
discussiën en hesluiten niet altijd stof tot tevredenheid
opgeleverd zich binnen de perken harer grondwettige
bevoegdheid heeft gehouden, daar valt het pleit niet
moeilijk te beslissen.
In elk kiesdistrict dus waar de leden der thans ont
bonden kamer getoond hebben de belangen van koning
en vaderland, in den zin door de kiezers bedoeld, te
willen bevorderen, daar durven wij hunne verkiezing
ook thans met volle overtuiging aanbevelen.
Dat wij in het bijzonder eene verkiezing van de leden
die uit Zeeland waren afgevaardigd, voor wenschelijk
houden, behoeven wij thans wel niet meer opzettelijk te
verzekeren. Het is voor ons bijna niet denkbaar dat de
Zeeuwen de vroeger door hen gekozen vertegenwoor
digers, waarop zij roem mogen dragen, door anderen
zouden willen vervangen.
De stembriefjes tot de benoeming van leden voor de
tweede kamer, gisteren en heden in de meeste gemeenten
rondgebracht, zijn vergezeld van de bekende proclamatie
des konings. Deze is in 4o formaat gedrukt en van een
rood, wit en blauwen rand voorzien.
De circulaire waardoor, uit naam van den minister
van binnenlandsche zaken, door den commissaris des
konings de bnrgemeesters zijn aangeschreven, om die
proclamatie bij den oproepingsbrief te voegCD, is van
den volgenden inhoud:
„Middelburg, den 17 October 1866.
Ik heb de eer U te doen toekomen, een genoegzaam
getal afdrukken van Zijner Majesteits proclamatie, tot
welke betrekking had mijne circulaire van den 14 dezer,
A,no. 10552, 3e afdeeling.
Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche
zaken verzoekt mij U aan te schrijven een exemplaar bij
eiken oproepingsbrief aan de kiezers, bedoeld in art. 37
der kieswet, te voegen.
De Commissaris des Konings in de
provincie Zeeland,
R. W. VAN LIJNDEN."
Aangaande de te Goes gehouden meeting van kiezers
schrijft men ons onder dagteekening van 19 dezer het
volgende:
„Gisteren avond had hier de meeting plaats der ortho
doxe partij, varende onder de vlag: steunende op den
bijbel verdedigen wij de vrijheid.
„Het spreekt wel van zelf, dat ik, volbloed liberaal, mij
daarheen niet kon begeven en dus moest afwachten wat
er van uitlekken zou.
„Heden heb ik mij zoo goed mogelijk geïnformeerd en
ben d i t t e weten gekomen
„Er waren 25 a 30 personen tegenwoordig. Het presi
dium der vergadering werd waargenomen door den heer
C. C. van den Bosch. Na een vrij lang gebed werden de
beraadslagingen geopend over het punt in qnaestie: „de
aanstaande verkiezing."
„Dat de herkiezing van mr. de Laat de Kanter daar in
geen aanmerking kwam, behoef ik u niet te zeggen,
maar om tot de keuze van een candidaat te komen, hinkte
men op twee gedachten. De eene partij wilde mr. J. J. van
Deinse, president onzer rechtbank, en de andere partij
gaf de voorkeur aau mr. Saaijmans Vader, lid der recht
bank, omdat die meer gepronuncieerd de Groeniaansche
gevoelens aankleeft.
„De voorzitter scheen erg ingenomen met de laatste
candidatunr, want al datgene wat daartegen zou worden
ingebracht, werd eenvoudig krachteloos gemaakt door
een ander spreker het woord te geven. Dit had eindelijk
tengevolge dat door den voorzitter gevraagd werd, of
iemand iets bad tegen de candidatunr van mr. Saaijmans
Vader? en dat zij die iets daartegen hadden in te brengen
zonden opstaan enz. Een der aanwezigen stond nu op, en
dezen werd toen de vraag gedaan, of hij in de vereeniging
wel tehuis behoorde? Hij antwoordde daarop, dat bij ge
loofde van ja, doch dat hij „steunende op den
bijbel en verdedigende de vrijheid" zich iets
anders voorgespiegeld had dan wat hij hier had 2ien
plaats hebben.
„Nu zegt men dat mr. Saaijmans Vader de candidaat
dier vereeniging is anderen beweren dat mr. van Deinse
dit zou zijn dit is zeker, dat er gedrukte aanbevelingen
circuleeren voor mr. van Deinse onderteekend door
Eenige kiezers.
„Ziedaar wat ik te weten heb kunnen komen nopens
deze aangelegenheid.
„Als kiezer ontving ik een exemplaar van de procla
matie van Z. M. nopens de ontbinding der 2e kamer, te
gelijk met mijn oproepingsbrief om 30 October a. mijn
stembiljet te komen inleveren.
„De indruk dien het ontvangen van dit koninklijk
manifest op mij maakte, was zeer ongunstig. Als ik toch
wel begrijp de verschillende aanschrijvingen om de be
sturen te waarschuwen voor onbehoorlijke inmenging iu
de verkiezingen, zoodat men zelfs niet den naam des
aflredenden in de oproepingsbrieven vermelden mag,
dan beschouw ik die toezending als een middel van aan
sporing, om de onnadenkenden te bewegen, in ministe-
rieelen geest te stemmen.
„Arme, arme Nederlandsche natiede vrijheid is u
gegeven en gij weet ze niet te waardeeren! Zult gij
wachten tot men u op nieuw in vreemdegareelen prangt,
om daarna uit te spatten? Kunt gij het lijdelijk toezien,
dat uw koning, door het tegenwoordig ministerie wordt,
gebruikt als een schild om zich te dekken
In de Arnhomsche courant vinden wij het volgende:
„De proclamatie des konings is niet alleen op de drukst
bezochte plaatsen aangeplakt, elk kiezer zal een exem
plaar daarvan bij zijn oproepingsbrief ontvangen, althans
de minister van binnenlandsche zaken heeft er aan de
commissarissen des konings in de provinciën evenveel
toegezonden als er kiezers zijn.
„De heer Heemskerk schijnt omtrent de vrijheid der
verkiezing al even zonderlinge denkbeelden te zijn toe
gedaan als omtrentde ministerieele verantwoordelijkheid.
„Wij hopen dat de hoofden der gemeentebesturen in
Nederland niet zwak genoeg zullen zijn om aan dezen
ministerieelen aandrang gevolg te geven. Art. 37 van de
kieswet bepaalt uitvoerig en uitdrukkelijk wat de oproe
pingsbrief aan de kiezers mag bevatten. Niets meer en
niets minder. Door vroegere gouvernementen is dit
artikel zelfs zoo streng opgevat, dat bet verboden werd
opgave van de namen der aftredende leden in den oproe
pingsbrief te sluiten.
„Al verwachten wij van den inhoud der proclamatie,
die algemeen gelezen en bekend is, geen anderen invloed
dan zij nu reeds mocht hebben uitgeoefend, het feit, dat
zij op die wijze zou worden thuis gezonden aan de kiezers,
is eene inmenging in de verkiezingen, in lijnrechten
strijd met het slot der aanschrijving van den minister
aan de commissarissen des konings in de provinciën, en
bovendieu in verklaarden strijd met de kieswet.
„Er ontbreekt maar aan dat de kiezers de proclamatie
op oranje, wit en blauw te huis krijgen, dan was het
agitatiemiddel, waartoe men de proclamatie misbruikt,
volkomen!
En zeer terecht. Wij danken dit aan Thorbecke.
Tot candidaten voor het lidmaatschap der tweede
kamer zijn nog gekozen:
Te Gouda, door de kiesvereeniging Nederland en
Oranje, de leden der ontbonden kamer M. A. T. Hoffman
en jhr. mr. W. M. de Brauw.