De rcgcering in Frankrijk heeft 50,000 Chassepot- geweren aan do wapenfabriek van Tulle en meerdere soortgelijke bestellingen aan andere fabrieken gedaan. De Fransche bisschop Dnpanlonp heeft een mande ment uitgevaardigd naar aanleiding van de overstroo mingen. In dat mandement vaart hij op hartstochtelijke wijze uit tegen het Luiksche studenten-congres, het congres van werklieden te Genève, de anti-clericale manifestatie eener maqonnieke loge te Parijs, eene rede voering van Garibaldi (door den prelaat genoemd een „belachelijk man"), enz. Eene over St.Nazaire te Parijs ontvangen particu liere dépêche meldt, dat het arsenaal te Port-au-Prince op Haïti met al hetgeen zich daarin bevond in de lucht gesprongen is, waarbij 200 huizen werden vernield. Uit St. Petersburg schrijft men, 9 October: „De telegraaf heeft dezer dagen weder eene onjuistheid medegedeeld, die kennelijk de strekking had om Rusland in de oogen van Europa te benadeelen. Er was namelijk gemeld, dat 34 der medeplichtigen van Karakasow (den man die den moordaanslag op keizer Alexander heeft gepleegd) en van wie het bewezen was, dat zij een staat kundig complot hebben gevormd, waren veroordeeld om opgehangen te worden, en dat 15 anderen tot de straf dei- deportatie waren verwezen. Uit de officieele berichten in de Petersburger Zeitung van heden blijkt, dat slechts éen dezer personen tot den dood is veroordeeld en wel Ischutin „als ontwerper van het plan tot keizersmoord, als stichter van eene vereeniging, welke zich ten doel had gesteld eene sociale revolutie te doen ontstaan, met schending van het eigendomsrecht en met omver werping der staats instellingen". Twee zijn tot dwang arbeid voor onbepaalden tijd, een tot dezelfde straf voor 20 jaren, drie tot vesting arbeid voor 12 jaren, een tot dezelfde straf voor 8 jaren, negen tot de straffe der verbanning; elf tot vestingarbeid voor eenige maanden veroordeeld. Zes zijn vrijgesproken, onder de waarschu wing zich voortaan niet meer in te laten met soortgelijke tegen de wetten en de orde des land3 strijdige genoot schappen." De dag der voltrekking van het huwelijk van prinses Dagmar van Denemarken met den grootvorst troonop volger is op 1 December (25 November a.) vastgesteld. Van eene uitrusting voör de prinses kan geen sprake zijn, daar de Russischehof étiquette verbiedt, dat de bruid van den toekomstigen keizer iets hoegenaamd ten huwelijk brenge. Dit is zóo sterk dat twintig zijden japonnen (tien witte en tien gekleurde) en even zoovele met de kleuren overeenstemmende hoeden, die voor de prinses, kort vóór haar vertrekuitKoppenhagen, zijn vervaardigd, onmiddellijk na de trouwplechtigheid naar Koppenhagen moeten worden teruggezonden. (DagbLv.'aGravcnh.) Hit Frankfort schrijft men van 8 October aan een Oostenrijksch blad: „Dezen morgen te 11 uren werd voor de outle vrije rijks- en krooningstad Frankfort in de groote zaal van den Römer het gri flied gezongen. Honderden kleermakers- en schoenmakersgezellen, waarbij zich eene menigte meisjes voegden, die altijd vrij-af hebben, maakten met de gendarmerie en de politie het publiek op het Römerplein uit en waren getuigen van de onthulling der banier, die welvaart en zegen aan de stad zal aanbrengen. Van elf uren tot het oogenblik dier plechtigheid werden eenige juichkreten aangeheven bij het voorbijrijden van eenige groente wagens. Precies te half twaalf werd op den Römer op een gegeven teelten, onder het spelen der muziek, de vrijheidsbanier, de Pruisische vlag geheschen. Stil en sprakeloos bleef de menigte op het plein de vrije rijksstad was dood. Vrede zij hare asch. Maar spoedig zal zij weder uit hare asch verrijzen." De werkzaamheden voor het gebouw der groote tentoonstelling te Parijs in het Champ de Mars worden met kracht voortgezet. Met het gebouw zelf is men nu zoover, dat het grootsch karakter van het plan thans voor ieder zichtbaar is. Het definitieve plan tot verdeeling der verschillende terreinen voor de onderscheidene natiën is nu ook in zijne onderdeelen geheel vastgesteld. De groote avenue, waardoor het Champ de Mars in twee gelijke deelen wordt gescheiden, van de brug van Jena tot het centraalpaviljoen der militaire school, wordt bijna geheel ingenomen door Frankrijk, België en Nederland (en wel de beide laatsten aan de zijde der genoemde school); Engeland en de Vereeriigde Staten beslaan den noordwestelijken hoek, terwijl de zuidwestelijke bestemd is voor Duitschland en de overige Europeesche staten. Wat de staten van andere werelddeelen betreft, voor deze is men reeds even druk bezig met toebereidselen, als in de ruimte voor de Europeanen. Zoo bijv. wordt er op het voor Egypte bestemd terrein een bevallig park aangelegd, hetwelk geheel met palmboomen zal bezet worden. De bui tenste omvang van het tentoonstellingspaleis, bij wijze eener veranda, zal worden ingenomen door de restauratiën en andere plaatsen van verversching. Zeventien ruime toe gangen worden ingericht tot eene gemakkelijke circulatie van en naar den centralen tuin. Daarmede zijn eene massa werklieden op dit oogenblik bezig, terwijl overigens de werkzaamheden dag en nacht onafgebroken worden voortgezet. Reeds zijn er punten die een recht schilder achtig gezicht opleveren. Onder anderen is dit het geval met twee kunstmatige meeren, in de nabijheid van het front der militaire school, zoodanig met goed uitgewerkte rotsen bezet, dat men die veeleer voor een natuurwerk van vele eeuwen, dan voor een kunstarbeid zou aanzien. Tot den noodigen aanvoer van water, zoowel in die meeren als voor de daarmede in verband staande fon teinen, worden krachtige stoommachines in werking gebracht, terwijl verder alles wordt aangewend om het geheel aldaar een recht betooverend aanzien te geven. De inrichting is er op berekend dat men de geheele benedenruimte van het tentoonstellingsgebouw zal kunnen doorrijden. De daartoe afgeperkte banen loopen uit op eene centrale rótonde, waarheen ieder, na de bovengalerijen bezocht te hebben, zijn rijtuig wee:- zal kunnen ontbieden, door middel van een electrieken toe stel met klokjes. Wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat de vier hoofdpaden de breedte hebben van den boulevard Sebastopol, dan is het te begrijpen dat er in de eerste plaats gezorgd is voor eene goede ruimte tot circulatie der duizende bezoekers. Tot meerdere bevordering daarvan heeft men afgezien van het gebruik van tourniquetsterwijl buiten het gebouw, onder anderen bij de tabaks-handelaars, toegangkaartjes van 1 frank verkrijgbaar zullen worden gesteld. Over de veel besproken ziekte van de keizerin van Mexico lezen wij in eene correspondentie uit Weenen: Keizerin Charlotte lijdt aan monomanie; zij beeldt zich in dat hare omgeving haar wil vergiftigen. Reeds op reis naar Rome, zoodra zij den Italiaanschen grond had betreden, vertoonde zich hare bezorgdheid ten dezen opzichte; zij at steelsgewijze, vermeed angstig alle warme spijzen, voedde zich bijna alleen met vruchten en eieren, dronk niets dan schoon welwater enz. Te Rome nam de ziekte toe en werd eindelijk zoo hevig, dat de keizerin naar het Vaticaan vluchtte en zich bij den paus beklaagde, dat ze niet kon blijven in het hötel, waar zij was afge stapt, aangezien men haar daar wilde vergiftigen. Een dag of wat later beweerde zij beslissend al vergiftigd te zijn. Nauwkeurige geneeskundige en andere waar nemingen constateerden de volstrekte ongegrondheid dier vrees, maar helaas! tevens den hoogst bedenkelijken toestand der doorluchtige lijderes. Met de grootste moeite slechts gelukte het, de keizerin tot terugkeer naar het hotel te bewegen. Men vergete hier niet, dat de clericale en ultramon- taansche partij in Mexico den aartshertog Ferdinand Max daar op den troon riep, dat die zich later door het ver draagzame en verlichte gedrag des keizers zeer teleur gesteld zag, en dat de sedert onafgebroken voortdurende geschillen tnsschende Mexicaansche regeering en Rome over concordaat, kloostergoederen enz., den haat der roomsche geestelijkheid tegen het keizerlijk paar tot fanatisme toe hebben aangeprikkeld. Het is dus zoo won derlijk niet, dat het wantrouwen der pas vijf en twintig jarige keizerin tegen de Italiaansche geestelijkheid des te eerder ineen ziekehjken toestand ontaardde, naarmate ze 'tmet den zwaren last, die haar opgelegd was, ernstiger meende. De vermoeienissen der reis, de inspanning te Parijs, waar het slechts aan hare energie gelukte tot den keizer door te dringen en hem in de bekende drie conferentiën te bestormen. Vervolgens do diepe neer slachtigheid over het mislukken harer z.nding bij den zieken Napoleon en't gevoel van verantwoordelijkheid, die derhalve tegenover haren gemaal op haar drukt. Dat alles kon een vrouwelijk zenuwstelsel wel in de war helpen. Haar broeder, de graaf van Vlaanderen, die in de villa Giulia, aan 't meer Como, den herfst doorbracht, is op de treurige tijding van de ziekte zijner zuster terstond naar Rome geijld. Insgeljjks de Mexicaansche kamerheer en opperhofmeester graaf van Bombelles, die met groot verlof bij zijne in Oostenrijk wonende familie logeerde zijne zuster is getrouwd met graaf Clam-Martinitz ook hij brak onmiddellijk op, om zich bij zijne zieke meesteres te voegen. Aan keizer Max is de treurige tijding van Rome per transatlantischen kabel geseind en men houdt het niet voor onmogelijk, dat dit droevig incident den terugkeer van den keizer naar Europa ten gevolge zal hebben. De vraag: wat zal mën in volgende eeuwen bran den? heeft reeds dikwijls velen bozig gehonden en is in zeer verschillenden geest beantwoord. Eene niet on aardige beschouwing over dat onderwerp troffen wij dezer dagen in een onzer tijdschriften aan. Het is in 't geheel niet zeldzaam de vraag te booren stellen, wat wij zullen doen als onze turf is opgebrand? Vooral in de veenrijke provinciën, waar men het best in staat is te zien dat er toch eindelijk een einde zal wezen aan onze zoogenaamd onuitputtelijke veenbeddingen, wordt dit wel eens gevraagd, en het antwoord is onver anderlijk, datmen zich dan met steenkolen moet behelpen. Jammer genoeg zijn de steenkolenlagen ook vatbaar voor vermindering, en is het zelfs waarschijnlijk dat onze Drentsche veenen het nog langer zullen uithouden dan de Britsche kolenmijnen. Toen Lincoln in 1862 het congres opende, wilde hij de bevolking der Vereenigde Staten eenige troostwoorden toedienen, omdat velen zich toen reeds bekommerd voelden over den reuzengroei hunner staatschuld: hij zeide toen dat die republiek, wanneer zij gelijken tred met de voorafgaande jaren hield, in 1879 reeds 42 millioen inwoners zou tellen, in 1900 ruim 100 en in 1930 ruim 250 millioen, zoodat reeds dan Amerika ongeveer even dicht bevolkt zou zijn als Europa tegenwoordig: de ge volgtrekking of liever nutte leering was, dat de Bchuld zich derhalve, over zooveel hoofden verdeeld, niet zon laten gevoelen. En werkelijk valt het niet te ontveinzen dat ongeveer al de Noord-Amerikaansche burgers iets van zijne woorden geloofden; dit heerlijke, trotsche vooruitzicht schijnt voor eiken volbloed Yankee zoo iets opwekkends te hebben, dat hij het geheele brein vervuld heeft met allerlei in meetkunstige reeks toenemende grootheden. Beproef het eens zeil, als gij eenmaal op dat pad voortwandelt, welke prachtige luchtkssteeleu zich alsdan gaandeweg voor uw oog ontrollen. De heer Dar- win bracht het er ouder anderen ook ver in, toen hij koelweg aantoonde, dat de olifant, dit zoo weinig voort telend dier, binnen weinig eeuwen de geheele aaide zou kunnen bedekken, al begon men met een enkel paar; een ander ijverig cijferaar berekende, dat men te Londen binnen zestig jaar twee hoog boven op elkander zou moeten staan als die stad niet werd uitgelegd. Nog minder aangenaam was de berekening van het parlements-lid, den beroemden Mill: zij stond in verband tot den steenkool. In Engeland zijn ze wel niet zoo dwaas om, even als de neefjes aan de overzijde van den oceaan, altijd roem te dragen op hetgeen de natie een maal worden zal, maar er wordt toch gaarne op gewezen, hoe de nationale rijkdom toeneemt; ieder jaar wenscht de lord kanselier de natie geluk met de ontwikkeling der welvaart en der hulpbronnen, en het wegruimen van beletselen die den bloei nog hadden kunnen stremmen. Macaulay vooral had er een handje van om als een dwee- pend profeet van een toekomstig tijdperk te spreken, waarbij de negentiende eeuw in de schaduw zou staan, als de zeventiende in vergelijking van deze; dan zou de handwerksman even zeldzaam van vleesch verstoken zijn als hij nu verplicht is haverbrood te eten, en de gezond- heidscommissiën 't is of de man in Nederland te huis behoorde zouden er voor gezorgd hebben dat men eenige jaren langer vroolijk en gezond leefde. Het valt evenwel niet te ontkennen dat men, om tot zulke uit komsten te geraken, er een middel op zou dienen te vinden om de menschen niet bij geometrische reeksen te vermenigvuldigen, want anders zouden de hulpbronnen in nog ruimer mate moeten toenemen, en als Lincoln met zijne berekeningen nog éene eeuw verder was ge gaan, dan zon hij spoedig bespeurd hebben dat de geheele wereld kwalijk groot genoeg zou wezen om de Ameri kaansche bevolking te bevatten. Het is dus beter bij dergelijke becijferingen prozaïsch, maar bedaard te werk te gaanwij zien dan toch nog somtijds beangstigend toenemende reeksen voor onze oogen verrijzen, met name ook als wij een blik op het verbruik van steenkool slaan, dat stellig in verhouding sterker toeneemt dan de bevolking, terwijl ongelukkig genoeg de in de natuur aanwezige hoeveelheid niet vermeerdert. Ziehier welk uitkomst een onlangs gegeven verslag oplevert: in Groot-Britannië zijn ongeveer 80,000 mil lioen ton steenkool in diepten van minder dan 4000 voet te vinden in 1860 werd ongeveer 80 millioen ton verbruikt, zoodat men op denzelfden voet gemakkelijk nog voor duizend jaar op provisie mag rekenen, een tijdvak dat zelfs de krachtigste aanhangers van dr. Cum- ming's leer niet zou behoeven te verontrusten: want al ving het duizendjarig rijk volgens zijne voorspelling thans aan, dan zon de voorraad steenkool nog juist vol doende zijn. Maar ongelukkig neemt het verbruik jaar lijks toe met 3 percent, en indien dit zoo voortgaat, is de bereikbare steenkool in negentig jaar totaal op: er zijn derhalve tegenwoordig mijnen in concessie, waarvan de exploitatie nog in vollen gang moest wezen, als Engeland reeds een van steenkolen beroofd land zal zijn, en een thans geboren kind kan nog pijn in zijne kiezen hebben, wanneer er geen steenkolenmijn meer in ontginning is.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2