tien polderjongens bijeen waren. De heer Delcourt ant
woordde in het Fransch en deed niets.
„De heer Muller werd nu door de polderjongens ge
waarschuwd en ging naar huis, den gewonden magazijn
houder met zich nemende om hem daar te verbinden.
„De brand werd zoo erg, dat Mars het huis verlaten
moest. Hij sprong uit een raam en werd nu door het volk
en de soldaten vervolgd, mishandeld en geslagen tot hij
voor dood bleef liggentoen sleurde men hem bij de
beenen voort. Zijne vrouw was teruggejaagd in de vlam
men, maar wist toch te ontkomen. De eerste slag werd
Mars toegebracht met een sabel, die een dragonder aan
een boer schijnt te hebben gegeven of zich te hebben
laten ontnemen. Noch deze boer, noch de man die juf
vrouw Muller trof, noch die den slorekeepcr gewond
heeft, zijn in hechtenis genomen.
„Yele Engelschen hebben eene schuilplaats gezocht
bij dr. Muller; diens zolders waren vol, en ruim 30 paar
den werden bij hem op stal gebracht. Onder de gevluchte
Engelscben was ook eene vrouw met een kindje van drie
dagen. De Engelschen dachten niet anders dan dat de
Hollanders hen allen wilden vermoorden; toen de mili
taire macht verscheen waren zij gerustgesteld, maar
toen de soldaten medehielpen of liever niets tot hunne
bescherming deden, verloren zij alle hoop. Den volgenden
dag zocht men ook den broeder van Mars meester te
worden, die echter door zijne vrienden verborgen is.
„Men mag niet aannemen dat de goede diensten door
dr. Muller aan de vervolgde Engelschen bewezen, niet
zeer in den smaak vallen van autoriteiten, en dat zij het
hem daarom lastig maken. Nogtans schijnt hij bij voorkeur
te worden aangewezen om inkwartiering te krijgen en
wordt hem dan zelfs het recht betwist om de man
schappen te besteden, die eischen dat zij bij hem in
huis zullen worden opgenomen. Toen de infanterie en
cavalerie in Velzen in garnizoen werden gelegd, kreeg
hij een man en éen paard; toen die nu vertrokken zijn,
wilde men hem er twee geven; den 26sten meldden een
wachtmeester en een dragonder zich aan en weigerden
met betaling van verplegingskosten te vertrekken. De
burgemeester, door wien dr. Muller zijn recht wilde doen
handhaven, was niet te spreken; de oudste wethouder
verklaarde er niets aan te kunnen doen. Men schijnt de
inkwartiering als eene straf te willen toepassen. Einde
lijk wist men den wachtmeester over te halen om naar
zijn eigen kwartier terug te keeren.
„Mars heb ik verleden week bezocht; hij betert goed,
maar hij is zeer treurig, vooral over de verwonding den
brigadier toegebracht. Zijne zaak is opgedragen aan den
advocaat Co3man, die de heeren Asser en Philips tot
consulenten heeft genomen."
De Staatscourant van jl.Woensdag bevat opgaven betref
fende de cholera over de week van 16 tot 22 September.
Noord-Brabant: aangetast 67, overleden 47 (waar
van 18 te 's Bosch, 5 te Helmond en 5 te Breda).
Sedert het begin der ziekte aangetast 1667,overleden 993.
Gelderland: aangetast 87, overleden 65 (waarvan
32 te Arnhem, 9 te Zutfen en 8 te Zalt-Bommel).Sedert
het begin der ziekte aangetast 1939, overleden 1191.
Z u i d -H o 11 an d aangetast 84, overleden 59 (waar
van 11 te Rotterdam en 11 te 's Gravenhage). Sedert
het begin der ziekte aangetast 12,561, overleden 7,485.
Noord-Holland: aangetast 58, overleden 61 (waar
van 36 te Amsterdam en 5 te Zaandam). Sedert het
begin der ziekte aangetast 3,351, overleden 2,417.
Zeeland: aangetast 19, zijnde 3 te Philippine, 7 te
Scherpenisse, 7 te Sint-Maartensdijk, 2 te Wemeldinge.
Overleden 8, t. w.: 1 te Neuzen, 2 te Philippine, 1 te
Scherpenisse, 4 te Sint-Maartensdijk.
Sedert het begin der ziekte aangetast 294, waarvan
2 te Breskens, 3 te Bruinisse, 11 te Goes, 24 te Hoek,
1 te Kats, 5 te Kruiningen, 1 te Middelburg, 17 te Neuzen,
5 te Nieuwerkerk, 2 te Oud-Vossemeer, 26 te Philippine,
1 te Rilland, 16 te Scherpenisse, 51 te Sint-Annaland,
2 te Sint-Jansteen, 62 te Sint-Maartensdijk, 11 te Sint-
Philipsland, 1 te Stavenisse, 6 te Tholen, 2 te Vlissin-
gen, 43 te Wemeldinge. 1 te IJzendijke en 1 te Zierikzee.
Overleden 190, zijnde 1 te Breskens, 1 te Bruinisse, 3 te
Goes, 13 te Hoek, 1 te Kats, 4 te Kruiningen, 1 te Mid
delburg, 9 te Neuzen, 5 te Nieuwerkerk, 1 te Oud-Vosse
meer, 20 te Philippine, 1 te Rilland, 9 te Scherpenisse,
40 te Sint-Annaland, 2 te Siut-Jansteen, 36 te Sint-
Maartensdijk, 10 te Sint-Philipsland, 1 te Stavenisse, 5 te
Tholen, 1 te Vlissingen, 24 te Wemeldinge, 1 te IJzen
dijke, en 1 te Zierikzee.
Utrecht: aangetast 28, overleden 13 (waarvan
3 te Jutphaas en 5 te Utrecht). Sedert het begin der
ziekte aangetast 4,060, overleden 2,588.
Friesland: aangetast 7, overleden 8. Sedert het
begin der ziekte aangetast 692, overleden 428.
O ver ijs el: aangetast 22, overleden 15 (waarvan 4
te Zwolle en 5 te Kampen). Sedert het begin der
ziekte aangetast 1,674, overleden 973.
Groningen: aangetast 18overleden 10 (waarvan
7 te Groningen). Sedert het begin der ziekte aan
getast 2,492, overleden 1,448.
Drenthe: aangetast 2, overleden 2. Sedert het
begin der ziekte aangetast 599, overleden 360.
Limburg: aangetast 71, overleden 31 (waarvan 21
te Maastricht). Sedert het begin der ziekte aange
tast 480, overleden 216.
Algemeen totaal: aangetast 463, overleden 319.
Sedert het begin der ziekte aanget. 29,789; overl. 18,289.
Recapitulatie:
In de week van
Aangetast
Overleden
29 April—5 Mei.
305
159
6-12
222
120
13—19
192
118
20-26
179
100
27 Mei—2 Juni.
312
166
39 Juni.
1070
591
10—16
2295
1396
17—23
1738
1117
24-30
2501
1478
1— 7 Juli.
3687
2136
8-14
2086
1368
15-21
3676
2067
22-28
2682
1646
29 Juli—4 Aug.
1993
1270
5—11 Aug.
1405
889
12-18
962
653
19-25
791
535
26 Aug.--1 Sept.
1353
843
28 Sept.
990
676
9-15
851
541
16-22
463
319
Benoemingen en besluiten.
telegraphie. Ingetrokken het aan den adsistent-
ingenieur bij de rijks telegraaf J- J. van Kerkwijk ver
leende onbepaald verlof en die heer met 1 dezer in dienst
gesteld als ingenieur ter adsistentie van den ingenieur
van de rijks telegraaf.
Onderwijs.
Volgens de Schoolberichten, in de Nieuwe bijdragen
voor opvoeding en onderwijs van September 1866, be
draagt het getal vacante scholen: Openbare voor gewoon
lager onderwijs 39; dito voor gewoon en meer uitgebreid
onderwijs 2; bijzondere voor gewoon lager onderwijs 2 en
voor meer uitgebreid onderwijs 1; gesubsidieerde bijzon
dere voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs 1
en voor meer uitgebreid onderwijs 1. Het aantal vacante
hnlponderwijzersplaatsen bedraagt: in Noord-Brabant 12,
Gelderland 4, Zuid-Holland 8, Noord-Holland4, Zeeland2,
Utrecht 4, Friesland 1 hnlponderwijzeres, Overijsel 1,
Groningen 1, Limburg 1, terwijl uit Drenthe geene
opgave gedaan is.
Marine en leger.
Met den 16 dezer wordeu geplaatst: op Zr. Ms. fregat
met stooinvermogen Adolf Hertog van Nassau, de luite
nants ter zee 2e klasse W. J. H. de Kanter, G. C. Sterk
en de adelborst le klasse R. de Vidal de St. Germain;
en op Zr. Ms. korvet van Speyk, de adelborsten le klasse
W. A. Buytendijk, P. Bool en A. G. J. van Plettenberg.
De officier van gezondheid 3e klasse K. G. F. Sloos
wordt met den 16 dezer geplaatst op Zr. Ms. wachtschip
te Willemsoord.
Bij de applicatieschool voor de koninklijke militaire
academie te Breda zijn voor een jaar gedetacheerd ge
worden do le luitenants H. B. van den Bosch, van het
le regiment infanterie; M. A. A. J. van Neck, en de 2e
luitenant J. M. Buffart, van het 3e regiment infanterie, de
2e luitenant E. A. Linnenschmidt van Loffelt, van het 5e
regiment infanterie; de le luitenant G. J. Bomberg en
de 2e luitenant J. J. Vriemoet Drabbe, van het 6e regi
ment infanterie; de le luitenant A. Stokhuijzen, van het
7e regiment infanterie, en de 2e luitenant D. G. Polvliet,
van het le regiment vesting-artillerie.
Rechtszaken.
Gisteren stond voor het provinciaal gerechtshof in
Zeeland terecht Josephus de Rijk, oud 48 jaren, geboren
te Hontenisse, timmerman, wonende te Ossenisse, thans
alhier gedetineerd, beschuldigd van opzettelijke brand
stichting in een gebouw, waarbij niet te voorzien was
dat eenig menschenleven in gevaar kon worden ge
bracht. Hij zou namelijk zijne uit planken opgetrokken
timmermanswerkplaats, onder éen dak staande met zijn
woonhuis op het Zeedorp onder Ossenisse, en naast en
tegenover andere woningen gelegen, opzettelijk in den
brand hebben gestoken. Dientengevolge is die werkplaats
met het daarin voorhanden hout, gereedschap enz
afgebrand.
Do brand had plaats in den vroegen morgeu van den
20 Februari jl. omstreeks half achtuur. De overbuurman
van den beschuldigde, J. J, van Trappen, stond dien
morgen in zijne woning en zag de Rijk bezig met het
snoeien eener langs diens erf staande haag. Ongeveer
tien minuten later buiten komende, bemerkte hij dat
veel rook opsteeg uit het dak der schuur van den be
schuldigde, die juist met een flesch jenever in de hand
aankwam. In de schuur waren hout en steen, en ook
krullen en andere licht brandbare stoffen aanwezig; zij
was deels ingericht tot werk- en deels tot bergplaats,
welke door een rieten beschot van elkander waren
gescheiden. De deuren der werkplaats waren in den
regel reeds bij het aanbreken van den dag geopenddien
morgen waren zij aan de straatzijde, tot verwondering
van van Trappen, nog gesloten. Hij opende dadelijk de
achterdeur der schuur en wierp daarin een emmer water,
in de richting van het rieten beschot; daar hij evenwel
geen sissend geluid hoorde en geen vuur zag, begreep
hij dat de brand aan de andere zijde van het beschot, de
eigenlijke werkplaats, moest zijn. Hij wilde dus andermaal
water putten, doch dit werd hem volgens de acte van
beschuldiging door den beschuldigde belet. Laatstge
noemde ontkende dit echter: wel heeft hij van Trappen
zooals deze ook verklaard had, een borrel aangeboden.
Kort daarop zijn meer personen aangekomen en werd de
dubbele deur aan de straatzijde met vereende krachten
geopend en bemerkte men dat de werkplaats in licht-
laaie vlam stond. Toen iets later de spuit kwam, werd
het noodig geacht de schuur omver te haten, waarna de
brand geheel werd geblnscht.
Den 4 December 1861 heeft de beschuldigde zijn huis
werkplaats, huisraad, houtwaren, gereedschappen enz.
tot een gezamenlijk bedrag van f 1905 verzekerd bij den
agent der Utrechtsche brandwaarborgmaatschappij, den
heer J. Kroon, candidaat notaris te Hontenisse. Laatst
genoemde heeft wat de taxatie van een en ander betreft
gesteund op hetgeen hem werd bericht door zijn destijds
slechts zestienjarigen kantoorklerk P. van Mughen,
volgens aan dezen door de Rijk gedane globale opgave
en berekening. Deze verzekering geschiedde voor een
onbepaalden tijd. De wijze waarop zij werd aangegaan,
in verband met het vermoeden dat zij te hoog zou zijn,
had ter terechtzitting een langdurig verhoor van den
getuige Kroon ten gevolge en ontlokte den procureur-
generaal de verzekering, dat hij althans niet graag in
zoodanige assurantie deelhebber zou zijn.
De beschuldigde heeft als waarde der in zijne schuur
voorhanden houtwaren opgegeven f 700, hetgeen echter
èn volgens het openbaar ministerie èn volgens de mee
ning van sommige getuigen te hoog was, daar zij ver
moedelijk slechts tusschen de/ISO en hoogstens f 300
kan hebben bedragen.
Volgens de processtukken verkeerde de Rijk in gelde
lijke verlegenheid, daar hij nog voor in de jaren 1864
en 1865 geleverde houtwaren en steen ongeveer f 950
moest betalen, onverminderd zijne huiselijke schulden.
Ook zou hij zich meermalen aan sterken drank te buiten
gaan.
De beschuldigde ontkende de hem ten laste gelegde
brandstichting. De voorzitter zeide dat hij hem de ge
rezen bezwaren wilde voorhonden, waarop hij antwoordde
„dat is de plicht van mijnheer den president, maar ik heb
den brand niet gesticht." Als hij opmerkzaam werd
gemaakt dat hij bij zijne ontkentenis in gebreke bleef
oplossing der bezwaren te geven, verontschuldigde hij
zich steeds, onder een eigendommei ijk schouderophalen,
met de woorden: „ik zijn ongeleerd" of „als ik zoo ge
leerd was als mijnheer zou het wel anders zijn."
Behalve de vermoedelijk te hooge verzekering en het
als verlies door hem opgegeven hoog bedrag, werd nog
als bezwaar aangevoerd, dat hij, toen zijne huisvrouw-
ijverig behulpzaam was om tijdens den brand de in het
huis aanwezige goederen naar buiten te brengen, zich
daarover verstoord heeft betoond en zelfs een en ander
aan stukken heeft geschopt, zeggende: „laat branden
wat branden wil" en dat hij ook anderen die hulp wilden
bieden heeft willen verwijderen. Hij gaf echter op dat
hij bij ongeluk enkele voorwerpen heeft stuk geschopt,
toen hij zijn vrouw, die gevallen was, te hulp wilde komen.
Dat hij hen die blusschen wilden zou hebben tegenge
houden werd mede door hem ontkend. Ook verzekerde
hij dat hij nog dienzelfden morgen in zijne schuur was
geweest, maar toen geen spoor van brand ontdekt had.
Niettegenstaande de ontkentenis van den beschuldigde,
hield de procureur-generaal vol dat de Rijk den plaats
gehad hebbenden brand moed w i 11 igbinnen zijne werk
plaats heeft gesticht, daar alle elementen voor brand door
onvoorzichtigheid ontbreken, zelfontbranding
niet kan hebben plaats gehad, niemand anders dan de
beschuldigde in de schuur is geweest en de brand ook
niet door hemelvuur kan zijn ontstaau. Na de verschil
lende bezwaren te hebben uiteengezet requireerdo hij dan