altijd de karakteristieke eigenschappen zijn van een
conservatief beheerzoowel in aangelegenheden van
sociaal ais van politiek belang."
De geboortedag van Ernst August, de gewezen kroon
prins van Hannover, is in dat voormalig koninkrijk niet
voorbijgegaan zonder dat de orde in meerdere of mindere
mate werd verstoord. Allerwege had men demonstratiën
georganiseerd en het gevolg daarvan was, dat des avonds
ongeregeldheden plaats grepen. Het gemeen vernielde in
de stad Hannover een pelterijwinkel, alwaar mutsen en
helmen waren uitgestald een paarandere winkels onder
gingen hetzelfde lot, omdat zij zich naar de tijdsomstan
digheden hadden geschikt en Pruisischo militaire
kleedingstukken hadden ten verkoop gehangen. De
luidruchtige menigte bewoog zich bij voorkeur op
het Bahnhof, terwijl het ruiterstandbeeld van Ernst
August het voorwerp wasvan geestdriftige toejuichingen.
Het tierende en woelige volk week echter voor de sol
daten, zonder eenigen tegenstand te bicden. De kalme
houding der militairen wordt zeer geroemd; het was
duidelijk dat de autoriteiten zooveel mogelijk eene
bloedige botsing wilden vermijden. Sedert evenwel heeft
de politie een streng verbod uitgevaardigd, krachtens
hetwelk onder anderen de optochten van kinderen, die
tot veel wanordelijkheden aanleidinggaven, in Hannover
verboden zijn. Ook in andere plaatsen des lands grepen
eenige demonstratiën plaats. Te Celle, waar men zich
het krachtigste tegen de inlijving bij Pruisen verzet,
was de militaire macht dien ganschen dag op de been,
waaraan men het waarschijnlijk te danken heeft, dat
de orde niet werd verstoord. De voormalige koningin
stond 22 dezer op het punt naar Marienburg te vertrek
ken, toen zij een telegram uit Weenen ontving, met ver
zoek Hannover nog niet te verlaten. Men wil dat dit te
danken is aan den invloed der deputatie, die te Weenen,
den ex kroonprins het adres van gelukwensching over
handigde ter gelegenheid van zijnen geboortedag. Dit
adres was van 259,058 handteekeningen voorzien.
Uit Breda meldt men 23 September: De verwoes
tingen, door de muizen in het Zevenbergsche land en
onder het Zwartenbergsveer aangericht, gaat alle be
schrijving te boven. De landlieden kunnen dit ongedierte
onmogelijk buiten hunne gevulde schuren houden. Er
zijn nachten dat men meer dan 2500 muizen in verglaasde
met water gevnlde potten vangt. Als een klein staaltje
kan dienen dat de knecht van zekeren heer onder
Zevenbergen dezer dagen des ochtends vroeg met kar en
paard naar het land reed om een voeder nagras of toe-
maat te halen en zeer verwonderd stond, toen hij be
speurde dat door hem zoo ontzettend vele muizen in hot
veld werden dood geredenom zijnen meester te overtui
gen bracht hij twee volgeladen manden muizen naar huis.
Deze lastige gasten kropen hem zelfs in de pijpen van
zijn broek tegen het lijf op. Nu komt er eene tweede
plaag bij, namelijk de kikvorschen, die in dezen omtrek
aan de nog op het veld liggende boekweit groote schade
veroorzaken. Onder de opeengehoopte gemaaide boek
weit zitten deze dieren bij honderden.
Volgens de Zamenspraken, bij Kemmer verschenen,
wordt tegenwoordig het volgende adres aan den koning
gericht: „Sire! De ondergeteekenden zijn diep getroffen
door de aanneming van de wet tot onteigening en afma
king van ziek en verdacht vee, door de eerste kamer der
staten-generaal. Zij hebben zich reeds, doch te vergeefs,
tot die vergadering gewend, met al de bezwaren die uit
dien maatregel moeten voortvloeien, waarbij zij niet ver
zwegen hebben, hoe de militaire macht reeds gebruikt
geworden is, om weerlooze mannen en vrouwen, die
hunne beesten wilden beveiligen, tot afstand te dwingen.
Zij kunnen hunne vrees niet verbergen.dat thans het ver
zet op grootere schaal zal beproefd worden, en dat alles,
omdat het afmaken een maatregel is die indruischt, zoo
wel tegen het gevoel van gehechtheid aan het vee, al»
tegen het gebod Gods, welks miskenning niets dan aller
lei onheilen over het dierbaar vaderland brengen kan.
Bij deze gelegenheid, sire! wagen de ondergeteekenden
liet, uwe majesteit te wijzen op de onvermoeide zorgen
die door uwer raajesteits doorluchtig voorgeslacht aange
wend zijn om het woord Gods te handhaven, in de over
tuiging dat daaraan de bloei van het lieve vaderland
verbonden was. Dat woord, thans bij eene wet van de
openbare seinden geweerd, is voor de jeugd, sedert 1857,
door de rampzalige materialistische begrippen geheel
vreemd, en de eerbiediging van Gods wetten moet voor
die van de voortbrengselen des ongeloofs plaats maken.
Vandaar dat men geen acht meer slaat op het eenige
middel waarbij ons vee verzekerd is: „Gezegend zult gij
zijn in de vrucht uwer beesten en in de voortzetting
uwer koeien, in de vrucht des velds" zoo namelijk Gods
inzettingen in eere gehouden worden. Sire, de onder
geteekenden ontveinzen het niet, dat onze tegenwoor
dige grondwet het beletsel is voor de strenge eerbie
diging van Gods geboden! maar daar God almachtig
gezegd heeft: „Door mij regeeren de koningen," hebben
zij de volle vrijheid uwe majesteit dringend te verzoeken,
Gods wet boven de grondwet te eerbiedigen, en daaruit
uw koninklijk recht te ontleenen, om de grondwet, zoowel
ais de onderhavige, zoodanig te wijzigen dat de veehou-,
ders het dooden van hun vee, en de ouders het bederf
hunner kinderen, niet langer behoeven to betreuren.
Uwer majesteit getrouwe onderdanen."
Voor een paar dagen ontvingen wij het bericht,
dat door de visiteurs te Roosendaal aangehouden was
eene partij kolenwagens, vervaardigd door de Compagnie
Générale (Pauwels) te Brussel en bestemd voor de staats
spoorwegen. Waarschijnlijk dus zijn deze wagens te
laag gedeclareerd voor het verschuldigde invoerrecht.
{Ned. Industr.)
Burgerlijke stand.
Middelburg. Eerste huwelijksafkondiging van den
23 dezer: A. Brouwer, weduwn. 59 j. met M. Joosse, jd.
50 j. J. Dobbelaar, jm. 22 j. met W. Pouwer, jd. 22 j.
K. Sanderse, jm. 26 j. met S. Kastelijn, jd. 26 j. C. Bru-
nings, weduwn. 55 j. met C. J. M. de Jonge van Ellemeet,
jd. 25 j. L. Louwerse, jm. 27 j. met M. Geldhof, jd. 30 j.
(Van 15 tot 22 September.)
Vlissingen. Gehuwd: C.de Wolffjm.24j. met J.Poel
man, jd. 30 j. J. F. Ekkers, jm. 24 j. met C. J. Kloeg, jd.
23 j. P. Bnsquet, jm. 23 j. met A. Kemeling, jd. 20 j.
G. W. Bleijenberg, jro. 23 j. met A. Meuldijk, jd. 20 j.
Bevallen: A. van de Voorde, geb. Ewijk, d. F. Luymes,
geb. Bakker, d. C. Ketting, geb. Kastelijn, d. A. van der
Schraage, geb. Timmers, z. W. M. de Ruijter, geb. van
den Bos, z. T. C. J. Ardaen, geb. Hillen, d. P. Hamelink,
geb. Pluymers, z. A. G. Limonard, geb. Roeiofs, d. A. de
Kok, geb. Dekkers, z. A. C. Dobbelaar,geb. Kamermans,d.
Overleden: C. J. Veereschild, d. 3 j. M. vau der Eijk,
d. 3 j. R. J. Dehenauw, d. 3 m.
Goes. Bevallen: M. de Jonge, geb. Bouman, d. A. P.
Smolders, geb. van der Does, d. E. Korstanje, geb. de
Dreu, z. C. Visser, geb. Wisse, d. (levenl.)
Overleden: J. de Keizer, man van N. Mannaar, 65 j.
J. van der Zee, vrouw van A. A. Dercksen, 57 j. G. J. Ver-
berkmoes, wed. van G. Zandijk, 76 j.
Zierikzee. Gehuwd: E. van 't Noordende, geb. Roe-
doe, d. L. Boot, geb. van Bloppoel, z.
Overleden G. Knik, d. 16 w. P. de Brnijn, vrouw van
J. Phernambnex, 70 j. M. de Vries, jm. 23 j. N. Biljet,
vrouw van D. Fejjen, 73 j. J. Adamse, d. 4 j.
Verkoopingen en aanbestedingen.
Heden had de aanbesteding plaats der artikelen, be-
noodigd voor voeding en onderhond der gevangenen in
het huis van burgerlijke en militaire verzekering alhier,
voor 1867.
Hoogere prijzen clan ten vorige jare werden bedongen
voor: tarwebrood 18 cent per pond, tegen 12^ voor het
loopende jaar; aardappelen 1.88 per 50 ponden, tegen
1.64 voor 1866; boter 1.19, tegen 91 cent voor 1866;
gort 15rV|ï cent, tegen 13T|g cent voor 1866; rijst 18T^o
cent, tegen 16 cent voor 1866; geele erwten 13^^ cent,
tegen 9TVn cent voor 1866; groene erwten 14 cent, tegen
10-Afij cellt v00r 1866; zout 12TVu cent, tegen 12-ftfo cent
voor 1866; soda 9 cent, tegen 8.j cent voor 1866; thee
1.90, tegen /T.80 voor 1866; witte suiker 70 cent, tegen
69 cent voor 1866; siroop 26 cent, tegen 24cent voor 1866,
alles per Ned. pond; zand 40 cent per mud, tegen 32 cent
voor 1866; Brtisselsehe aarde 1TW cent per kop, tegen
ItVtt cent voor 1866.
Lagere prijzen werden bedongen voor: rundvleesch
57 cent, tegen 58 cent voor 1866; kalfsvleesch 68 cent,
tegen 85 cent voor 1866; rundvet 55 cent, tegen 58 cent
voor 1866; groenten 4TJjj cent, tegen 6 cent voor 1866;
patent olie 48j'^ff cent, tegen 56j cent voor 1866; raap
olie 50 cent, tegen 54J cent voor 1865; gemalen koffie
85 cent, tegen 88 cent voor 1866; cichorei 13J cent,
tegen 14 cent voor 1866, alles per Ned. pond; stroo/"9.80
per 500 pond, tegen /ll.39 voor 1866; steenkolen /1.21
per 100 pond, tegen f 1.4-1 voor 1866; baggertnrf 71 cent
per ton, tegen 78 cent voor 1866; bout (mutsaard) 9.64
per 100 bos, tegen f9.74 voor 1866; stalrijsbezems
70 cent per dozijn, tegen 84 cent voor 1866; schrobbers
85 cent per dozijn, tegen 90 cent voor 1866, en boenders
22j cent per dozijn, tegen 24 cent voor 1866.
Dezelfde prijzen als het vorige jaar zijn bedongen
voor: schenkeivleeseb, 35 cent per Ned. pond; gemalen
peper 60 cent per Ned. pond; bierazijn 4 cent per kan
groene zeep 37 cent en witte zeep 60 cent per Ned. pond;
zoetemelk 5j cent per kan; eieren 3.j cent per stuk;
bruine suiker 49 cent per Ned. pond; pekelharing 6 cent
per stuk.
Nog zijn ar.nbesteedkaarsen, voor 80 cent per Ned.
pond. Hieromtrent is eene vergelijking met het vorige
jaar niet mogelijk.
Vhermonicterstand.
24 Sept. 's av. 11 tl. 54 gr.
25 'smorg.7u.56gr. 'smidd.ln. 64 gr. 'sav. llu.56gr.
26 'smorg.7 u.56 'smidd. 1 u. 68 gr.
Staten-generaal.
TWEEDE KAMEK.
Zitting van Maandag 24 September.
Aan de orde zijn de beraadslagingen over het ontwerp-
adres van antwoord op de troonrede.
Het eerst komt in discussie de algemeene strekking.
De heer de Laat de Kanter betreurt het, dat nergens
bij het adres de gelegenheid is gegeven in eene discussie
te treden over de verhouding tusschen de regeering en
de volksvertegenwoordiging. Toch acht hij zoodanige
discussie wenschelijk met het oog op de jongste persoons
verwisseling in het kabinet. Hij meent dat, met de aftre
ding van den heer Mijer, ook de ziel uit het kabinet is
verdwenen, en er dus tbans onzekerheid bestaat omtrent
de richting door het kabinet te volgen. Opheldering des
wege acht hij noodzakelijk.
De heer Wintgens treedt in eene uitvoerige beschou
wing omtrent den politieken toestand des lands, en geeft
al dadelijk zijne adhaeaie te kennen aan de aigemeene
strekking van bet adres, omdat daarin op vele punten
die toestand met jnistheid is aangewezen. De publieke
richtingen hier te lande besprekende, betoogt hij de
noodzakelijkheid, dat deze zich niet door overwegingen
van persoonlijken aard, maar uitsluitend door de behar
tiging der zaken zelve moeten leiden. Daardoor alleen
toch komt men tot verhooging van den eendraebtszin,
zoo onmisbaar tot ontwikkeling van het land, tot bevor
dering onzer stoffelijke en zedelijke belangen, en tot
bevestiging en vermeerdering van ons gezag naar buiten.
Van den inwendigen tot den politieken toestand komen
de, wijst hij er op dat thans in geheel Europa het nationa-
liteits-beginsel op den voorgrond is getreden. Is dit voor
velen een reden tot bezorgdheid, voor ons is daarvan
niets te vreezen, want wij kunnen steunen op onze één
heid en onze onvernietigbare nationaliteit- Maar daarom
ook is het noodig dat Nederland zich zedelijk, stoffelijk,
verstandelijk en in zijne politieke richting versterkt.
De beer van Wassenaer Catwijck vindt in het adres
veel waarmede hij zich kan vereenigen, doch heeft aan
merkingen tegen de 2de waarin hij geen volkomen
terugslag vindt van de woorden der troonrede. Hij treedt
daarbij in eene ontwikkeling zijner politieke geloofs
belijdenis, hierop nederkomendedat hij niet is een partij
man; hij wil medegaan met den vooruitgang op maat
schappelijk en stoffelijk gebied, maar hij zal nimmer wezen
modern op godsdienstig gebied. Hij wenscht dat het
christelijk nationaal gevoel bij de natie worde levendig
gebonden. Hij verlangt geen verandering der wet op het
lager onderwijs, maar zal steeds blijven aandringen op
eene zuivere, wezenlijk grondwettige uitvoering der
onderwijswet.
De heer van Eek beantwoordt den heer Wintgens en
verdedigt de liberale partij tegen het verwijt, dat zij
zich aan persoonsvergoding schuldig maakt. Hij is het
volkomen eens dat er moet zijn eendracht tegen den
algemeenen vijand van binnen en van buiten, maar men
moet daarom van de liberalen niet vorderen, dat zij af
stand doen van hunne beginselen van vooruitgang en
van veredeling der natie.
De heer Wintgens licht zijne rede nader toe, om te
doen uitkomen dat het zijne bedoeling niet was de libe
rale partij uitsluitend te beschuldigen van persoons
vergoding; integendeel, zij heeft zich ten aanzien van
wezenlijk liberale mannen schuldig gemaakt aan per-
soonsverguizing.
De heer van Eek tracht zich nogmaals van het verwijt
van den heer Wintgens te zuiveren en zegt dat men
zeker hem niet kan verwijten dat hij zich ooit aan per
sonenstrijd hoeft, schuldig gemaakt.
De minister van buitenlandsche zaken zegt, dat de
regeering zich met de aigemeene strekking van bet adres
vcreenigt. Aan den heer de Kanter antwoordt hij dat, zoo
deze wil doen blijken van verschil van gevoelen tusschen
de kamer en het kabinet, hij dan een amendement op het
adres moet voorstellen. Wat de aftreding van den heer
Mijer betreft, deze minister was niet het eigenlijk hoofd
van het kabinet; dit kabinet heeft geen bepaald hoofd,
zoodat men niet zeggen kan dat, met den heer Mijer, ook
de ziel uit het kabinet verdwenen is.
De heer Storm van 'sGravesande keurt in krachtige woor
den de houding af van den heer Mijer, die op denzelfden
dag dat hij weet tot gouverneur generaal te zijn benoemd,
ministerieele beloften aflegt omtrent hetgeen hij verder
doen zal. Overigens meent ook hij,dat wel degelijk de heer
Mijer de koloniale quaestie tot oplossing had moeten
brengen.
De heer de Laat de Kanter houdt vol dat, door de
aftreding van den heer Mijer, alles op losse schroeven is
gesteld. Overigens beschouwt hij dit kabinet niet als de
uitdrukking van de gevoelens der meeiderheid van de
natie; het bezit evenmin de meerderheid in do kamer en
behoorde dus plaats te maken voor een ander kabinet.
De heer Keucbenius bestrijdt de redeneeiingen van
den heer Wintgens en bespreekt daarbij de koloniale
politiek, llij geeft toe dat het liberalisme alléén niet al
de weldaden in de medische maatschappij heeft in het
leven geroepen, en erkent dat er ook van conservatieve
zijde veel in dit opzicht is gedaan, maar de conservatieven
moeten zich niet uitsluitend als de Javanen-vrienden
voordoen. Overigens keurt ook hij scherp de houding
af van den heer Mijer, die, na veel beloften te hebben
gedaan, vóór die uit te voeren, naar Indië vertrekt.
De beer Jonckbloet (lid der commissie) verdedigt de
aigemeene strekking van het adres: het is geen zelf
standig adres, maar een weerslag op 's konings rede,
doch geen echo. De commissie meende in een adres aan
den koning geen oorlogsverklaring tegen het kabinet to
moeten opnemen. Evenwel meent zij dat uit het adres
duidelijk blijkt, dat tegenover dit kabinet de liberale
meerderheid hare zelfstandigheid niet wil prijs geven.
Bij de discussie over de staatsbegrooting zal de gele
genheid bestaan de groote regeeringsbeginselen te
bespreken.
De minister van buitenlandsche zaken ontkent, dat
door de aftreding van den heer Mijer alles op losse
schroeven is gesteld. De heer Trakranen toch heeft zijne
volle adhaesie geschonken aan het programma van den
heer Mijer, die tot uitvoering van dat programma naar
Indië is gezonden. De minister verklaart hierbij uitdruk
kelijk, dat het onwaar is dat de benoeming tot gouver
neur-generaal een der conditiën van den heer Mijer was;
de koning is tot het laatste oogenblik vrij gebleven in
zijne keus.
De heer van Heukelom beschouwt dit ministerie slechts
als een tijdelijk kabinet en meent dat de heer Mijer
dadelijk na de beslissing der kamer omtrent de zaak der
inlandsche hoofden de Indische begrooting had moeten
intrekken of aftreden. De benoeming van den beer Mijer,
in de gegeven omstandigheden, tot gouverneur generaal,
acht hij in strijd met alle constitutioneele gewoonten.
Overigens merkt hij op, dat zoo de heer Trakranen inder
daad in de politiek van den heer Mijer deelt, ook hem
dezelfde nederlagen treffen, die den laatste bij de
Indische begrooting hebben getroffen.