öuitmlant).
De circulaire van de Lavalette.
missie billijk acht, daar de heer Hector zijn kelder volgens
het hem door burgemeester en wethouders gegeven
voorschrift heeft laten inrichten, hetgeen hem ongeveer
ƒ300 heeft gekost. De commissie geeft mitsdien in over
weging, om te trachten van de regeering vergunning te
krijgeu tot gebruikmaking van een aanwezig lokaal,
hetzij aan den Westdijk of tnsschen de bastions bij het
zoogenaamde pesthuis. Overigens draagt zij, in verband
hiermede, als verdere voorzorgsmaatregelen, eenige
wijzigingen voor in de verordening op het braudtvezen.
De voorzitter stelt naar aanleiding van dit rapport,
Voor: burgemeester en wethouders te machtigen om zich
hij adres tot Z. M. den koning te wenden, ter verkrijging
van een lokaal buiten de kom der gemeente, alsmede tot
nadere overweging van de verder voorgestelde wijziging,
ten einde daaromtrent een nader voorstel te doen.
De heer Ruyseh betuigt der commissie zijn dank voor
het uitgebracht, zijns inziens uitmuntend, rapport. Daar
evenwel alle handelingen van den raad het stempel van
billijkheid moeten dragen, gelooft hij dat er wel termen
ziju oin den heer J. P. Hector tegemoet te komen in de
hosten, welke hij heeft moeten maken voor den naar
ontvangen voorschrift ingerichten kelder in de Nienw
straat.
De heer van Uije Pieterse meent dat de heer Ruysch
hitgaat, van het verkeerde denkbeeld dat de kelder van den
heer J. P. Hector geheel en al ongebruikt zal moeten
hlijven. Ook gelooft hij dat men zich-zelven en de ingeze
tenen te veel verontrust.Eerst bespreekt hij den kelder
van den heer Hector, welke is gemaakt overeenkomstig de
voorschriften der verordening op het brandwezen en op
last van het, gemeentebestuur overwelfd. Dat verwelf
is nagezien en goedgekeurd door burgemeester en wet
houders, don gemeente-bouwmeester, den opperbrand-
meeater en den commissaris van politie, op grond dat,
mocht er al brand komen, er geen gevaar zou bestaan
voor het vloeien der petroleum langs de straat. Sprelter
verklaart dat ook bij in die buurt gaat wonen, maar met
yolkomen gerustheid, want hij acht den kelder voldoende
ingericht.— In de tweede plaats wijst hij er op, ook wat
de andere toegestane bergplaatsen van petroleum betreft,
dat de buren allen zijn gehoord en door hen geene
overwegende bezwaren zijn ingediend, en geen hun-
her bij deputeerde staten in hooger beroep is gekomen.
Alle handelingen hebben dus zijns inziens rechtens
plaats gehad en bewijzen dat het dagelijksch bestuur in
dezen niet lichtvaardig is te werk gegaan. Een rapport,
aan den gemeenteraad van Antwerpen door eene commissie
hit zijn midden ingediend, komt op weinig anders neer
dan op hergeen ook hier bestaat: alleen wordt daarin
aangedrongen op het wenschelijke dat de petroleum-
bergplaatsen in een afgelegen hoek gevestigd zijn.
Spreker acht dit ook wenschelijk. Ten aanzien van
het verlangen van den heer Rnysch, om aan den heer
Hector eenige vergoeding toe te staan, merkt hij op dat
dit, vooral met het oog op de gemeente-financiën, een
gevaarlijk antecedent zou zijn en hem niet gewenscht
voorkomt. Evenmin kan hij het voorstel der commissie
goedkeuren, om den handelaars kosteloos het gebruik
der buiten de gemeente aan te wijzen bc-rgplaats toe te
staan, want voor het gebruik van andere gemeente eigen
dommen, bij voorbeeld de vischmarkt, moet ook wel
worden betaald. Wanneer toch de kosten uit de gemeente
kas en niet door de gebruikers der bergplaats moesten
bestreden worden, dan zouden ook de ingezetenen die
geen petroleum gebruiken in die kosten moeten bijdragen,
en zulks zou zijns inziens onbillijk zijn; de bandelaars
kunnen bovendien de kosten van bet gebruik der berg
plaatsdoor verbooging van den verkoopprijs goedmaken.
Ten slotte zegt spreker, dat ook hij het wenschelijk acht
bij de regeering op eene bergplaats buiten de kom der
gemeente aan te dringen, hoezeer hij vreest dat het wel
te vergeefs zal zijn, daar dit reeds ten vorigen jare door
burgemeester en wethouders zonder resultaat gevraagd
is. Wellicht zal echter, tengevolge van eene aanschrij
ving der regeering aan de gemeentebesturen betreffende
voorzorgsmaatregelen ten aanzien van petroleum, thans
het verzoek met beteren uitslag worden bekroond.
De beer Hector zegt, als lid der commissie, dat de
strekking van het rapport niet is, om aan te toonen dat
burgemeesteren wethouders niet in hun goed recht waren,
toen zij bepalingen maakten ten aanzien van den kelder
van den beer j. P. Hector; integendeel, zij hebben ook
nu het recht om dieljepalingen, na den waarschuwenden
brand te Antwerpen, nog uit te breiden. Wat de ver
goeding aan den heer Hector betreft, merkt hij op dat
die heer geen schadevergoedingejscht, mitshem kosteloos
bet gebruik eener andere bergplaats worde aangewezen.
De heer van Uije Pieterse releveert dat het door hem
gesprokene niet zag op he't rapport der commissie, maar
op het in de vorige zitting door den heer Rnysch gezegde,
dat de handel in petroleum te Vlissingen zonder
teugel zou zijn. Hij heeft alleen het tegendeel willen
aantoonen.
De heer Ruysch antwoordt, dat hij met bovengenoemde
Woorden, het bestuur niet heeft willen beschuldigen. Wat
echter de gerustheid van den heer van Uije Pieterse be
treft, meent hij te moeten opmerken dat, ais de regeering
en de gemeentebesturen blijkbaar niet gerust zijn ten
aanzien van de petroleum-bergplaatsen, het niet te ver-
tvonderen is, dat ook de ingezetenen niet genist zijn.
Zijns inziens levert bet keldertje in de Nienwstraat geen
waarborg op tegen gevaar. Ten slotte verklaart hij,
de beschuldiging dat hij het bestuur zon hebben willen
beschuldigen, terug te werpen.
De heer de Krnijfl' doet uitkomen, dat de besproken
kelder in de Nienwstraat slechts is voorzien van een
halfsteens gewelfje. Dit is zijns inziens hoogst gevaarlijk
bij ontvlamming der petroleum, want dan barst het ge
welf open en er ontstaat brand. Niet minder gevaarlijk
is zulk een dun verwelf als er brand daarboven ontstaat.
Hij dringt dus op bet nemen vau flinke maatregelen aan.
De voorzitter merkt op dat bedoeld halfsteens gewelf
ligt onder een vloer van klinkers, op den kant gezet, en
den daarboven aangebraehten grond.
De heer Hector doet uitkomen hetgeen wellicht niet
is opgemerkt, dat in het rapport niet alleen gewezen
wordtgop het gevaar van brand in de kelders zeiven,
maar ook en vooral op het gevaar van brand in nabij die
kelders gelegen huizen, werkplaatsen enz. Een bakkerij
is bijvoorbeeld ais gevaarlijk te duchten, en daar men
nu eene bakkerij niet, maar een petroleum-kelder wel
kan weren, is dit laatste wenschelijk.
Volgens den heer van Uije Pieterse zullen zich steeds
op alle wijzen bezwaren blijven voordoen. Het hier aan
wezige gevaar acht hij echter niet gelijk met dat te
Antwerpen.
De heer Laernoes merkt, ais lid der commissie, op, dat
ten aanzien der verlangde bergplaats bij den Westdijk
geen gevaar voor of door in de nabijheid gelegen per-
ceelen bestaat.
Zonder hoofdelijke stemming wordt alsnu besloten,
burgemeester en wethouders te machtigen, zich bij adres
te wenden tot Z. M. den koning, ten einde vergunning
te bekomen tot gebruikmaking van een gebouw voor
petroleum bergplaats, in verband met de aanschrijving
van den minister van binnenlandsche zakenen voorts
de overige aangegeven maatregelen in overweging te
nemen en dienaangaande eene nadere voordracht aan
den raad te doen.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling
dat het besluit tot heffing van^choolgelden is goedge
keurd, en daarna de zitting gesloten.
Algemeen overzicht.
Sommige dagbladen treden, na eene algemeene be
schouwing der circulaire van den minister de Lavalette,
in eene vergelijking van dit stnk met den brief'door
Napoleon III op 11 Juli aan den toenmaligeu minister
Drouyn de Lhuys gericht. In dien brief werd door den
keizer verklaard dat Frankrijk niet zou denken aan uit
breiding van grondgebied, zoolang de kaart van Europa
„niet werd gewijzigd uitsluiteud ten gunste eener groote
mogendheid/' Thans echter nu grooter wijziging beeft
plaats gehad dan men ooit kon denken, verklaart Napoleon
bij monde van een ander minister dat die wijziging der
kaart van Europa ten gunste vau Pruisen aan Frankrijk
geen ongerustheid kan inboezemen. Dergelijke strijd van
denkbeelden is, binnen zulk een Klein tijdsverloop althans,
vrij zonderling.Wij erkennen dit volgaarne, doch wij
zen er tevens op nieuw op, hoe die absolute uitspraak
omtrent het niet gevaarlijke vanPruisen's vergiooting in
zekeren zin slechts voorwaardelijk is. Napoleon 111 ver
wacht toch dat de „neiging tot aansluiting bij Pruisen"
toegedicht aan de door brutaal geweld ingelijfde bevolkin
gen vau llannover, Hessen, Nassau en Frankfort zich
nu ook zal openbaren onder de bevolkingen, die eigenlijk
tot FrankrjjK belmoren. Niet onwaarschijnlijk is liet dan
ook dat wij den heer Moustier, die weldra de portefeuille
van buitenlandsche zaken van den heer de Lavalette zal
komen overnemen, het vooi waardei ijk karakter der keizer
lijke erkenning van hetfaii accompli in Duitsclilaud nader
zullen iiooren aantoonen. Wat hiervan iutusschen zijn
moge, het blijft ons steeds onaannemelijk voorkomen dat
Napoleou 111, wat hij ook in circulaires of dergelijke
stukken moge zeggen, eeue reconstructie der tractaten
van 1815 zou dulden, op zoo reusachtige schaal als thans
in Duitschiand heeft plaats gehad, zonder zich op eene
andere wijze, welke dan ook, daarvoor schadeloos te
stellen.
Onder de kleine staten, alwaar de circulaire des Fran-
schen ministers een zeer ongunstigeu indruk heeft ge
maakt, behoort ook Zwitserland. Uit de mededeelingen,
welke daaromtrent uit deze republiek worden aange
bracht, blijkt dat dit stuk aau het bondsbestuur tot nieu
wen spoorslag is geweest om zijne maatregelen tot bevor
dering van 's lands verdediging te bespoedigen en met
den meesten ijver de weerbaarheid der bevolking te ver
meerderen. „Tot dusverrezooiezen wij in eene der be
doelde mededeelingen bestond Zwitserland krachtens
Europeescbe tractaten; onze onafhankelijkheid was ge
waarborgd door de natiën van Europa en niemand kou
daarop inbreuk maken zonder eene internationalequaestie
te voorschijn te roepen. Waar is thans het internationaal
recht gebleven waarop wij ons, in geval eener schending
van ons grondgebied, zonden kunnen beroepen'? Dat
recht bestaat niet meer; het, Europeesch wetboek is ver
scheurd. Waar zijn thans de tractaten en onze waarbor
gen Het intcruationaal leven heeft al de grondslagen,
waarop het rustte, verloren."
Geldt hetzelfde niet voor Nederland?
Aan eene mededeeling uit Londen ontleenen wij
betrekkelijk Frankrijk's jongste diplomatiek document
het volgende:
Bij slot van rekening is Engeland zeer ingenomen met
de circulaire van den beer de Lavalette.
Waarom
Wanneer ik met u de motieven van deze ingeno
menheid naga, zult ge begrijpen in hoeverre men de
keizerlijke politiek al dan niet veroordeelt.
Hetgeen Engeland zoozeer in verrukking brengt is de
tijding, dat Napoleon zich niet in staat acht de uitkomst
van een oorlog tegen te gaan, die geheel in strijd was
met zijne verwachtingen, die zijne waakzaamheid heeft
verijdeld, aan zijn overwicht een beslissenden slag toe
gebracht en het land, welks bestemming hij in banden
had, in gevaar gebracht heeft. Hij lacht, zegt men maar
het is een valsche lach.
En waarlijk, welk bekrompen verstand, het zij zoo be
krompen als men het zich maar kan voorstellen, zou de
blijken van tevredenheid waarmede de schrijver van de
circulaire de enorme vergrooting van Pruisen begroet,
voor oprecht kunnen houden
Hoe zou men kunnen aannemen, dat hij ter goeder
trouw de groote veranderingen toejuicht, die van een
verdeeld, door de rivaliteit van twee ijverzuchtige
mogendheden in onrust gehouden Duitschiand, op de
grenzen zelfs van Frankrijk een sterk, vrij krachtig,
tamelijk vrij Duitschiand maken, in staat om indien
het wil alles wat het omringt te vernietigen. Hoe
zou het mogelijk zijn, dat men op de Tuileries niets be
merkte van de dreigende houding, na het succes der
Pruisische wapens door de Duitsuhe drukpers aangeno
men, die vóór den slag van Sadowa alleen sprak van den
Rijn te verdedigen en die na dat oogenblik van het
aanvallen van den Elzasen Lorraine begint te spreken.
Te beweren dat Frankrijk zich verheugt naburen te
bezitten die in staat zijn om het droit de conquete op het
absoluut gezag, waarover de heer von Bismarck en de
Pruisische liberalen het volkomen eens zijn, op hem toe
te passen, is bittere spot, en bet publiek is geenszins
zoo dom om dit voor goeden munt op te nemen, gelijk de
opstellers der circulaires zich schijnen te verbeelden.
In elk geval heeft een zoo ongepaste aardigheid als de
circulaire van den beer de Lavailette geeuerlei kans op
succes in Engeland, een land waar reeds sinds lang de
vrijheid vau drukpers de oogen geopend heeft. Indien
de Engelschen onder het lezen zich de banden wrijven,
is het alleen, omdat zij er het bewijs inzien van zeer
slecht gemasqueerde onmacht; omdat zij haar beschou
wen als een mom, dat op het gelaat, waarop angst en
teleurstelling geschreven staan, trekken van tevreden
heid en gerustheid tooveren moet. Bovendien is zij haar
dubbel welkom omdat zij in bare oogen een waarborg is
voor het behoud des vredes en bovendien een zeker bewijs
van Frankrijk's vernedering. Een enkele zaak veront
rust hier de achterdochtige gemoederen. Men vraagt
ot het eenige doél van de circulaire niet zou zijn, tijd te
winnen door vredelievende voornemens te verkondigen,
die men echter verre is van te willen verwezenlijken.
Aan deze zijde van het kanaal gelooven ten minste velen,
dat, om de voornemens van Napoleon te doorgronden, er
slecht éen goede methode is, namelijk om aan alles
wat hij zegt een tegenovergestelde beteekenis te geven.
Laatstleden Donderdag heeft de heer Adderiey in een
redevoering, die wel verdiend geciteerd te worden, deze
meening op de volgende wijze uitgedrukt: „De openlijke
handelingen van den keizer der Franschen hebben ten
doel zijne eigenlijke plannen te verbergen." En om dit
oordeel te rechtvaardigen, noemde hij een feit, dat, zoo
hij zeide, aan eene goede bron ontleend was.
Toen de cholera in Parijs uitbrak, bleven vele En
gelsehen daar nog vertoeven, in afwachting dat zij
omtrent het gevaar dat hun dreigde zonden worden
ingelicht. Maar zoodra zij in den Mouiteur lazen, dat de
gezondheidstoestand in de hoofdstad niets te wecschen
overliet, begonnen zij hunne koffers te pakken. De cir
culaire van den heer Lavalette is dus voor vele Engelscho
politici een barometer, die regen voorspelt, juist omdat
zij op mooi weêr staat. Deze zeggen wel, zooals iedereen,
diit de circulaire een masker is voor onmacht, hetwelk,
schandelijk in zich zeiven, zuivere bedoelingen voor
wendt, maar zij vreezen niettemin dat deze onmacht
slechts tijdelijk wezen zal, en dat Napoleon zoo openlijk
zijne vredelievende gezindheid verkondigt, omdat hij
den oorlog in het vooruitzicht heeft. Zeker is er
echter in de circulaire eene plaats, waar men zou
zeggen dat het masker doorzichtig was. Het is deze.
„Niettemin is er in de aandoening, die zich van het
land heeft meester gemaakt, een alleszins gewettigd
gevoel, dat men moet erkennen en met nauwkeurigheid
nagaan. De resultaten van den laatsten oorlog bevatten
eene ernstige les die aan de eer van onze wapenen
niets gekost beeft; zij wijzen ons op de noodzakelijk
heid om ons grondgebied te verdedigen en onze leger-
inrichting zonder verzuim te verbeteren."
Indien, zooals de circulaire verzekert, bet vergroot
Pruisen, Frankrijk op geeuerlei wijze behoeft te veront
rusten, kan men zich ook niet verklaren waarom de aan
doeningen, die zich van het land hebben meestergemaakt,
gewettigd zijn.
Indien Frankrijk in de soldaten van von Bismarck geen
vijanden maar bondgenooten moet zien, kan ook da
groote noodzakelijkheid om onze leger-inriehtïng ter
verdediging van ons grondgebied te verbeteren, niet
bestaan. Hoewel de Caesar's onder hunne verschillende
voorrechten dat tellen van met de logica te kunnen doen
wat zij willen, bevatten bovengenoemde volzinnen toch
contradicties en duisterheden, waarover de Engelscho
optimist wellicht reden heeft zich te' beklagen.
Daarentegen bevat de circulaire uitdrukkingen, die ik
vrees dat voor landen als België niet zeer helder zullen
zijn, bijvoorbeeld de volgende: „Moet men wel betreuren
dat eene onweerstaanbare macht de volken dreigt zich in
groote groepen te vereenigen en de kleine staten te
doen verdwijnen."