omtrent de vergiftiging met loodwit, als de toediening
daarvan en de wijze waarop zij tot de wetenschap is
gekomen dat loodwit vergif is. Wat die tweede beschul
digde herhaaldelijk heeft gezegd en volgehouden omtrent
de mededeeling harer zuster, sluit ook volkomen met de
opgave dezer laatste omtrent de te Goes gemaakte
afspraak. Zij kon zulks niet weten als het haar niet door
Jannetje ware medegedeeld. Spreker hield het er voor
dat de bekentenis, in de instructie afgelegd, niet alleen
volkomen hetbewysderschuld volgens de wet, maar ook
ter overtuiging van het gemoed van den rechter levert.
Na gewezen te hebben op het moeilijke in het alge
meen, om het bewijs te leveren eener beschuldiging van
aanwijzing van een middel tot het plegen van het
misdrijf, en het noodzakelijke dat men steeds uiterst
omzichtig zij, wanneer zoodanige aanwijzing geheel op
zich zelve staat, stelde spreker de vraag: in welken zin
moeten de woordeu, door Franse beschuldigd van
medeplichtigheid door het geven van onderricht ge
bezigd, worden uitgelegd? Is hij de persoon,die werkelijk
het middel tot het gepleegde misdrijf heeft aan de hand
gedaan? Bij de beantwoording hiervan werd aangevoerd
dat Franse als jongiuau in 1S63 bij van Weele in dienst is
gekomen; dat hij daar aan de eerste beschuldigde kennis
kreeg; dat hij het huis zijns meesters heeft gebruikt tot
ongeoorloofd verkeer met diens vrouw; dat het gevolg
biervan is geweest, dat men eene nauwere vereeniging
zocht, waartegen het leven van den man echter eeu hin
derpaal opleverde; dat de verboden omgang genegenheid
heeft doen ontstaan, welke hartstocht is geworden. Dit
alles is volgens den procureur-generaal geen roman, maar
geschiedenis, want zoo het anders ware zou de derde be
schuldigde van die vroinv hebben afgezien, toen de hof
stede van zijn meester verkocht was en hij daar niet meer
woonde, doch in plaats daarvan heeft hij, die voorgeeft
dat zij hem opzocht, vrijwillig haar andermaal opge
zocht. Het bewijs van het bestaan der verbintenis werd
geput uit het geven van geschenken en geld door de eerste
aan den derden beschuldigde; uit het gezamenlijk bezoek
aan Goes en de daar gemaakte afspraak tot het uit den
weg ruimen van den man. En dat de eerste beschuldigde,
ten gevolge van die verbintenis, genegenheid voor den
derden beschuldigde heeft opgevat, blijkt hieruit dat zij
hem thans als onschuldig wil voorstellen. Die verbintenis
maakte het voor den derden beschuldigde bovendien
wenschelyk dat van Weele uit den weg werd geruimd, om
dat hij dan een betrekkelijk welgesteld man zou worden.
Ten aanzien der bewering vaa Franse, dat hij, meenende
niet in de zaak betrokken te zijn, meer beeft gezegd dan
noodig was en zijne opgaven gekleurd zijn geworden,
merkte de procureur-generaal op, dat hetgeen die be
schuldigde aanvankelijk heeft opgegeven niet alleen
strookt met de opgaven der andere beschuldigden, maar
volkomen bewaarheid wordt door den uitslag, gevolgd op
de in die bekentenis aangegeven omstandigheden. Zijne
raadgeving aan de eerste beschuldigde, dat loodwit in
pap vergif is, wordt bewezen door den na de alspraak
van 6 Maart jl. gevolgden uitslag. Zonder hem zou de
eerste beschuldigde de wetenschap, dat loodwit vergif is,
niet gehad hebben, daar Hamelink onder eede ontkent
zulks ooit gezegd te hebben, en zelfs Hartliooi n en Poleij,
die bet loodwit verkocht hebben, hebben verklaard niet
eens te weten dat het vergif is.
De schranderheid erkenuende, waarmede de verdediger
des derden beschuldigden gewoonlijk zijne zaken behar
tigt en die ook thans weder is gebleken, gaf de procureur-
generaal tegelijkertijd zijn verlangen te kennen om van
dien verdediger eens te mogen vernemen, waarop zijne
bewering berust, dat eene opgave aau den verbalisant,
zonder mededeeling dat meuals verdachtewordtgehoord,
zelfs niet als eene buitengerechtelijke bekentenis zon
kunnen worden aangemerkt. Dat het tegendeel waar is,
betoogt spreker met het volgende voorbeeld: A,B,CenD
zijn te zarnen met andereu in eene herberg; die vier per
sonen krijgen twist en er worden onderling messteken
toegebracht; iedereen weet nu dat daar onderling ge
vochten is, maar nu zegt men dat C een messteek heeft
toegebracht: dit weet men uit de buitengerechtelijke be
kentenis van C, die na het gebeurde belangstellend aan
den verwonde heeft gevraagd hoe het hem ging, onder
by voeging „dat het hem speet dat het gebeurd was"; dit
laatste gezegde zou later in rechten als eene buitenge
rechtelijke bekentenis gelden. Even waar is het, vol
gens spieker, dat de derde beschuldigde eene buitenge
rechtelijke bekentenis aan den veldwachter heeftafgelegd.
Ware door de beschuldigden niet gezegd wat de getuigen
verbalisanten onder eede verklaren gezegd te zijn, dan
zouden die verbalisanten valsche getuigen zijn en liegen
voor God. Spreker erkent dat hetzelfde niet geldt voor
de opgaven van medebeschuldigden, hoezeer hij evenwel
meent dat de wetgever hieromtrent te philantropisch te
wej4risrregiian. In allen geval staat het zijns inziens
.vlist/cK^Mifr'de beschuldigde den bedoelden raad heeft
gegcJv^4fjB^t liet doel om zijn verboden omgang met de
vi&uto -z-tffrs meesters door eene nauwere verbintenis te
kunnen .verwissèlen.
-4)e',.slotsom na al het gepleite is: dat onwederspre-
-Veltj^is bewezen, dat van Weele door vergifisgestorven;
'«atdê^êiste beschuldigde dit voorbedachtelyk heeft
toeziend";' dat de tweede beschuldigde daaraan mede
plichtig is, door het verschaffen der middelen die daartoe
gediend hebben; en dat een en ander het gevolg is van
de aanwijzing der middelen door den derden beschuldigde.
-Opbond van de bepalingen der wet requireerde de
procuréW-geueraal, dat het den hove moge behagen,
Jannetje Van Houte, Janna van Houte en Cornells Franse
schuldig ib verklaren aan de hun ten laste gelegde feiten,
en hen bij' liet to wijzen arrest te veroordeelen, om te
wor(k-n,gébracht ter plaatse waar men binnen Middelburg
gewoon 1s executie van crimineele justitie te doen, en te
worden overgeleverd aau den scherprechter, ten einde met
de koord te worden gestraft; met verdere veroordeeling
ia de kosten van het rechtsgeding.
Jhr. mr. D. G. vau Teylingen, de verdediger der eerste
beschuldigde, wees op het ontzettende van den zoo even
gedanen eischde straf des doodsHij hield zich over
tuigd dat alle aanwezigen eene huivering door de leden
ging bij de gedachte, dat er, binnen wie weet hoe korten
tijd, geoordeeld zal worden over het leven of den dood
van een mensch. Hij stelde zich voor hoe alle aanwezigen
als het ware angstig hebben geluisterd bij de ontwikke
ling van het kort geleden, op niet verren afstand van
ons voorgevallen vreeselijk treurspel, en getracht hebben,
toen het openbaar ministerie het woord nam,reeds vooraf
de slotsom te raden van hetgeen in deze zaak was mede
gedeeld. Even als het openbaar ministerie verklaard
had, ditmaal met schroom het woord op te nemen, ver
klaarde de verdediger met niet minder schroom tegenover
datzelfde openbaar ministerie het woord te gaan voeren
maar steunende op het goed recht zijner verdediging en
overtuigd dat bij eene beoordeeling van het feit het voor
en tegen gewikt en gewogen wordt, zou hij zich van ziju
plicht kwijten.
In de eerste plaats wees hij op de persoon der beschul
digde, wier verdediging op hem rustte; eene vrouw van
wie meu, als men haar aanziet, zijns inziens niet zeggen
zou dat zij nog slechts den jeugdigen leeftijd van dertig
jaar heeft bereikt, en op wier gelaat het verdriet en het
lijden zulke onmiskenbare sporen hebben achtergelaten.
Vroeger in dienstbaren stand by haar overleden man
gewoond hebbende tydens diens eerste huwelyk, werd
haar na den dood zijuer vrouw de ledige plaats aangebo
den. De eer van op twintigjarigen leeftijd de vrouw van
een welgesteldeu boer te zijn en het uitzicht op eeue
sehoone toekomst deden haar het aanbod aannemen.
Indien zij eens geweten had zeide spreker welke
beproevingen en welk lijden haar te wachten stonden!
Nadat in het eerst alles uitmuntend ging en ook haar
huwelijk met kinderen werd gezegend,geraakte zij echter
in keunis met Cornelis Franse, wien zij hartstochtelijk
genegen werd en ook nu nog genegen is, zooals in den
loop dezer procedure is gebleken, terwijl zij zelfs zooveel
mogelijk heeft getracht hem buiten schuld te stellen.
Wel is waar noemde de verdediger haar gedrag op zijn
minst genomen zeer verkeerd, maar hij meende toch dat
men bare jonge jaren, haar geringe beschaving en ont
wikkeling daarbij niet vergeten mocht. Van hetoogeu-
blik der kennismaking met Franse is alles veranderd:
de man is achterdochtig en jaloersch geworden, heeft
haar geplaagd en mishandeld, gedreigd zich zei ven en
haar van kaut te helpen, haar gedrag tegenover Franse
overal verteld, daarna wijd en zijd verspreid dat zij hem
trachtte te vergiftigen, in éen woord, zeide spreker, haar
hart verbitterd en haar geweten verstokt. Tegenover het
mogelijke verwijt dat dit uit de lucht is gegrepen en hij
hiermede dien man oneer zou aandoen, beriep hy zich op
de meerdere of mindere aanwijzingen daaromtrent van
de getuigen Jannetje Witte, Rika Doezelaar, Koeman
en Verhulst. Intusschen heeft de man de hofstede
verlaten en zijn zij naar het dorp gaan wonen, waar alles
op dezelfde wijze is voortgegaan; hij heeft haar willen
verlaten, maar zij heeft dit tegengehouden en zelve een
huisje laten bouwen om afzonderlijk te wonen, zonder te
bedenken dat zij zonder eigen inkomen ook daar niet
leven kon; andermaal besloot zij dus den dienstbaren
stand aan te nemen en bood zij zich als dienstmeid bij
hare familie te Waarde aan; nauwlijks daarheen gevlucht,
zocht haar man haar daar weder op, koopt eene molen en
zet zich metterwoon te Waarde neder, hetgeen plaats bad
op het laatst van het vorige jaar, terwijl den 17 Maart jl.
van Weele door loodvvitvergiftiging.gestorven is.
Met deze laatste woorden zeide de verdediger te willen
te kennen geven, dat hij geen oogenblik twijfelde aau
de bevinding, in het visum reperlum medegedeeld. Zonder
in het minst iets te willen afdingen op de grondigheid
en nauwkeurigheid van het onderzoek, vergunde hij zich
echter eene enkele opmerking betreffende den vorm,
waaronder vooral het eerste onderzoek heeft plaats gehad.
Die opmerking betrof het stilzwijgen over de verzegeling
der in beslag genomen voorwerpen; wel wordt in het
visum reperlum der heeren Renterghem en Hochart gezegd
dat de verschillende voorwerpen verzegeld waren, maar
of dit dadelijk na het uitnemen der inwendige deelen
geschied is en of het lijk na de schouwing verzegeld is
geworden, daarvan wordt volgens hem niets opgegeven.
Ook betwijfelt hij of het wel wenschelijk was dat de heer
de Broekert, die den overledene gedurende zijne vooraf
gaande met maag en ingewanden in verband staande
ongesteldheid heeft bijgestaan, een werkzaam aandeel
aan de schouwing nam.
Na een blik op de getuigenlijst, ten einde te zien
welke bewijsmiddelen aanwezig zijn, ging de verdediger
over tot de twee punten van beschuldiging.
Het eerste punt is: het trachten te vergiftigen door
phosphorus. Hieromtrent is, bij het weinige dat er van
bekend is, volgens pleiters opmerking, nog bet meeste
medegedeeld door Maiinus van Weele zeiven, die dit
heinde en ver uitstrooide aan buren, nabestaanden, den
veldwachter, tot zelfs in Tholen; die zich diep over zijne
vrouw beklaagde en nogtan3 haar overal vervolgt en
dwingt met hem te wonen: een gedrag zoo vreemd dat
het spreker bijna zou dwingen te gelooven aan pogingen
tot zelfmoord. Over de mogelijkheid dat van Weele dien
weg insloeg om zijne vrouw er de schuld van te geven,
wilde hij niet uitweiden, daar zulk een misdadig plan
bijna niet denkbaar is. Waar hij het spreekwoord: mie
mortuis nil nisi bene" ongedeerd kon laten, wilde hij in
dergelijke beschouwingen liever niet treden. De
getuigenis van de tweede beschuldigde omtrent dit
eerste punt achtte hij, na al het ter terechtzitting ge
beurde, van luttel waarde. De getuige Verhuist heeft
echter eene omstandigheid verhaald waarbij hij is tegen
woordig geweest, dat namelijk in een door het zoontje
gebrachte kop thee iets was dat wel afschrapsel van
lucifers kon zyn, doch hij zegt dat Jannetje toen niet
thuis was. Hij blijkt niet wie het er in heeft gedaan en
evenmin dat zij die kop thee gereed heeft gezet. Er is
haar toen herhaaldelijk voorgehouden, dat zij zelfs haar
kind er aan gewaagd zou hebben, doch spreker merkt
op dat wel is verhaald dat het kind zijne moeder niet
kon verdragen, maar het omgekeerde niet; in de gevan
genis te Goes wilde zij haar kind zien, maar liet kind
wilde niet, en toen hij-zelf haar in de gevangenis het
eerst bezocht, was het ook haar eerste bezorgdheid dat
zij zoo verlangde haar kind eens te zien. Wellicht was
dit alles huichelarij, doch zonder vast bewijs mocht men
naar zijne meening, de haar ten laste gelegde misdaad
niet nog verzwaren. Door hare onvolledige mededeeling,
in verband met hetgeen als van van Weele afkomstig is
medegedeeld, ontstaat eenig vermoeden dat zij vroeger
getracht heeft hem phosphorus te doen gebruiken. Van
eene poging tot vergiftiging kan echter zijns inziens
geen sprake zyn, daar men niet weet hoeveel en hoe er
toegediend is, terwijl het bovendien zoo merkbaar was
en zulk een onaangename lucht verspreidde dat hij het
niet kon innemen; dat er ook niets ingenomen is bewijst
het visum reperlum.
Het tweede punt van beschuldiging is: de vergiftiging
met loodwit. Hierbij moet, volgens den verdediger, bewe
zen worden, vooreerst het toedienen van loodwit door de
beschuldigde; eu ten anderen dat van Weele ten gevolge
van dat loodwit is gestorven. Betreffende het toedie
nen van loodwit merkte hij op dat de beschuldigde zegt,
dat zij het haar man heeft gegeven; volgens de artt. 439
en 440 van het wetboek van strafvordering wordt er
echter, behalve de bekentenis, vereischt: bepaalde en
nauwkeurige opgave van omstandigheden, alsmede dat
die omstandigheden bewezen zijn. De omstandigheden
kunnen echter hier niet byzonder bepaald en nauwkeu
rig genoemd worden, hetgeen spreker aantoont door te
herinneren aan het verschil in de opgaven der beschul
digde betreffende den tijd, de hoeveelheid en de wijze
van toediening, alsmede de weinig afdoende getuigen
verklaringen dienaangaande. Zijns inziens bestaat de
mogelijkheid, bij de genoemde artt. 439 en 440ondersteld,
dat zij om eene of andere reden zich-zelvcn hebbe aange
geven. Aan hare eigene opgaven hecht hij geen geloof.
Pleiter ging echter een stap verder en nam eens aan,
dat men de bekentenis der beschuldigde gelooft, en aan
neemt dat zij waarheid bevat, doch dan volgt er nog een
tweede vereischte, namelijk dat de man ten gevolge van
dat loodwit is gestorven. Dat hij aan loodwit-vergiftiging
is gestorven, houdt iedereen voor uitgemaakt, maar er
moet bewezen worden dat de toediening door de vrouw
daarvan de oorzaak is. Dit bewijs is op twee wijzen te
leveren: óf door te bewijzen dat de hoeveelheid loodwit
bekend en zóo groot is, dat hij daarvan alleen had moe
ten sterven, onverschillig of een ander hem ook ingege
ven bad; óf door het negatieve bewijs dat onmogelijk
een ander loodwit heeft kunnen ingeven, of hij zich
zeiven heeft kunnen vergiftigen. De hoeveelheid
van het door Jannetje toegediende loodwit acht spreker,
in verband met de veranderlijke opgaven daaromtrent,
onmogelijk te bepalen. Bovendien wees hij op het ver
schil tusschen loodwit dat bij een apotheker en dat 'twelk
bij een schilder wordt verkocht, daar in den handel niet
zelden vervalsching van loodwit door vermenging met
andere stoffen plaats heeft, hetgeen hij met aanhaliugen
uit een paar scheikundige boekwerken nader staafde.
De mogelijkheid dat iemand anders het hem ingegeven
hebbe, bestaat, naar sprt ker's raeening, altijd, maar ia
hier, na de opgave van Jannetje dat haar man wit poeder,
op loodwit gelijkende, in de pap heeft gedaan, van bij
zondere kracht. Hij gelooft wel dat de algeraeene indruk
deze is, dat die opgave der beschuldigde een verzinsel
is, maar in deze procedure, waar alles steunt op onnauw
keurige bekentenissen en aanwyzingen, wilde hij ook die
opgave niet verwerpen, te meer daar zij hier niet voor
het eerst, maar reeds in het huis van verzekering aan de
bewaarster is gedaan. Die opgave wordt bovendien ge
steund door aanwijzingen. Volgens Rika Doezelaar heeft
van Weele reeds twee jaren geleden gedreigd zich-zelven
en zijne vrouw van het leven te berooven. Volgens andere
getuigen beeft hij in den nacht voor zijn dood niet ge
braakt en '8 middags te voren wel; de gevolgen die zich
Vrijdags middags vertoond hebben kunnen niet van de
pap zijn, daar die omstreeks dienzelfden tijd is gebruikt
en vergif van dien aard niet zoo spoedig werkt, te minder
daar hij maar eene geriuge hoeveelheid van die pap schijnt
gegeten te hebben. Ook de omstandigheid dat van Weele
niets aan den dokter gezegd heeft steunt de opgave,
want beeft hij werkelijk zelf vergif ingenomen, dan had
hij door er van te spreken zijn doel gemist, en heeft hij
het niet zelf ingenomen, dan wekt het bevreemding, dat
hij, die steeds den inond vol had van vergiftiging door
zijne vrouw, niet gedacht en gezegd heeft: ik heb karne
melk gegeten en daarvan ben ik erger gewordenzou
mijn vrouw mij ook vergiftigd kunnen hebben?
Na nog in het kort er op gewezen te hebben dat, als
de bekentenis der tweede beschuldigde mocht worden
aangenomen, het standpunt der verdediging van de eerste
beschuldigde er niet te minder om wordt, concludeerde
de verdediger: aangezien 1. de bekentenis van de
eerste beschuldigde niet genoegzaam van elders bevestigd
wordt, en 2. al nam men die voor waar aan, het met geen
mogelykheid te bepalen is hoeveel loodwit zij toegediend
heeft, en of haar man Marinus van Weele daarvan gestor
ven is, terwijl er daarenboven vermoeden bestaat dat
hare zuster hem of hy zich zeiven vergiftigd hebbe
tot vrijspraak der beschuldigde van het haar ten laste
gelegde feit.
{Vervolg der pleidooien in ons volgend nommer.)
SN'ELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.