NlDDELRERGSCUE COURANT
BIJVOEGSEL
van Zaterdag 15 September 1866.
JANNETJE EN JANNA VAN HOUTE EN C. FRANSE.
VAN DE
Hcchtszaken.
BEHANDELING VAK HET GEDING
TEGEN
Zitting van het prov. hof van Dinsdag 11 September.
In de vierde of laatste zitting werd de tweede beschul
digde Janna nogmaals, buiten de tegenwoordigheid
der beide andere beschuldigden, gehoord. Zij bleef
echter bij hare vroegere opgaven volharden. Toch was
er weder een klein punt van verschil, want thans gaf zij
°P dat zij zelve de eerste keer loodwit aan van Weele
heeft toegediend op een Zaterdag avond, terwijl zij
den vorigeu dag had verklaard dat zulks op Zondag
Was geschied. Zij hield ook vol dat zij geheel uit zichzelve
tot hare volledige opgave is overgegaan, zonder dat zij
daartoe door hare zuster is aangespoord, en zulks niet
tegenstaande de opmerking des voorzitters, dat de eerste
beschuldigde blijkbaar zeer handig is in het influisteren,
daar is opgemerict dat gisteren bij eene vraag aan den
getnige Verhulst of een of ander vóór ofna eene bepaalde
omstandigheid was voorgevallen, de eerste beschuldigde
zeer behendig het woordje vóór wist in te fluisteren.
De verdediger des derden beschuldigden deelde mede
dat hij den vorigen dag naar aanleiding van de onbe
kendheid der gehoorde getuigen met het tijdstip waarop
het dochtertje van Kopmels voor Janna loodwit bij Poley
heeft gehaald, waarbij echter is aangegeven dat zulks
moet geweest zijn nadat bedoeld dochtertje de school te
Waarde verlaten had aan den onderwijzer te Waarde
per zoogenaamd aangeteekend telegram heeft geteiegra-
pheerd en gevraagd op welk tijdstip dat meisje de school
verlaten heeft; dat hij het hierop ontvangen antwoord,
dat in het voor- noch nadeel van zijn cliënt is, thans niet
voorlezen, maar aan het hof wil overleggen. Na inzage
werd den verdediger namens het hof door den voorzitter
dank betuigd voor de inlichtingen, welke bij wel aan het
hof heeft willen geven.
Nadat aan de beide andere beschuldigden bij hunne
terugkomst in de zaal was medegedeeld wat in hunne
afwezigheid aan de tweede beschuldigde gevraagd en
door deze geantwoord was, en nadat zij de hun vertoonde
overtuigingstukken hadden herkend, werd het woord
aan het openbaar ministerie verleend.
De procureur-generaal mr. M. Verbrngge ving zijne
zeer uitvoerige rede aan met de betuiging dat hij met
schroom het woord ging voeren om het bewijs te staven
van hetgeen in de acte van beschuldiging ten laste dezer
beschuldigden is aangevoerd; zulks zou zijns inziens
niemand verwonderen die de behandeling van dit zoo
gewichtig en buitengewoon geding heeft bijgewoond.
Hij verzekerde echter alle ziels- en lichaamskrachten te
zullen inspannen om de waarheid in het belang der
maatschappij te doen zegepralen, daar dit enniet het
bezwaren der beschuldigden zijn doel was. Hij merkte
voorts op dat het misdrijf van vergiftiging in het alge
meen een der moeilijkste ter behandeling is, omdat het
vinden der waarheid, zooals de geschiedenis der recht
spraak leert, juist bij zulke misdrijven aan de meeste
bezwaren onderhevig ia: de misdaad van vergiftiging
toch kan steeds met bijzondere omstandigheden worden
omzwachteld. Van die algemeene moeielijkheid is dit
proces, ten aanzien van het bewijs van sommige punten,
zijns inziens zeker niet uitgezonderd.
Spreker stelde voorop dat hier wraak noch geldzucht,
maar het toegeven aan andere niet minder hevige harts
tochten, den grondslag van het misdrijf uitmaakt. Hij
noemde het een feit dat een man, wiens dood men nog
niet ten gevolge van ouderdom of ziekelijkheid verwach
ten koD, maar die in het genot eener goede gezondheid
was, plotseling is overleden. Die onverwachte dood heeft
bet vermoeden van vergiftiging doen ontstaan. Was dit
vermoeden niet bevreemdend, meer vreemd achtte hij
bet dat het standpunt der beschuldigden in dit geding
200 aanmerkelijk is gewijzigd. Hij had hierbij bet oog
op de onzen lezers bekende verandering in de opgaven
of bekentenis der beschuldigden, en deed uitkomen dat,
als die veranderde opgaven mochten worden aangenomen,
tnen hier eigenlijk niet meer zou te denken hebben aan
een door de eerste beschuldigde gepleegd misdrijf van ver
giftiging, maar aan de omstandigheid dat de vergiftigde
zich zelven zou vergiftigd hebben ten gevolge van een
vrij willig door hem ingenomen middel; of wel, hecht inen
geloof aan de opgaven der tweede beschuldigde, dan is
zij de hoofdschuldige, dan heeft zij van Weele het leven
doen verliezen, terwijl van de schnld des derden geen
sprake zon knnnen wezen, daar hij zoowel door de eerste
als tweede onschuldig wordt verklaard. Een en ander
maakt het echter, zeide spreker, uiterst moeilijk om deu
draad te vatten, waarmede het gepleegde misdrijf is
samengesponnen en ten uitvoer gelegd.
Is het echter waar, dat is, wordt het door den rechter
voor waar aangenomen, dat Marinus van eele is ver
giftigd, dan moet daaruit zijns inziens ook worden afge
leid dat die vergiftiging is geschied na een langdurigen
vooraf bepaalden toeleg; dan moet de vraag opkomen.
Wat er van het menschelijke hart geworden is, dat dit
niet is teruggedeinsd voor het misdrijf om een mensch,
even gemakkelijk als ware het een schadelijk gedierte,
het leven te benemen. Dat leven toch is heilig, zooals
ook aan geen der beschuldigden, die allen hebben leeren
lezen en schrijven en de gelegenheid hebben gehad zich
te ontwikkelen, onbekend kan zijn.
Nagaande wat gebeurd is, zag de procureur-generaal
zich verplicht hooger op te klimmen. Hij herinnerde dat
de eerste beschuldigde den 21 Mei 1856 in het huwelijk
is getreden met Marinus van Weele, destijds landbouwer
te Kruiningen en vader van onderscheidene kinderen
uit een vorig huwelijk. Op dat tijdstip diende de eerste
beschuldigde bij hem, zoodat hij óf de gewoonte heeft
gevolgd, welke volgeus spreker hier te lande en ook op
dit eiland ten platten lande bestaat, om bij het aangaan
van een tweede huwelijk diegene der dienstboden te
huwen, welke het meest geschikt is om de gedreven wor
dende zaak voort te zetten, ófwel zonder deze oorzaakop-
zettelijk een huwelijk beneden zijn stand gesloten heeft,
waarvan de treurige gevolgen ook niet zijn uitgebleven.
Aanvankelijk ging alles goed en werd uit dit huwelijk
ook een kind geboren. Het tijdstip dier geboorte werd
als een bewijs aangevoerd dat er althans tusschen van
Weele en de eerste beschuldigde voor bun huwelijk geen
ongeoorloofde gemeenschap heeft plaats gehaddeze
opmerking werd daarom gemaakt, omdat de eerste
beschuldigde althans niet zou kuunen zeggen dat zij
zich later wel slecht gedragen en met dezen en genen
ongeoorloofden omgang gehad heeft, maar zij daarvoor
een vrijbrief heeft in hetgeen haar man te voren met
haar had gedaan; bovendien zou zij, indien zulks gebeurd
ware, ook niet nagelaten hebben het hier aan te voeren.
Dat dit huwelijk later een bron van twist en onmin is
geworden en wel ten gevolge van bet ergerlijk levensge
drag der vrouw met den ten baren huize wonenden knecht,
den derden beschuldigde, werd mede herinnerd, en dat de
driften van den man, die zich door zijne vrouw bedrogen
ziet, worden opgewekt, is volgens spreker zoo natuurlijk,
dat bij verklaarde niet eens te hechten aan de bewering
dat van Weele zijne vrouw soms zou hebben mishandeld,
ja dat hij dit zelfs wilde toegeven, al is het ook door
niemand gezien geworden. Van Weele wilde volgeus
sprekers opmerking tot eiken prijs zijn knecht, den der
den beschuldigde, kwijt zijn en ontdeed zich daartoe van
zijne hofstede, terwijl hij en zijne vrouw eenigen tijd
daarna afzonderlijk zijn gaan wonen. Later te Waarde
weder samen gewoond hebbende, was de oorzaak van
den huiselijken twist echter nog niet weggenomen, daal
de vrouw den toen niet meer ten hunnen huize maar in
eene andere gemeente wonenden knecht Franse zelve
heeft opgezocht. De man, die te voren te Kruiningen zoo
gelukkig leefde, was dus thans zeer beklagenswaard
geworden. Het slot van alles zon een misdrijf zijn. Hij
moest uit den weg worden geruimd. Ofschoou hij niet
dacht of kon denken dat zijn vrouw nu de knecht
verwijderd en daarmede oogenschijnlijkdebron van twist
geëindigd was zoo slecht zou zijn om het opzijnleven
toe te leggen, heeft de ondervinding echter geleerd, dat
de vrouw het noodzakelijk vertrouwen tusschen man en
vrouw, die beide steeds elkanders leven in de hand heb
ben, geschonden heeft. Den 17 Maart is van Weeie dan
ook overleden, onder omstandigheden welke een misdrijf
deden vermoeden.
Welke gevolgen dit vermoeden gehad heeft werd door
spreker nagegaan: het is echter ouzen lezers bekend.
Alleen stippen wij hier aan, dat het scheikundig onder
zoek der deskundigen genoemd werd „een model van
wijze van onderzoek, dat ieder bevredigt." De slotsom
van dat onderzoek, gestaafd door het schriftelijk rapport
en de mondelinge verklaringen der andere gehoorde
deskundigen, is, dat de dood van M. van Weele is ver
oorzaakt door vergiftiging met loodwit. Voor het geval
dat het hof omtrent die vergiftiging nog twijfel mocht
voeden, werd verwezen naar werken van Orfila, Bock enz.
Aannemende dat de grondslag der beschuldiging, de
vergiftiging, vaststaat, ging spieker trachten de vraag
te beantwoorden: wie heeft dat vergif toegediend Hij
wees hierbij op de opgaven der drie beschuldigden en
hnnne bonding vóór de behandeling van dit geding,
maar evenzeer op de verandering die later in den stand
der zaak gebracht is, en zonder welke dit proces zonder
incident zou zijn afgeloopen. Er is evenwel blijkbaar
invloed op de voor het hof gedane opgaven uitgeoefend,
al weet men niet vanwaar die afkomstig is. De eerste
beschuldigde toch is hier, in strijd met vroeger, komen
zeggen dat de derde hoegenaamd geen schuld heeft; de
tweede beschuldigde heeft zich onverwacht als de hoofd
schuldige voorgedaan en het mede doen voorkomen alsof
de derde onschuldig zou zijn: hieruit moet dus worden
afgeleid dat er een bepaald plan heeft bestaan om den
derden beschuldigde buiten het geding te houden. Of
die voorstelling echter kan of mag worden aangenomen
liet spreker aan het hof over, onder bijvoeging evenwel
dat hij ze niet aannemen kan, daar zij door geen enkele
omstandigheid in dit geding wordt ondersteund. Zulks
is evenzeer het geval met de bewering der eerste be
schuldigde, dat baar man zou zijn gestorven ten gevolge
van hetgeen hij zelf Donderdag vóór zijn dood zou hebben
ingenomen. Als het waar ware, dat die man zelf vergif
ingenomen en slechts een enkelen lepel van de hem door
zijn vrouw toegediende vergiftigde pap gebruikt heeft,
zou dit alleen in zoover eeuige verandering in de be
schuldiging brengen, dat zij dan slechts de aangevangen
vergiftiging heeft voltooid achevé Vempoisonnemerd).
Maar dit is, volgens spreker, zoo niet. Alleen de eerste
beschnldigde spreekt er van dat van Weele des Donder
dags een poeder in een glas melk gegooid en dit glas
zou uitgedronken hebben; die poeder wordt als loodwit
voorgesteld, maar zoowel het een als het ander is zijns
inziens een door die beschuldigde uitgedacht verzinsel.
Er moet integendeel, op grond van de conclusie der des
kundigen, worden aangenomen dat er eene periodieke
toediening van vergif door de eerste beschuldigde heeft
plaats gebad. De dokter heeft toch zelf gezegd dat, als
van Weele zelf zooals gezegd wordt op Donderdag een
poeder, uit loodwit bestaande, in karnemelk bad inge
nomen, de verschijnselen daarvan zich reeds Vrijdag
morgen hadden moeten openbaren, terwijl hij nu eerst
.Vrijdag avond is ziek geworden.
Er is nog meer dat de bewering der vrouw onaanne
melijk maakt. Had van Weele op Donderdag werkelijk
zelf vergif ingenomen, waardoor de dood veroorzaakt is,
waarom is dan de dokter eerst des avonds van den
volgenden dag geroepen Spreker vertrouwde dat het
hof zich wel zou willen herinneren dat de heer de
Broekert gezegd heeft, dat, toen hij bij den ziekegekomeu
is, de werking van het vergif reeds doodelijk was en
niets meer helpen kon. De voorstelling der vrouw wordt
dus door niets gestaafd en is voor den procureur-generaal
onaannemelijk.
De tweede beschuldigde heeft een verhaal gedaan,
waarbij men koud wordt als men het als waarheid aan
neemt: dan toch zou die beschuldigde de persoon zijn
die, buiten weten haar zuster, aan van Weele loodwit
heeft toegediend, met het doel van hem uit den weg te
ruimen, op een tijdstip waarop gebleken was dat lucifers
koppen daartoe niet hielpen; dan zou zij op eigen
gelegenheid haren zwager van kant hebben gemaakt,
den man die haar in zijn huis heeft genomen en, zooals
zij zelve heeft gezegd, immer goed voor baar is geweest,
en zij zou dit hebben gedaan ter wille harer zuster en
in het vooruitzicht om, als van Weele dood was en „Kees
met hare zuster trouwde," zij bij deze laatste zou kunnen
blijven. Dit verhaal is volgens spreker echter niet aan
nemelijk: het is wel gebleken dat zij bij Poley door het
dochterje van Kopmels tien cent loodwit heeft laten
halen, maar al het overige wordt door niets bevestigd;
zelfs hare eigen opgaven verschillen omtrent onder
scheidene punten en niet het minst ten aanzien van den
tijd waarop dat loodwit zou zijn gehaald en toegediend:
uit die verschillende opgaven straalt zijns inziens dui
delijk de bedoeling door, om te doen gelooven dat zij
reeds kennis droeg dat loodwit vergif is vóór de tusschen
hare zuster en Franse gehouden samenkomst op 6 Maart,
den dag waarop de afspraak tot loodwitvergiftiging heeft
plaats gehad. Het geheele verhaal moet dus alleen de
strekking hebben om den derden beschuldigde te veront
schuldigen. Dat het niet aannemelijk is waf het tijdstip
betreft, blijkt volgens spreker uit de aanwijzing daarom
trent door vrouw Kopmels en haar dochterje gegeven,
dat namelijk dat meisje de school reeds verlaten had
toen zij het loodwit heeft gehaald, het kan dus niet in
de maand Februari of in de allereerste dagen van Maart
zijn gebeurd, maar zijns inziens zal men de waarheid
meer nabij komen als men aanneemt dat het later, acht
dagen vóór bet overlijden van van Weele heeft plaats
gehad. Is de tweede beschuldigde niet geloofwaardig
omtrent dit punt, evenmin verdient zij, volgens hem,
geloof ten aanzien van andere opgaven. Het kan niet
waar zijn dat zij het bij Poley gekochte loodwit uit eigen
beurs zou betaald en dat zelve zou toegediend hebben.
Zij kon geen belang bij den dood van van Weele hebben,
want al ware zij dan al bij bare zuster en Franse blijven
wonen, dan zou daardoor zeker hare positie niet verbeterd
zijn geworden, gebukt als zij dan toch steeds zou hebben
moeten gaan onder de vreeselijke gedachte: ik heb mijne
zuster van haar man en haar kind van zijn wettigen vader
beroofdOok is het even ondenkbaar dat zij dat alles zou
hebben gedaan buiten weten harer zuster, die toch zelve
reeds sedert lang het plan had haar man te vergeven.
Gesteld echter dat het eens waarheid ware, dat de
tweede beschuldigde het misdrijf met het bij Poley
gehaalde loodwit heeft gepleegd, dan zou dit in rechten
wel eene verzwarende omstandigheid zijn, welke niet in
de acte van beschuldiging is of kon worden vermeld, maar
waaromtrent door spreker de toepassing van art.203 van
het wetboek van strafvordering niet kon worden gevraagd.
Hij was toch verplicht de doodstraf te vorderen, zoodat
geen verzwaring van straf kan plaats hebben. Al nam
hij alles wat de tweede beschuldigde gezegd heeft gaaf
aan of al verwerpt hij hetzooals hij werkelijk doet
omdat hij bet niet gelooven kan altijd blijft zij straf
schuldig als medeplichtige aan den dood van van Weele.
Voorts achtte de procureur generaal het zijn plicht te
betoogen, dat hetgeen de beschuldigden in de instructie
hebben erkend, overeenkomstig is met hetgeen van elders
wordt bewezen, met andere woorden, dat de rechter kan
en mag aannemen wat de eerste en tweede beschuldigde
in de instructie hebben medegedeeld.
Toen haar toeleg tot vergiftiging met luciferskoppen
niet is mogen gelukken en hier begint volgens
spreker de ontknooping van het treurspel heeft Jan
netje zich bij Verhulst vervoegd en aldaar, schijnbaar
toevallig, Franse ontmoet, die zoogenaamd een paar
gouden oorijzers van haar kwam terug brengen. Daar
werd afspraak gemaakt om zich den 6 Maart te zamen
naar Goes te begeven, aan welke afspraak is voldaan.
Hetzij in de herberg de Prins van Oranje, betzij op het
slot Oostende aldaar, zijn zij toen, zooals Jannetje ook
voor den rechter-comraissaris heeft verklaard, overeen
gekomen om „den ouwen" te vergiftigen met loodwit,
bij welke gelegenheid door den derden beschuldigde
gezegd is: „loodwit is goed om iemand te vergeven;
zorg maar dat het niet uitkomt," terwijl voorts de over
eenkomst met handslag bezegeld is. Dat dit alles wer
kelijk alzoo is voorgevallen blijkt, volgens spreker,
hieruit dat het loodwit eerst na den 6 Maart is gehaald;
vroeger was er aan geen poging tot vergiftiging met lood
wit gedacht. De opgave der eerste beschuldigde omtrent
het met Franse gevoerde gesprek wordt ook bevestigd
door de opgaven der tweede beschuldigde reeds bij haar
eerste verhoor, dat haar zuster haar dat gesprek ook
heeft medegedeeld. Ook de derde beschuldigde ontkent
dit niet, maar kleedt het in andere bewoordingen. Het
gevolg van een en ander is geweest de aanduiding van
een middel ter verkrijging van den gewenschten uitslag.
Tevens werd aangevoerd dat de tweede beschuldigde
inde instructie eerst als getuige is gehoord, waarbij
zij juist volkomen hetzelfde heeft verklaard wat zij later
als beklaagde aan den rechter-commissaris beeft
opgegeven, zoowel ten aanzien van hetgeen haar zuster
haar over het gebeurde te Goes heeft medegedeeld