MIDDELBURGSCHE COURANT. N- 145. Donderdag 1866. 13 September. en. Editie van Woensdag avond 8 rir JANNETJE EN JANNA VAN HOUTE EN C. FRANSE. Middelburg 13 September. In de zitting der eerste kamer van gisteren is door den leer Hein voorgesteld, dat de kamer verklare er prijs op testellen kennis te nemen van de stukken die nopens de zaak der afdamming van de Ooster-Schelde en de benoeming der internationale commissie gewisseld zijn; en dat zij den voorzitter machtigt namens haar van het verlangen tot overlegging dier stukken aan de regeering kennis te geven, met de vraag of tegen de overlegging dier stukken op de wijze als van de tweede kamer is geschied, des noods onder geheimhouding, eenig over wegend bezwaar bestaat en zoo niet, om dan die stukken alsnog aan de kamer over te leggen. Over dit voorstel zal in een volgende vergadering worden beraadslaagd. Overigens leverde de zitting niets meldenswaardigs op. Omtrent de ongeregeldheden, welke zooals wij aan de geabonneerden *op ons bulletin hebben medegedeeld gisteren op de Amsterdamsche beurs hebben plaats ge grepen, meldt het Handelsblad het volgende: „Ten gevolge van ongeregeldheden, veroorzaakt door het thans opgeheven verbod van de stedelijke regeering, om de Amsterdamsche jeugd gelegenheid te geven zich, zooals gewoonlijk in de kermisweken op de beurs met trommelen te vermaken, hebben gisteren ter beurze geene geregelde affaires in fondsen kunnen plaatshebben en heeft het bestuur der effecten-societeit dientengevolge besloten geene officieele noteering uit te geven." Inde Amsterdamsche courant lezen wij dienaangaande: „Heden werd in den loop van den morgen het verlof afgekondied, om, hoewel te Amsterdam geen kermis wordt gehouden, echter als van ouds den kinderen het vermaak te geven op de beurs te trommelen. Die vergun ning had tegen het beursuur een bnitengewonen toeloop ten gevolge, doordien de jeugd zich vroeger derwaarts begaf dan bij de aankondiging was toegestaan. Van daar botsing met de gewone beursbezoekers en eene belem mering van zaken, die, bij velerlei ongerief, ook ten gevolge had, dat do officieeie prijscouranten der effecten niet als naar gewoonte kon worden opgemaakt." De Kiezersvereeniging: Grondwet en Koning, te Leiden, heeft tot candidaat voor de tweede kamer gesteld, jhr. mr. W. T. Gevers Deynoot. De kiesvereeniging: Vaderland en Oranje, aldaar, heeft tot candiaat gesteld den heer O. baron van Wassenaer Catwijck. Uit goede bron zegt de Arnhemsche courant te verne men, dat de heer Sloet van den Beele reeds in October naar Nederland zal terugkeeren. De Staatscourant deelt de volgende opgave omtrent de cholera mede Den 8 dezer zijn aangetast: te Amsterdam 2, over leden 8; Leiden 0, overleden 1's Gravenhage 4, overleden 9; Rotterdam 4, overleden 2; Dordrecht 1, overleden 2; Utrecht 3, overleden 2; Amersfoort 0, overleden 1; Arnhem 11, overleden 6; 's Hertogenbosch 7, overleden 5. Den 7 dezer zijn aangetast: Zutfen 2, overleden 1; Kampen 0, overleden 1; Zwolle 2, overleden 1. Te Scheveningen deed zich geen geval voor. Benoemingen en besluiten. L.KGER. Op verzoek pensioen verleend, ten bedrage van ƒ1300 'sjaars, aan den luitenant-kolonel jhr. J.P. Junius van Hemert, van het wapen der cavalerie, thans op non activiteit. Benoemd tot len luitenant-directeur van het garni zoenshospitaal te Vlissingen de le luitenant-kwartier meester W. N. Kreyger, van het regiment grenadiers en jagers; tot len luitenant-kwartiermeester bij het 5e regi ment dragonders (naar ouderdom van rang) de 2e luite nant-kwartiermeester W. II. van der Meer, van het korps. Overgeplaatst in rang bij het regiment grenadiers en jagers, de le luitenant kwartiermeester K. J. de Poorter, van het regiment veld-artillerie. Marine en leger. Zr. Ms. scbroefstoomschip Vesuvius, onder bevel van den luitenant ter zee le klasse H. P. van Boneval Fattre, is in den namiddag van 9 dezer van de reede van Helle- voetsluis naar zee vertiokken,ter opvolging zijner bestem ming naar Oost-Indië. De kapitein ter zee J. J. Westerouen van Meeteren, laatst kommandant van Zr. Ms. wachtschip te Soerabaya, en dezer dagen in Nederland teruggekeerd, is, te rekenen met den 5 dezer, op non-activiteit gebracht. Rechtszaken. BEHANDELING VAN HET GEDING TEf.EN Zitting van het prov. hof van Maandag 10 September. Daar, volgens de mededeeling van den procureur- generaal, de zes getuigen, wier dagvaarding door het hof Zaterdag bevolen was, aanwezig waren, werden die getuigen in de eerste plaats gehoord. Als wij de verklaringen der vijf eerst gehoorde getui gen J. J. Poleij en vrouw, alsmede Fr. Kopmels, zijne vrouw en dochtertje samenvatten, dan kunnen wij volstaan met de mededeeling dat de onverwachte opgave, door de beschuldigde Janna in de vorige zitting gedaan, dat zij het dochtertje van F. Kopmels in den afgeloopen winter bij den timmerman Jacob Johannes Poleij om loodwit heeft gezonden, bleek waarheid te zijn. De vrouw van genoemden Poleij heeft aan het veertienjarig doch tertje van Kopmels, die door de tweede beschuldigde gezonden bleek te zijn, eene hoeveelheid van twee Ned. ons loodwit voor tien cent verkocht. Niettegenstaande de meest mogelijke moeite kon het hof echter niet te weten komen op welk tijdstip zulks heeft plaats gehad. Het herinneringsvermogen der getuigen was omtrent dit punt zwak. (Bij de getuige Neeltje Waterman, vrouw van Kopmels, was het geheugen zelfs bijzonder zwak, want toen de voorzitter haar vroeg, hoe oud zij was, keerde zij zich eensklaps naar haren op de bank der ge tuigen gezeten man, met de vraag: „Frits, hoe oud ben ik?" en om nudaar zij toch zelve op de vraag des voor zitters moest antwoorden, tot de wetenschap van haren ouderdom te komen, moest het verschil in leeftijd tusschen haar en baren man als maatstaf dienen.) -Vrouw Kop mels kon evenmin als de anderen den tijd opgeven waarop haar dochtertje het loodwit voor Janna van Ilonte heeft gehaald, hoezeer zij zich wel herinnerdedat zij van Weele, toen deze gestorven was, heelt helpen afleggen, en zij, toen zij naar het sterfhuis geroepen werd, gezegd heeft: „wel, wel, zou dat van het loodwit zijn dat mijn kind ge haald heeft!" Door den procureur-generaal werd, met mededeeling van een hem op zijn verzoek toegezonden brief van den rechter commissaris te Goes, geconstateerd dat van alle later in dit geding medegedeelde feiten in de instructie niets is bekend geweest. Hij deed dit ter voorkoming van eene mogelijke gevolgtrekking ten nadeele van den rechter commissaris en den officier van justitie te Goes. Uit de verklaringen van de thans eveneens gehoorde getuige M. E. van der Leijé, vrouwelijke bewaarster in bet huis van verzekering alhier, bleek dat de tweede beschuldigde werkelijk zoo bij dag als nacht in de gevan genis onrustig was en zich allerlei gebeurtenissen voor den geest haalde. Daarentegen was zij zeer bedaard als er anderen bij haar waren. Later had zij dan wel is waar meermalen het gesprokene blijkbaar weer vergeten, doch van krankzinnigheid waarvan de mogelijkheid werd ondersteld heeft de getuige nooit eenig spoor hoegenaamd bemerkt; zij heeft er dan ook niet eens den dokter over gesproken. Ten aanzien van dit geding heeft de tweede beschuldigde aan de getuige steeds gezegd, dat zij de grootste schuldenaar was; dat zij hare zuster heeft aangespoord tot vergiftiging; dat zij zelve op Woensdag vóór het overlijden van haren zwager door een meisje een dubbeltje loodwit heeft laten halen en zij, zoo goed als hare zuster, van Weele heeft vergeven; dat de knecht Franse onschuldig is, en zij hem te Goes alleen heeft bezwaard, om zich-zelvete vrijwaren; dat haar zwager Donderdag vóór zijn dood een lepel wit goed heeft ingenomen, even als hij gewoonlijk alles innam wat hij maar krijgen kon, „zalf" zelfs; dat van Weele steeds goed voor haar was, maar zij hem niet lijden mocht ter wille harer zuster. De beschuldigde Janna beaamde al hetgeen hierboven gezegd is en herhaalde dat zij op een Zaterdag avond door het dochtertje van Kopmels loodwit heeft laten balen, waarvan zij den volgenden dag een gedeelte in de koffie van haren zwager heeft gemengd, zijnde dit ge weest vóór hare zuster loodwit aan haren man heeft toegediend. Van Weele is van het gebruik dier koffie niet ziek geworden. Zij voegde hier nog de verzeke ring bij, dat zij meer gerust is geworden sedert zij hare schuld aan den rechter heeft medegedeeld. Dat de liefde van het achtjarig kind van van Weele voor zijne moeder niet hartstochtelijk is, bleek uit de mededeeling van den veldwachter Frangoys, dat het knaapje, op zijne uitnoodiging om eens met hem mede naar de gevangenis te gaan ten einde zijne moeder op haar verzoek nog eens te zien, zulks weigerde, met bij voeging dat hij wel mede zou willen gaan als zijn vader in de gevangenis zat. Nadat thans alzoo de getuigen omtrent het Zaterdag onverwacht ontstane incident waren gehoord, werd voort gegaan met het getuigenverhoor omtrent de zaak zelve. Na de vroegere reeds medegedeelde bijzonderheden kunnen wij in ons resumé dienaangaande eene gewenschte beknoptheid in acht nemen. L. M. van Noppen, wagenmaker te Kruiningen, en zijne huisvrouw L. Platschorre constateerden den verbo den omgang tusschen de eerste en den derden beschul digde, waarover door van Weele wel eens is geklaagd; alsmede het loopende gerucht dat de eerste beschuldigde het altijd met „de knechts" hield. Vrouw van Noppen verklaarde ook dat van Weele in Februari van het vorige jaar op den dag van de geboorte van zijn tweede kind haar gezegd heeft dat hij bang was goworden om koffie te drinken, uit vrees van vergiftiging. De arbeider II. Verhuist, uit Kruiningen, bevestigde betgeen wij reeds hebben medegedeeld ten aanzien van een kopje thee, waarin zich afschrapsel van lucifers bevond en waarvan het zoontje van van Weele geproefd had. Bij die gelegenheid Jannetje was alstoen niet thuis en Janna woonde er destijds niet had van Weele gezegd: „nu kunt ge eens zien wat ze met mij doen willen." De vrouw van Verhulst, L. Ghijsen, verklaarde dat zij, driejaren geleden, bij van Weele gewoond heeft, gedurende welken tijd deze en zijn vrouw te zamen goed leefden, hoezeer het ook haar bekend is dat de goede verstandhouding later is verbroken. Als een bewijs hier van kan toch dienen dat de eerste beschuldigde verleden jaar aan haar eens gevraagd heeft, of zij niet een middeltje wist om haar man, van Weele, te vergeven? Vrouw Verhuist had hierop niet alleen ontkennend geantwoord, maar er bijgevoeed dat zij, als Jannetje zoo iets durfde ondernemen, zulks openbaar zou maken. Een en ander liep toen af met de belofte van Jannetje „dat zij het niet zou doen." Beide getuigen bevestigden hetgeen bekend is ten aanzien van de ten hunne huize gevonden en door den veldwachter medegenomen goederen. Perti nent wierpen zij echter alle mogelijke verdenking van zich af, alsof zij aan Jannetje en Franse de gelegenheid zouden hebben verschaft tot het honden van samen komsten. Franse kwam nooit bij hen; alleen den 3 Maart jl. zijn zij samen bij hen aan huis geweest, doch van eene toen gemaakte afspraak om drie dagen later samen naar Goes te gaan is hen niets bekend. Het jongste kind der eerste beschuldigde, waarvan, zooals men zich herinnert, een der getuigen verklaard had dat het „niet ziekelijk en niet gezond" was werd thans nog eens ter sprake gebracht. Vrouw Verhuist verklaarde dat het kindje niet ziekelijk en zelfs „zeer lief" was; dat het, ongeveer zes maanden oud zijnde, is besteed bij Ilendrika van Doezelaar, waar het veertien dagen later is gestorven, zonder dat getuige gissen kan aan welke oorzaak die dood moet worden toegeschreven. Bovenstaande werd bevestigd door Hendrika van Doe zelaar zelve, die in de laatste plaats en wel als getuige a décharge door den verdediger der eerste beschuldigde opgeroepen werd gehoord. De overigens aan deze getuige gedane vragen hadden betrekking op de ver standhouding tusschen man en vrouw, bij wie zij twee jaren geleden heeft gewoond. Uit hare antwoorden bleek wat trouwens reeds meermalen gebleken is dat van Weele en zijne vrouw het „braaf oneens" waren, zoo zelfs dat zij, Hendrika, die op het punt van trouwen stond, bang begon te worden bij de gedachte dat, als die menschen zoo slecht leefden, dit met haar ook wel eens het geval zou kunnen worden. Zij gaf de schuld aan den man, die zeer moeilijk was, zoo zij zeide. Zij heeft echter nooit gezien dat hij zijne vrouw of deze baren man mishandelde. Nog maakte zij gewag van pogingen tot zelfmoord, welke van Weele zon hebben gedreigd te zullen aanwenden en van het dreigen met een voor haar evenwel onzichtbaar gebleven pistool tegen zijne vrouw. De voornaamste bijzonderheden van het verhoor der drie beschuldigden voor zoover die voor ons verstaan baar waren zijn in het kort de volgende. De derde beschuldigde, Franse, die in de eerste plaats werd gehoord, erkende dat hij met de eerste beschuldigde verboden omgang beeft gehad, dat al zijne wenschen door haar bevredigd zijn geworden; hij erkende dat hij, ofschoon toevallig, den 6 Maart jl. met haar, ineen wagen van Stevense, Daar Goes is gereden en daar een gedeelte van den dag te zamen heeft doorgebracht; hij erkende dat, vooral van de zijde van Jannetje, de belofte is ge daan, om na den dood van haren man met hem, beschul digde, te trouwen, en ook dat zij gezegd heeft eens te zullen probeeren een papje met loodwit klaar te maken. Maar hij ontkende en bleef ontkennen dat hij den 6 Maart jl. op het slot Oostende te Goes met haar op handslag

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1