15) Het subsidie te verstrekken aan het burgerlijk arm bestuur, dat in de laatste jaren telkens eenigszins is ver minderd, liecft voor 1867 eene verhooging ondergaan van ƒ1514.70. Het splitst zich als volgt: ƒ11,700 tot dekking der kosten van het beheer en van verleenden onderstand aan huiszittende armen; ƒ1500 meer, als een gevolg van grootcr behoefte aan geneeskundige hulp voor bedeelde armen en minvermogenden. ƒ21,702.90 wegens verpleging van alhier armlastigen in de verschillende gestichten, ƒ1014.70 hooger dan de raming voor 1866, vermits het getal verpleegden in het oude mannen- en vrouwen huis met een, dat ia de beide weeshuizen met acht is vermeerderd. Hierbij moet evenwel worden opgemerkt, dat laatstbedoelde verplegingskosten zijn berekend naar de laatstelijk door den raad hij de begroeting van het bestuur der godshuizen voor 1866 vastgestelde tarieven. Bij het opmaken der gemeentebegrooting was de begrootiDg van dat college nog niet ingediend. Volgens verkregen inlichtingen schijnt bij dat bestuur het voornemen te bestaan, om de tarieven voor de gestichten over 1867 belangrijk hooger voor te dragen. Mocht dit het geval zijn en de raad daaraan zijne goedkeuring verleenen, dan zal zulks van grooteu invloed zijn op de door liet burgerlijke armbestuur voor verpleging zijner armlastigen in die gestichten voorgedragen som, ten gevolge waarvun het subsidie van wege de gemeente naar die mate alsdan ook zal moeten worden verhoogd. ltt) Specificatie: pensioen, ad ƒ100 voor W. J. Hartman, vroeger agent van politie; ƒ400 voor J. J. Labr, vroeger baas bij de fabricage; ƒ250 voor B. J. Seeboldt, vroeger commies 2e klasse bij de plaatselijke belasting; ƒ100 voor J. J. Dhont, vroeger werkman bij do fabricage; 100 minder dan voor 1866, door het overlijden van J. Aarts. 17) Specificatie: wachtgeld, ad ƒ350 voor L. F. Krijger, gewezen hoofdkoramies bij de plaatselijke belasting; ƒ200 voor W. A. de Baadt, als kommies le klasse bij de plaatselijke belasting. 18) Onder de voor 1867 uitgetrokken som is begrepen ƒ5000, welke gereserveerd worden voor de kosten der met September 1867 op te richten burgeravondschool, zoo voor verbouwing van het lokaal der teekenacademie als voor der jaarweddon van do aan te stellen leeraren, der uitgaven voor vuur en licht, schoolbehoeften enz. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Maandag 3 September. Voortzetting beraad slaging Indische begrooting 7 en de vier voorgestelde motiën). De heer Andreae verklaart zich tegen de motiën van de heeren Keuchenius en van Swieten, doch kan zich wel vereenigen met die van den heer Thorbecke, omdat het beginsel van afkoopbaarstelling ook hem aannemelijk voorkomt. Tegen de motie van Heukelom heeft hij dit bezwaar, dat zij de geheele zaak uit handen der regee ring neemt, terwijl het motief waarop zij rust, geheel ongegrond is. De minister van koloniën beantwoordt nader de ver schillende sprekers. In de eerste plaats blijft hij bij zijn gevoelen dat de zaak der tracteraents verhooging kan worden behandeld, afgescheiden van de zaak der afschaf fing van de persoonlijke diensten. Voorts verdedigt de minister nogmaals de schorsing van het besluit van den gouverneur-generaal, daarbij er op wijzende dat men hem thans schijnt te verwijten de rechten der kamer te hebben willen doen eerbiedigen. Verder beantwoordt de minister den heer van Heukelom en komt hij op tegen de onderscheiding door hem tusschen gedwongen en vrijwillige persoonlijke diensten gemaakt. Den heer Geertsema beantwoordende, komt de minister krachtig op tegen diens uitdrukking dat, zoolang deze minister op die plaats zit, van hem nooit kan worden verwacht, dat hij doen zal wat zijn voorganger beeft gedaan. Hij houdt vol, dat hy zich geheel steunt opart. 57van 't regee- rings-reglement, en dan kan men niet zeggen dat hij nooit doen zal wat zijn voorganger gemeend heeft nu reeds te moeten doen. Ook kan de minister niet toegeven dat, omdat door den gouverneur-generaal iets is beloofd, de staten-generaal daarom maar in de zaak moeten berusten. De vier voorgestelde motiën worden door de minister allen bestreden, terwijl hij vooral die van den heer van Heukelom zeer onbillijk blijft noemen, en den onuitvoerbaarheid van de afkoopbaarstelling in de motie Thorbecke bedoeld nader aantoont. De heer Thoibecke vraagt den minister nogmaals of het gezag der hoofden zal lijden bij afschaffing der ge dwongen diensten en of de verordening van den gouver neur-generaal nadeelig kan worden voor de betrekkingen tusschen du hoofden en de bevolking. De motiën van de heeren Kettchenius en van Swieten komen hem te alge meen voor. Met de motie van Heukelom is hij het in beginsel eens, maar tegen de aanneming er van pleiten drie redenen: 1. zou de kamer daardoor treden in de rechten van het uitvoerend gezag; 2. is zij niet doel treffend, omdat het ondenkbaar is dat de minister aan de motie gevolg zal geven; maar 3. is zij onrechtvaar dig, zóo zelfs dat hij verklaart dat van den dag af, waarop zulk eene motie werd aaugenomen, het met de zelfstan digheid van bet bestuur gedaan is. De heer Godefroi beantwoordt naderden ministèren blijft zijne stelling volhouden dat nu de kamer eenmaal staat voor bet fail accomplizij daarin moet berusten. Hij meent dat :s lands belang thans de uitvoering van den maatregel vordert, terwijl het hier bovendien geldt' het beginsel van solidariteit van opvolgende ministers, dat moet worden gehandhaafd. De heer Geertsema treedt in eene korte beantwoording van de rede des ministers; licht zijne eerste rede nader toe en verzoekt den minister voortaan aan zijne woorden geene uitlegging te geven in strijd met de bedoeling, waarmede zij zijn gebezigd. De heer van Heukelom doet eenige bedenkingen kennen tegen de rede des ministers, wiens argumeuten door hem worden beantwoord. Bij de verdediging zijner motie voegt hij den heer Thorbecke toe, dat, als deze den maatregel van schorsing verdedigt en toch verklaart het in beginsel met hem eenstezyn, ditdan iseeneproleslatio actui contrariawant dan is de heer Thorbecke het niet met hem eens; dan behoort hij tot hen van wie vroeger is gezegd, dat zij het belang van den Javaan niet behar tigen. De heer Rochussen bestrijdt de beide stellingen van den heer Godefroi nopens de solidariteit van opvolgende ministers en de kracht van het fait accompli. Van die solidariteit is nooit eenig begrip ge,bleken bij de liberale kabinetten, die steeds gesloopt hebben het werk hunner voorgangers; terwijl, wat het fait accompli betreft, het ondenkbaar is dat de kamer zich slaafsch zou onderwerpen aan eene belofte, die niet kan worden uitgevoerd zonder hare sanctie. Hij ten minste is veel te constitutioneel om te verklaren dat, wanneer een stoutmoedig gouverneur- generaal of een stoutmoedig minister op de bevoegdheid der kamer vooruitgeloopen is, hij zich dan daarbij zou moeten neerleggen. De heer Poortman verklaart zich voor de motie van Heukelom, daarbij de gronden bestrijdende door den heer Thorbecke er tegen aangevoerd. Hij houdt zich overtuigd dat de niet uitvoering van het besluit van den gouverneur generaal heillooze gevolgen zal na zich slepen. De heer van der Linden verdedigt de motie van den heer Thorbecke, daarbij het beginsel van afkoopbaar stelling in bescherming nemende, tegen de daartegen ge maakte bezwaren door den heer Kappeyne. De beer Keuchenius bestrijdt nogmaals de gronden tegen zijne motie aangevoerd en doet opmerken dat al de juridische bezwaren van den heer Kappeyne niet dezen minister, maar wel zijn voorganger, treffen. De minister van koloniën blijft zich tegen het beginsel van afkoopbaarstelling der heerediensten verklaren en vereenigt zich wat de quaestie der solidariteit betreft, met hetgeen door den heer Rochussen is gezegd. Ten slotte zegt de minister volstrekt niet bevreesd te zijn voor de gevolgen der schorsing van het besluit van den gouverneur-generaal. De beraadslagingen worden gesloten. De vier voorgestelde motiën worden allen verworpen: 1. die van den heer Keuchenius met 63 tegen 4 stemmen 2. die van den heer van Swieten met 48 tegen 19 stem men; 3. die van den heer Thorbecke mede met 48 tegen 19 stemmen; en 4. die van den heer van Heukelom met 35 tegen 32 stemmen. Vóór stemden de heeren van Beyma, Wybenga,dePoor- ter, Cornelis, Viruly, van Blom, ljasel de Schepper, Ker- stens, van Swieten, Godefroi, Blom, de Kanter, Dam, van Kerkwijk, Beem, Dullert, Westerhoffi Fokker, van Delden, van Heukelom, Poortman, Hoynck, van Limburg Brouwer, Zylker, van Eek, Kappeyne, Dumbar, Geertsema, Blussé, van Nierop, Reinders en Heemskerk. De zitting is hierop gescheiden tot Dinsdag. Alsdan zijn aan de orde de discussiën over de zaak der Ooster- Sch elde. Gemeenteraad van Goes. Zitting van "Woensdag 29 Augustus. Ingekomen stukken Vaststelling geuieenterekening 1865; overlegging ge meentebegrooting 1867; opneming rekening gast huis 1865; oprichting bewaarplaats lijken; verzoeken om remissie van aanslagen in den hoofdelijken omslag over 1865 van de heeren mr. P. H. Saaymans Vader en J. Fransen van de Putte; voorstel tot wijziging der verordening voor de openbare gezondheidscommissie; voorstel tot het nemen van maatregelen bij het binnen komen van schepen; verzoek van het burgerlijk arm bestuur tot wijziging van het besluit tot vaststelling van het maximum van onderstand. Afwezig de heeren de Laat de Kanter, de Knokke van der Meulen en van Voorst Vader. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en met eene kleine wijziging, op verzoek van den heer van den Bosch, goedgekeurd. Als ingekomen stukken worden medegedeeld: a. Brief van gedeputeerde staten ten geleide van een extract van zijner majesteits besluit, houdende goedkeu ring van het besluit van dezen raad tot wijziging der heffing van schoolgeld op de burgerschool; b. Brieven van de heeren E. Httizinga, D. de Koning en P. F. van Slijpe, houdende kennisgeving, dat zij hunne benoeming tot leeraar aan de boogere burger school aannemen c. Afschrift van het huishoudelijk reglement voor de openbare gezondheidscommissie d. De begrooting van het gasthuis voor 1867 met daarbij behoorende memorie van toelichting, welke zal worden gesteld in handen der financieele commissie; e. De rekening van bet burgerlijk armbestuur over 1865, welke aan de financieele commissie zal gezonden worden; Een verzoek om kwijtschelding van betaling van den hoofdelijken omslag; g. Een verzoek van Johanna de Jonge, hulponderwij zeres aan de bewaarschool, om in het genot te worden gesteld van het vroeger aan de eerste hulponderwijzeres dier school toegestane tractement van f 100, welk ver zoek zal worden gesteld in handen der plaatselijke schoolcommissie; en h. Het Staatsblad no. 118. In behandeling wordt gebracht de gemeenterekening over 1865, bedragende in ontvang f 75,306; in uit gaaf /"73,615.20, en alzoomet een goed slot van /"l,690.80. De heer Verhagen veroorlooft zich een paar opmer kingen, en wel 1. dat de posten voor gewoon onderhoud en aanleg en vernieuwing bij het vaststellen der begroo ting steeds in onderdeelen worden gesplitst, doch die splitsing in de rekening niet is na te gaan; 2. dat uit de rekening niet voldoende blijkt of de uitgegeven sommen zijn verwerkt bij aanneming of in daggeld. De voorzitter beantwoordt dit door aan te voeren dat bij bestedingen in den regel raeeidere werken gecunin- leerd worden en dat het dus bij eene aanbesteding niet mogelijk is de uitgaven voor de verschillende onderdee len te splitsen, terwijl de uitgegeven sommen, zij het dan ook niet altijd publiek, grootendeels uitbesteede werken betreffen. Na verdere geringe discuasie is de rekening vastgesteld. De geraeente-begrooting voor 1867 wordt overgelegd en gesteld in handen der financieele commissie. In behandeling komt de rekeuing van het gasthuis over 1865. De financieele commissie merkt daarbij op, dat onder de ontvangsten voorkomt een post van f 7345.50, waarin is begrepen 2750 voor inkoopgelden van proveniers, welke inkoopgelden zijn belegd in inschrijvingen op het grootboek; zij hecht hare goed keuring daaraan, maar meent toch dat dit niet zonder machtiging van den raad bad behooren te geschieden. De voorzitter geeft in antwoord daarop te kennen: dat het bestuur dit altijd als eene huishoudelijke zorg heeft beschouwd, ofschoon hij overigens de opmerking der commissie deelt. Zonder verdere discussie is de rekening vastgesteld in ontvang op f 13,160.66.], in uitgaaf op ƒ12,413.38], en dus met een goed slot van f 747.28. Aan de orde is het ter vorige vergadering door den heer Verhagen gedaan voorstel tot oprichting eener bewaarplaats voor lijken. De gezondheidscommissie, daarop gehoord, kan zich niet vereenigen met den geest die in het voorstel schijnt door te stralen als zouden de geneeskundigen minder nauwgezet zijn in het afgeven hunner verklaringen van overlijden; doch afgescheiden daarvan acht zij het wen schelijk eene naar den eisch der wetenschap ingerichte bewaarplaats te doen maken, zoo tot geruststelling van het publiek als tot gemak der artsen, die in voorkomende gevallen bij slecht gehuisde personen dan altijd gelegen heid hebben aldaar tijdelijk lijken te doen bewaren. Zij meent echter dat tijdens het heerschen eener besmette lijke ziekte de daar te bewaren lijken eene bron voor verdere infectie zouden kunnen worden. De heer Verhagen licht zijn voorstel toe en begint met zijne gevoeligheid te kennen te geven dat de ge zondheidscommissie hem bedoelingen toeschrijft, waar voor geen de minste aanleiding kan bestaan. Hij zal daarover niet breed uitweiden, doch gelooft niet dat de commissie het prestige harer roeping door dergelijke verdachtmaking hijzonder zal verhoogen. Zij erkent dat de inrichting wenschelijk is, en uit de verslagen, in de Staats- en andere couranten voorkomende, blijkt dat reeds op meer plaatsen de door hem voorgestelde in richting is tot stand gebracht. Hij verschilt met de commissie ook nog in dit punt, dat hij niet verlangt een zoogenaamd wetenschappelijk ingericht lijkenhuis, maar alleen eene eenvoudige en doelmatige bewaarplaats voor lijken. De heer van Dort heeft in de vorige vergadering opzettelijk het stilzwijgen bewaard om af te wachten het advies der gezondheidscommissie; nu hij daarmede is bekend geworden acht hij zich zeer teleurgesteld in zijne verwachting. Zijne meening is dat eenvoudig behoort uitgemaakt te worden of de inrichting van een lijkenhuis op kleine schaal wenschelijk is, niet voor het gemak der artsen, maar tot beveiliging der levenden; zijns oordeelszou een klein gebouw op of bij de begraafplaats daartoe dienst baar kunnen zijn. De heer Saaymans Vader verklaart met den laatsten spreker in te stemmen en het voorstel zeer te onder steunen. De heer van de Putte zal stemmen tegen het voorstel, omdat het eene nieuwe inrichting zou zijn, die, wan neer ze goed zal wezen, de financieele krachten der gemeente verre te boven gaat, en uitgaven veroorzaken zal waarop bij de begrootiug niet gerekend is. De voorzitter ziet ook nog al bezwaren in de aanne ming van het voorstel, omdat luiden3 de bewoordingen, daarin vervat, de voorsteller bedoelt om ontijdige begra vingen voor te komen eu alzoo een formeel lijkenhuis iu te richten, waarvan hij de urgentie niet kan inzien. De heer Verhagen beantwoordt die sprekers en her haalt dat hij door de woorden „ontijdig begraven" niet heeft willen provoceeren de oprichting van een formeel lijkenhuis; eene eenvoudige bewaarplaats zonder meer is hetgeen hij verlangt en dat daarvoor geen fondsen op de begrooting zijn aangewezen is zijns inziens te minder bezwaar, omdat de post voor begrafenisrechten in den regel veel meer opbrengt dan zij geraamd wordt en de onvoorziene uitgaven daar zijn, om in dergelijke be hoefte te kunnen voorzien. Na nog eenige discussiën is het beginsel om eene een voudige bewaarplaats voor lijken op te richten aangeno men met 7 tegen 1 stem, zijnde die van den heer van de Putte. Worden gelezen adressen van de heeren Saaymans Vader en Fransen van de Putte, die den raad verzoeken terug te komen op ziju besluit van den 11 Juli jl., waarbij

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 7