ÖURANT. N° 140. Dinsdag 1866, 4 September. Editie van Maandag avond 8 uren. Middelburg 3 September. De discussie over de motiën betrekkelijk de afkoop- baarstelliug of afschaffing der heerediensten heeft de tweede kamer heden bijna den gehoeleu morgen bezig gehouden, zoodat het debat over de handelwijze der regeering met betrekking tot de afdamming der Ooster- Schelde niet meer kon heropend worden. Dat onderwerp zal dus eerst morgen in behandeling komen. Het lot der bovengenoemde motiën was niet gelukkig; die van den heer Keuchenius werd verworpen met 63 tegen 4, die van den heer van Svvieten met 48 tegen 19, die van den heer Thorbecke insgelijks met 48 tegen 19, en eindelijk die van den heer van Heukelom met 35 tegen 32 stemmen. De leden van den gemeenteraad van Middelburg zijn opgeroepen tegen morgen mamiddag te 2j uren, ter behan deling eene missive van gedeputeerde staten, houdende bedenkingen tegen de laatste verkiezing Van een wet houder. In een volgend noramer zetten wij het resumé voort van eenige dagblad artikelen die betrekking hebben op de quaestie van den Scheldedara. Inmiddels mogen wij niet verzuimen op te tnerken, dat tot onze bevreemding onze Brusselsehe correspondent, die gewoonlijk zoo goed is ingelicht en de zaken uit een ruim oogpunt weet te be schouwen, zoo vluchtig over deze quaestie heenglijdt. Zijn in dit noinmer voorkomende brief doet ons onder stellen, dat hij zich wel wat te veel op een Belgisch standpunt plaatst. Wanneer hij ons schrijft „dat het jammer zou wezen zoo de goede verstandhouding door het bestaande verschil verstoord werd," past die uitdruk king vrij wel bij hetgeen België gewoon is tegen ons aan te voeren, en hetwelk zich aldus resumeeren laat: „geef mij miju zin, dan blijven wij goede vrienden". Men ver geet echter zoo licht dat de mogelijkheid om iemand zijn zin te geven geheel afhangt van den aard, de belangrijk heid en de billijkheid van den eisch. H. M. de koningin is voornemens den 18 dezer een buitenlandsche reis te ondernemen, en zich aanvankelijk naar Zwitserland te begeven. De Staatscourant deelt de volgende opgave omtrent de cholera mede Den 31 dezer zijn aangetast: te Amsterdam 25, over leden 15; 's Gravenhage 2, overleden 3; Rotterdam 3, overleden 4; Dordrecht 0, overleden 2; Amersfoort 1, overleden 1; Zutfen 0, overleden 2; 's Hertogenbosch 17j overleden 10. Den 30 dezer zijn aangetast: te Kampen 3, over leden 4; Zwolle 5, overleden 1; Meppel 2, overleden 2; Groningen 2, overleden 2. Te Scheveningen deed zich geen geval voor. Renoemingen en besluiten. marine. Met 1 Oetober a. bevorderd tot luitenant ter zee le klasse de luitenant ter zee 2e klasse: F. Luteyn, jhr. A. F. Meijer, J. M. L. A. P. Wirix, J. A. P. J. de Roy van Znidewijn, W. M. Visser, H. Dijseriuck, L. F. H.Tuc- kermann, D. G. E. Wolterbeek Muller en G.C.C. Tbierens, onder bepaling, dat de luitenant ter zee 2e klasse P. J. van Druynen, met behoud van zijne tegenwoordige stand plaats in het korps zeeofficieren, tot luitenant ter zee le klasse zal worden bevorderd, zoodra het examen voor dien ïang, waartoe hij thans wegens ziekte buiten staat is, door hem voldoende zal zijn afgelegd. leger. Benoemd bij het wapen der artillerie, bij den stat van het wapen, tot luitenant-kolonel de majoor F. A. 1. Delpiat, van dien staf, belast met het toezicht over :s rijks gieterij van bronzen geschut; en bij het regiment rijdende artillerie, tot luitenant kolonel de ma joor F. C. li. baron van Tuyll van Serooskerke, van het korps. Eervol ontheven Zr. Ms. adjudant in buitenge- ^onen dienst, de luitenant-generaal G. E. A. van *3snhuys, van den grooten staf, van de tot dusver be- kleedè betrekking van Zr. Ms. gemachtigde bij de militaire commissie tot de Duitsche bondsvergadering, onder dankbetuiging voor de vele en belangrijke diensten daarin bewezen; en genoemden luitenant-generaal op n°n-activiteit gesteld, in afwachting dat omtrent hem nader zal worden beschikt. ülarine en leger. De navolgende scheepsklerken worden met den 16 de zer geplaatst op de volgende schepen, als: op Zr. Ms. wachtschip te Willemsoord W. D. J. Bezemer, II. j. Knot tenbelt, W. A. leliutte; op Zr. Ms. drijvende batterij Neptnnus J. P. van Goethem op Zr. Ms. wachtschip te Vlissingen I. F. van Ggjsdorp, H. J. van der Meer; op Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis F. J. Olivier, J. E. Jautze, J. J. van Diemen, en op Zr. Ms. wachtschip tc Amsterdam W. A. van Ouwerkerk. De zeildag van Zr. Ms. schroefstoomschip Willem, komrnandant de kapitein ter zee F. L. Geerling; van Zr. Ms. transportschip met stoomvermogen Java, kom rnandant de kapitein-luitenant ter zee H. A. Modderman, beide liggende te Willemsoord; en van Zr. Ms. schroef stoomboot Leeuwarden, komrnandant de kapitein-luite nant ter zee A. J. Kroef, liggende te Vlissingen alle bestemd naar Oost-lndië is vastgesteld op 20 dezer. Itechtszaken. De voornaamste bijzonderheden in het jl. Zaterdag voor bet provinciaal gerechtshof in Zeeland behandeldegeding ten laste van Maarten Hendrikse, vroeger kantoor bediende te Vlissingen, waarvan wij met een enkel woord in ons vorig nommer melding maakten deelen wij thans in het kort mede. Zij zijn ontleend aan de voor gelezen processtukken, de verklaringen van negen onder eede gehoorde getuigen en de opgaven des beschuldigden. Ten jare 1861 trad Hendrikse als klerk in dienst bij den heer A. Benier, scheepsmakelaar te Vlissingen, waar hij tot 5 April jl. tegen loon werkzaam was. Sedert het begin des vorigen jaars heeft hij ten nadeelezijns meesters verschillende geldsommen verduisterd en ten eigen bate aangewend, terwijl hij, met oogmerk om die verduistering zoo mogelijk bedekt te houden, onderscheidene valsch- heden heeft gepleegd in de door hem gehouden koopmans boeken betieffende de scheepsmakelaardij van den keer Benier. Den 12 April 1865 schreef en nam de beschuldigde in het brievenboek op een brief aan de heeren Godderri frères, te Antwerpen, waarin gemeld werd dat daarbij werden toegezonden twaalf wissels, tot een gezamenlijk bedrag van 944,39 j. In plaats van dien briefte ver zenden, schreef en verzond bij een anderen met negen wissels; ten gezamenlijke bedrage van ƒ758.42, terwijl hij de drie overigen, te zamen 185.97i bedragende, terughield, zijnde een ten name van Telghnys ad 50, een ten name van E. J. Isembaert. ad ƒ112.35 en een ten name van Sasseen Huger ad ƒ23.62i. Deze terughouding had plaats omdat de beschuldigde wist dat de kantoren ten wier namen de wissels luidden, het daarin veimeld bedrag niet verschuldigd waren, zijnde de sommen, op een gering bedrag na, door hem wel van den heer Beuier ontvangen, doch gedeeltelijk niet door hem uitbetaald en ten deele, voor zoover de uitbetaling had plaats gehad, terugontvangen van den scheepsmakelaar P. Smith, om aan den heer Benier af te dragen, hetgeen echter niet is geschied. Ten eiude den heer Benier in de meening te brengen dat degelden door hem, beschuldigde, uitbetaald, door de genoemde kantoren verschuldigd waren, heeft hij valsche posten geboekt in het door hem gehouden scheepsmakelaars grootboek en rekeningboek. Toen de heer Benier, ten gevolge aan een brief der firma Godderri, dd. 18 April 1865, de genoemde hande lingen van den beschuldigde ontdekt heeft en het kas boekwaarin laatstgenoemde alles aanteekende wat hij van en voor den heer Benier ont ving en uitgaf nazag, bleek dat zijn klerk hem ƒ108.44 schuldig was, welke som deze ten nadeele van zijn patroon verduisterd en ten eigen bate aangewend had. Later heeft de beschuldigde valsche posten geboekt betreffende eene rekening van den heer W. Kennedy, ad 116.76 en een van den heer August André ad ƒ38.50, waarvan de wissels, getrokken op die heeren, door den heer Benier in Oetober 1865 zeiven aan de firma Godderi frères te Antwerpeu waren toegezonden, doch, als niet verschuldigd zijnde, door die firma onbetaald zijn teruggezonden. De verschillende voor deze wissels geboekte posten zijn door den beschuldigde niet uitbe taald of, zoo zij uitbetaald waren, terugontvangen, doch door hem niet verantwoord en ten eigen bate aangewend Wetende dat de heeren Kennedy en Andié aan den heer Benier voor de in rekening gebrachte zaken niets schul dig waren, heeft de beschuldigde do rekeningen niet opgezonden, maar in de boeken van die verzending toch melding gemaakt. Ook heeft hij vier brieven der firma Godderi frères, welke hij begreep op die posten betrek king te zullen hebben, na ze in ontvangst te hebben genomen, achtergehouden. Voorts heeft hij verschillende posten op rekening der firma van den Bergh fils te Antwerpen geboekt, welke hij wist dat niet verschuldigd waren; dit bedrog werd den 4 April jl. door deu heer Benier, bij ontvangst van een brief der genoemde firma, ontdekt. De beschuldigde heeft namelijk op rekening dier firma geboekt een post van 18.90 voor fooi en commissie voor de schoener Harvest Man, terwijl hij de som van 18 voor fooi aan den loods Brandenburg voor dien schoener, door den heer Benier zeiven uitbetaald, van den scheepsmakelaar P. Smith heeft terugontvangendoch ten eigen bate aangewend, en mede heeft hij onder verschillende posten op rekening derzelfdefirmaeene som van ƒ52.39 gebracht, waaromtrent echter niet met zekerheid is gebleken uit welke-postcn zij is samengesteld, hoe die gelden zijn ge boekt en of zij geheel of gedeeltelijk zijn betaald en van andere scheepsmakelaars terugontvangen zijn; het is echter gebleken dat de firma die gelden niet schuldig was. Ter voorkoming van ontdekking van bet gepleegd bedrog heeft hij verschillende aan den heer Benier ge richte brieven achtergehouden. Ook heeft hij op 15 Januari jl. een telegram opgemaakt en onderteekend „Benier," waarin hij buiten voorkennis van zijn patroon schreef: „Van den Bergh. Antwerpen. UEd. gelieve heden mijn traite wel te willen betalen. Ik zend verschil op rekening morgen." Dit telegram deed hij per telegraaf van Vlissingen naar Antwerpen overseinen. Nog heeft de beschuldigde in het begin dezes jaars eene som van f 18.75 ten nadeele zijns patroons achter gehouden en ten eigen bate aangewend, welk hem door laatstgenoemden waren ter hand gesteld ter betaling aan den heer J. B. de Groof. De beschuldigde bekende ter terechtzitting, de hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Daar die bekentenis vau elders werd gestaafd, meende bet open baar ministerie omtrent hot bewezene der punten van beschuldiging niets meer te moeten aanvoeren, daar hieromtrent zijns inziens geen redelijke twijfel kan bestaan. Bij de adstructie van zijn requisitoir besprak de procureur-generaal meer bijzonder de aan de handelingen van den beschuldigde gegeveu qualificatie. Achtereen volgens ging hij na wat onder „geschriften van koop handel" moet worden verstaan en waarin „valschheid in die gescbrifteu" bestaat. De slotsom was dat de quali ficatie, gegeven aan de handelingen van den beschuldigde voor zooveel de boeken betreft, juist is, daar de boeken, waarvan in casu sprake is, als hande 1 sgeschr iften te beschouwen zijn en in die boeken valschheid is gepleegd door het daarin verzinnen van niet bestaande overeenkomsten, beschikkingen en verbintenissen. In de tweede plaats lichtte hij de gronden toe waarop de door hem aan het gebeurde met het telegram gege ven qualificatie berust. Dat telegram is zijns inzieuscen onderhandse!) geschri ft, waarin door den beschul digde die buiten weten van den heer Benier diens handteekeninger onder zette -valse h he i d is gepleegd door het stellen van eens anders handteekening en het aangaan eenor verzonnen overeenkomst, beschikking en verbintenis; in het telegram werd toch gezegd: „betaal maar, morgen zend ik het verschil", hetgeen eene ver bintenis was, aangegaau met de wetenschap dat zij niet zou nagekomen worden en waardoor de heer Benier in zijn crediet als koopman ten zeerste benadeeld kon worden. Spreker achtte het overbodig nader het bewijs aan te toonen, dat zoowel van het telegram als van de overige valsche stukken gebruik is gemaakt, en dat het ont vangen en terughouden van gelden of het niet uitgeven en in rekening brengen van fooien, als misbruik van vertrouwen moet worden beschouwd, zoodat ook hier omtrent de gegeven qualificatie juist is. Ten slotte stond de procureur-generaal stil bij den persoon des beschuldigden, die al de genoemde hande lingen heeft gepleegd. Hij wees er opdat deze gedurende eenige jaren in dienst is geweest bij den heer Benier, ten wiens kantore hij de functiën van boekhouder-kas sier vervulde in het volle genot van het vertrouwen zijns patroons; dat reeds vroeger dergelijke verkeerdheden door den beschuldigde zijn begaan, welke zijn ontdekt; dat toen het ontstane deficit door de betrekkingen des jongelings is aangevuld en de heer Benier zijn bediende niet alleen het gebeurde vergaf, maar hem zelfs zijn ver trouwen, zij het eenigszins meer beperkt, is blijven schenkeu; en dat de beschuldigde desniettegenstaande den man, die hem zoo heusch bejegende en zijn vertrou wen schonk, niet in een ondoordacht oogenblik, maar jaren lang, opzettelijk en stelselmatig heeft bedrogen, en niets heelt ontzien om hem een rad voor de oogen te draaien. Zoodanig iemand is, volgens spreker, zeer straf schuldig. Éen punt is echter toch in het voordeel van deu beschuldigde met wien hij niettegenstaande diens schuld medelijden heeft namelijk dat de geldelijke schade is vergoed en hij volledig heeft bekend, welke bekentenis het mogelijk heelt gemaakt in den doolhof van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1