MIDDELBÜRGSCHE COURANT. N°' 138. Zaterdag 1866. 1 September. Editie van Vrijdag avond 8 uren. middelburg 31 Augustus. De Nieuwsbode, 'sGravenhaagsch nieuws- en adverten tieblad, bevat een beschouwing over de handelwijze der regeering metopzichttotdeafdammingder Ooster-Schelde. Daar zij blijken draagt, geschreven te zijn door iemand die met den loop dezer zaak nog al bekend is, nemen wij baar hier over „In de vergadering van de tweede kamer op 20 Augus tus jl. is het gewicht dat de openbare meening hier te lande hecht aan de voltooiing der afdamming van den zeearm, die thans Noord-Brabant en Zeeland scheidt, zoo duidelijk gebleken,dat daaromtrent geen redelijke twijfel meer mogelijk is. De minister van binnenlandsche zaken drukte het eenstemmig gevoelen van regeering en verte genwoordiging uit, toen hij zeide: „Wij zijn heteens.dat 'slands belang de onverwijlde uitvoering van de afdam ming eischt." De toon der beraadslaging in onze kamer verschilt veel van dien, waarop ten vorigen jare in de Belgische kamer van vertegenwoordigers over dit werk is gesproken. Daar uitten regeering en afgevaardigden hartstochtelijke en dreigende taal. De kalme bezadigd heid, die in onze kamer voorzat, geeft slechts te meer kracht aan de daar gesproken woorden en is wel het meest afdoend bewijs, dat het bij onze vertegenwoordigers zoowel als bij onze regeering ernst is, om de uitvoering, die door 's lands belang wordt gevorderd, onverwijld tot stand te brengen. Wij twijfelen er niet aan, of ook België zal dezen geest na het debat weten te waardeeren. „Wanneer eralzoo vroeger nog eenige vrees mocht heb ben bestaan, dat de afdamming der Ooster-Schelde, door de moeilijkheden die België daaraan in den weg legt, mocht worden vertraagd, dan is daarvoor alle grond vervallen. Na hetgeen in de tweede kamer daarover is voorgevallen, zal de vertegenwoordiging, want ze is het nu aan zich zelve verplicht, waken voor de spoedige voltooiing van het nationale werk. En de regeering toonde het gewicht van hare roeping in dezen recht te begrijpen, toen ze als het ware op angstige wijze het bewijs trachtte te leveren, dat zij althans sedert haar optreden alles aan de zaak ge daan had wat ze er aan doen kon, en iedere gelegenheid aangreep om plechtig te verklaren dat de uitvoering der werken geen gevaar liep door de besprekingen, waarin zij zich met België had ingelaten. Bedriegen wij ons niet, dan is werkelijk alle gevaar, dat uit die besprekingen en uit de benoeming eener internationale commissie van in genieurs voor de uitvoering der afdammingswerken zoude kunnen voortspruiten, na de discussie van 20 Augustus vervallen, ltegeering en vertegenwoordiging willen de onverwijlde uitvoering, wat die commissie ook moge uit werken. De rechten en belangen van Nederland kunnen door haren arbeid niet meer worden gekrenkt. „Morgen zal de kamer, krachtens haar gisteren genomen besluit, de beraadslaging hervatten over de motiën van orde, die gedurende de discussie van 20 Augustus werden voorgesteld. Het is nog onzeker, althans wij weten niet, of de minister van buitenlandsche zaken de stukken die de benoeming der internationale commissie van inge nieurs moeten ophelderen, vóór den aanvang der zitting van morgen aan de kamer zal mededeelen. Wij hopen dat in het belang der waardigheid van regeering en kamer. Maar ook zonder die mededeeling zal de katner, na de tot dusverre gegeven inlichtingen, den werkkring der commissie wel met genoegzame juistheid kennen, om de medewerking der regeering daartoe op hare juiste waaide te kunnen schatten. „Na de verklaringen door de ministers van binnen- en van buitenlandsche zaken zoo herhaaldelijk afgelegd, mag de vertegenwoordiging het toch wel als waar aan nemen, dat de commissie benoemd is, niet om eenigen invloed uit te oefenen op de afdammingswerken en de wijze waarop deze zullen worden voltooid, maar om daarop integendeel niet den minsten invloed'uit te oefenen. De uitvoering dier werken is verzekerd, zoo heeft de regeering verklaard, en de wijze waarop' zij zal plaats hebben evenzeer, want de regeering heeft daaromtrent eene overeenkomst gesloten met eenen aannemer. Nu moge de toestand anders geweest zijn, toen de commissie benoemd werd, het staat niettemin vast, dat toen zij op den laten namiddag van den 20 Augustus hare instructie van de Nederlandsche regeering ontving, dc zaak der afdamming haar volledig beslag had verkregen. En nu vragen wij: heeft de Nederlandsche regeering, toen zij die commissie mede uitzond, 'slands belang behartigd e& kan zij zelfs met eenigen schijn beweren, in het al gemeen belang te hebben gehandeld, toen zij de uitvoe ring der afdammingswerken met kracht doorzette, en iegelijk eene vriendschappelijke poging deed om België te overtuigen, dat de voorgenomen werken onschadelijk zijn? „Het antwoord kan niet ancffers dan ontkennend zijn. Want de handelwijze der regeering in dezen draagt een karakter van dubbelhartigheid, die wel haren grond, maar nimmer hare rechtvaardiging kan vinden In zwakheid en die zonder eenigen twijfel jle meest verderfelijke is van alle politieke gedragslijnotf, die tot dusverre zijn uit gevonden. „Wij hebben er recht op, van de Nederlandsche regeering te vorderen, dat zij onze belangen tegenover het buiten land met kracht en met ernst handhaaft, maar wij hebben er boven alles recht op, dat zij in ieder voorkomend geval, hetzij ze juist handelt of dat zij dwaalt, oprecht is in hetgeen zij doet en zegt. Wij vergen, wij moeten vor deren, dat de Nederlandsche staatkunde tegenover het buitenland eerlijk zij. Dat was zij niet, toen de interna tionale commissie van ingenieurs in de vorige week naar de Ooster-Schelde vertrok. De commissie ging den toe stand der stroomen en den invloed, dien de voorschreven werken daarop zullen uitoefenen, op die plaats onder zoeken. En de Nederlandsche regeering wist, toen dat onderzoek aanving, dat, welke de uitkomsten er van mochten zijn, deze geen invloed op de voorgenomen werken zouden uitoefenen. Wat meer is, ze legde bij herhaling de plechtige verklaring hiervan in de verga dering van 'slands vertegenwoordiging af. En zij moest daarbij de overtuiging hebben, dat die vertegenwoordi ging de kracht en den wil bezit om de nakoming van deze verklaring te vorderen. De Belgische regeering beeft met de uitzending harer ingenieurs niet de bedoe ling gehad om een nutteloos werk te verrichten. Zij kan aan de toestemming der Nederlandsche regeering in haar verzoek om eene internationale commissie naar de Ooster-Schelde te zenden, niet die beteekenis hebben gehecht, die de Nederlandsche regeering daaraan geeft. „Die toestemming der Nederlandsche regeering was mitsdien eene onoprechte handeling, welke der Neder landsche natie tegen de borst moest stuiten, en, werd zij niet door hare vertegenwoordiging ten strengste gegispt, onze natie haren»naaui van eerlijkheid en oprechtheid zou doen verliezen. „Even onwrikbaar als het recht van Nederland is en blijft, op de onverwijlde voorzetting van het werk, even onbetwisbaar schijnt het de plicht der volksvertegen woordiging; om door een krachtig en openbaar protest tegen de handeling des ministers van buitenlandsche zaken de natie te vrijwaren tegen den blaam van onop rechtheid, welken anders een onbekwaam en onhandig minister op haar zou hebben geworpen." Ter verbinding van de Zeeuwsche eilanden met de voormalige vierde en vijfde districten van Zeeland zijn twee éendraads telegraaf kabels door de Schelde, bij Walsoorde, gezonken. Hoewel men, door den sterken stroom, met eenige moeilijkheden heeft te kampen gehad, is het werk geheel naar eisch geslaagd. Staatscour De verkiezing van een lid voor de tweede kamer der staten-generaal in het hoofdkiesdistrict Leiden, ten ge volge van het door den heer mr. G. Groen van Prinsterer genomen ontslag, is door den minister van binnenland sche zaken bepaald op Dinsdag 18 September a., en de herstemming, zoo die mocht noodig wezen, op Dinsdag '2 October daaraanvolgende. Uit Dordrecht schrijft men ons van 30 dezer: „De gemeenteraad heeft in zijne zitting van eergiste ren besloten bij de Latijnsche school, waaraan met den aanvang van den nieuwen cursus een zevental leerlingen verbonden zullen zijn, een conrector aan te stellen, die tevens zich belasten zal met het onderwijs in de wis kunde, op een tractement van f 1800. Men is recht be nieuwd of er een litterator te vinden zal zijn die bereid en geschikt is, de wiskundige vakken te doceeren. Waar schijnlijk zal het een vergeefch zoeken wezen. „Wij vernemen dat de pontonniers, sinds 1 Augustus alhier in garnizoen, geen reden hebben over de verwis seling van standplaats zich te verheugen. Een tweetal hunner is aan de cholera overleden; drie anderen, door die ziekte aangetast, zijn aan het beteren. Een dozijn lijdt aan diarrhée eu dergelijke kwalen. Het heeft dan ook velen bevreemd, dat de minister van oorlog in een tijd als deze, waarin de cholera nog niet geweken was, en terwijl het gebruik van het havenwater altoos bij vreemden invloed heeft op de ingewanden, tot die garni zoensverandering besloten heeft." Uit '8 Hertogenbosch schrijft men 28 Augustus aan de Arnhemsche courant „De hoofdelijke omslag is thans hetonderwerp, dat bij de ingezetenen alhier bijna een algemeen gemor teweeg brengt. De beschrijvings-biljetten zijn afgehaald. Het kohier is opgemaakt, vastgesteld en ter inzage nederge- legd. Verschillende bezwaren zijn daartegen ingebracht, vermits velen in eene hoogere klasse zijn gebracht, dan zij hebben aangegeven. Niet alleen hierin bestaat de ontevredenheid der ingezetenen. Een gedienstige geest heeft tijdens de inzage van het geheele kohier een afschrift gemaakt, en gebracht ter drukkerij van de heeren P. Stokvis Zn., die het thans voor 30 cent het publiek te koop aanbieden. Het debiet is daarvan groot, want menig nieuwsgierige heeft het zich aangeschaft om, het zij daarover een algemeen oordeel te vellen, hetzij na te gaan het approximatief vermogen van den aangever. Algemeen wordt dan ook deze verkeerde ijver afge keurd." Wij gelooven gaarne dat dit bericht in zooverre juist is, dat zich te 's Hertogenbosch velen zullen voordoen, die met deze openbaarmaking volstrekt niet ingenomen zijn. Dit bewijst echter nog volstrekt niet dat de handelwijze van genoemde drukkers niet van zeer heilzame werking wezen zal. Ons komt het voor, dat het publicceren van het kohier van den hoofdelijken omslag in elke ge meente eene zeer gewenschte zaak is, die geheel met den geest der belasting in overeenstemming zou wezen. Met tertijd zal men er ook, althans in de groote gemeenten, wel toe overgaan, en de Bossche drukkers, die het ijs hebben gebroken, hebben in waarheid, al wordt dat nog niet zoo dadelijk gewaardeerd, aan het publiek een grooten dienst bewezen. Men leest in de Nieuwsbode, 's Gravenhaagsch Nieuws- en Advertentieblad „Wat ons ongeloofelijk voorkwam, is een feit. „Bij ministerieele beschikking van 3 Augustus 1866, no. 223, is aan de ingenieurs bij den waterstaat bekend gemaakt, dat de regeering van meening is, „dat zij in het vervolg nog steeds verplicht blijven om, bij het aangaan van een huwelijk, daarvan vooraf' aan den minister kennis te geven en daartoe vergunning te vragen." Het Handelsblad zegt, na de mededeeling van boven staand bericht, het volgende: „Nu ons dit feit zoo stellig verzekerd wordt, moeten wij er wel geloof aan slaan; maar dat dit ons moeilijk valt, zal ieder gaarne aannemen. Wij zouden gemeend hebben dat ook onder het bestuur van de minst vrijzinnigen onder onze staatslieden dergelijk feit tot de onmogelijk heden zou behooren. Hoe dan kan die aanschrijving zijn uitgegaan van een minister, die vroetrer tot de liberale partij behoorde en nu ook nog voor een liberaal conser vatief wil doorgaan, en bepaaldelijk door zijne verklarin gen omtrent de onderwijs qnaestie afgelegd, geen kwaden indruk bij de vrijzinnigen heeft gemaakt? „Het feut, door den Nieuwsbode vermeld, voor waar aannemende, zijn wij zeer nieuwsgierig te vernemen, welke gronden de minister zal weten aan te voeren voor deze oprakeling van een in onbruik en vergetelheid geraakt besluit uit den pruiken-tijd, welke redenen van staatsbelang hij kan doen gelden, om te rechtvaardigen, dat de hooge regeering zich voortaan zal gaan bemoeien met de huwelijken van een deel harer ambtenaren. Ons komt het voor, dat dergelijke geheel particuliere aan gelegenheden ver buiten de bemoeiing der regeering moesten liggen,dat de oprakeling van het antieke besluit voor het korps ingenieurs in hooge mate aaustootclijk, beleedigend, hatelijk is, en dat men daardoor gevaar loopt jongelieden van geestontwikkeling een afschrik in te boezemen voor eene carrière, die toch zoo ruim gele genheid aanbiedt om hoogst nuttig werkzaam te zijn. „Wij kunnen er niet aan twijfelen of deze zaak zal in de vertegenwoordiging ter sprake gebracht worden, eu deze zal, zoo het feit dan werkelijk blijkt waar te wezen, den minister weten te nopen om een maatregel, zoo beneden alle critiek, in te trekken en onze ingenieurs van den waterstaat vrij te laten in zaken, die in niet het geringste verband staan tot den dienst." Men schrijft uit Drenthe aan de Arnhemsche courant: „Met genoegen vernemen wij dat de hoofd inspecteur van den waterstaat, de heer Conrad, de rijks-en provin ciale waterstaatswerken ook in deze provincie zal inspec- teeren. Hij zal dan voorzeker op het terrein de ontworpen verbinding onzer kanalen met de Eems kunnen nagaan, over het nut van eene vereeniging der Overijselsche met de Drentsche kanalen en over de kanalisatie Hidding kunnen oordeelen. „Ook zal hij zeker niet verzuimen een bezoek te bren gen aan den dam bij Appelscha, die zorgt dat Friesland en Drenthe te water gescheiden blijven. „Het is eene curiositeit, die vooral gezien moet worden door een der mannen van de doorgraving der landengte van Suez."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1