öuitmlcmiX DuitscMand. Napoleon III en von Bismarck. belang van het mijnwezen te doen is; omtrent de begif tiging van Java met gemeente-instellingen, en omtrent de regeling der koffiecultuur. Voorts werden nu door den minister met opzicht tot de suikercontractanten ge heel andere voorstellen gedaan dan men, naar aanleiding van zijne adviezen bij de behandeling der cultuurwet, zou hebben moeten verwachten, en er bleek thans niets van den onlangs geuiten wensch tot geheele afschaffing van de opiumpacht binnen een zeker aanral jaren. Er moest nu echter worden uitgemaakt of op den weg van hervorming, door den vorigen minister van koloniën in geslagen, zal worden voortgegaan, al zij het ook met mindere voortvarendheid, dan wel of men zal terugkeeren tot de vroegere denkbeelden, volgens welke Nederlandsch Indië als eene soort van rentegevend goed werd be schouwd, dat in het uitsluitend voordeel van het moeder land geëxploiteerd moest worden. Andere leden merkten hiertegen aan, dat er tusschen de beide uitersten eene richting ligt, die door den tegenwoordigen minister scheen gevolgd te zullen wor den. Het strekte hem, huns inziens, tot lof dat hij zich wars van reactie betoonde, maar tevens dat hij, in weinige jaren zooveel veranderd vindende, zich wilde beraden, alvorens zich tot iets te verbinden. Zijne zoo genaamde weifeling op een aantal punten, was dus niet alleen verklaarbaar, maar verdiende goedkeuring. Weder andere leden vonden, dat de tegenwoordige minister nog te snel ging. Krachtig herstel van hetgeen in de laatste jaren gesloopt of ondermijnd was werd ver- eischt, en het had hun teleurgesteld, in de gewijzigde Indische begrooting de voorboden van zoodanig herstel niet te bespeuren, want overal bleef nog de hervormende of liever de sloopende hand zichtbaar. Die leden wensch- ten geen wederinvoering der ingetrokken cultures, maar met den minister krachtige handhaving van de beide nog overgebleven takken, de koffie en de suiker. Thans kon die handhaving nog plaats hebben, maar liet men deze gunstige gelegenheid voorbijgaan, dan zou het weldra te laat zijn. Maar juist omdat men daar zooveel gewicht aan hechtte, betreurde men het, dat de minister bijna geheel het stilzwijgen bewaart over de maatregelen die hij wil nemen om de gouvernementscultures krachtig te handhaven, want men achtte dit ondenkbaar, wanneer de instandhouding van het bestaande niet gepaard ging met al die uitbreiding, welke het gemeenschappelijk belang van de Javaansche bevolking en van den staat toelaat. Diezelfde leden hadden met leedwezen de verklaring van den minister in de eerste kamer verno men, dat hij op het voetspoor van zijn voorganger, maar in strijd met zijne vroegere verklaringen, voornemens was de cultuuraangelegenheden bij de wet te regelen. Met het oog op de toekomst der Indische fin»nciën, oordeelden eenige leden dat het schrappen der hooge posten voor onvoorziene uitgaven van de begrooting, een middel is, hetgeen de kwaal niet genezen kan. Het ware hulpmiddel zou bestaan in eene grondige herziening der vaste uitgaven en vereenvoudiging van het gansche beheer. De voorstanders der politiek van den afgetreden minister verklaarden naar aanleiding van dit een en ander dat zij zich tegen alle reactie ten stelligste zouden ver zetten, en dat zij ten aanzien der voornemens van den tegenwoordigen minister verre van gerust waren. Zij drongen er dus ernstig op aan, dat ook aan de tweede kamer de stellige toezegging wierd gedaan, dat de regee ring zich beijveren zal de zaak der gouvernements cultures bij de wet te regelen, en zij zich inmiddels onthouden zou van diep ingrijpende maatregelen dienaangaande of van bemoeilijking der particuliere industrie. Er werd weder uitvoerig van gedachten gewisseld over de tractementsverhooging der inlandsche hoofden, waarbij echter geen nieuwe gezichtspunten geopend werden. Algemeen ovcrir.icSH. De verdedigers van de thans gevolgde Pruisische politiek, of liever de voor von Bismarck op verzachtende omstandigheden pleitende dagbladen,nemen hun toevlucht tot somtijds al zeer zonderlinge argumentatiën. Dat de staatkunde der regeering te Berlijn in den boogsten graad immoreel is, kunnen zij, dit gevoelen zij maar al te zeer, voor de rechtbank der natiën niet ontkennen. Zij beweren dus dat de staatkunde „noodzakelijk" geheel en al verschilt van moraliteit. De logische gevolgtrekking is dus dat die dagbladen zich geen politiek kunnen voorstellen dan die noodzakelijk gepaardgaatmet intrige, kuiperijen, geweld en roof. Het is weder eene eigenaar dige bijdrage tot de kennis van den tegenwoordigen tijd dat zulk een systeem zijne [aanhangers vindt, waarvan de leidende gedachte is: Bedriegt, rooft, moordt en bereikt uw doel! Het brutaal recht van den sterkste wordt daarmede weder het hoofdbeginsel der politiek, en in zooverre verschilt ditslechts van de politiek der wilden en menscheneters,dat men tl niet met een ktiods ter aarde werpt, maar met een zundnadelgeweer dood schiet. Merkwaardig is intusschen te zien wie in het Europeesch drama thans zich de rol heeft opgedragen van als kam pioen voor het recht op te treden. Het is het „barbaarsche" Rusland. „Rusland zegt een te St. Petersburg ver schijnend orgaan der regeering van keizer Alexauder is thans eindelijk zijne tot dusverre steeds vervulde rol van verdediger des rechts moede, waardoor het zich slechts den haat en het wantrouwen van de zijde der vreemde mogendheden heeft op den hals gehaald." Het resultaat van het Russisch dagblad is dus dat de regeering te St. Petersburg zich niet moet mengen in den strijd van eerzucht en belang, waarbij het volkenrecht weder zoo grovelijk wordt geschonden. Het sluiten van den vrede tusschen Pruisen en Beieren alsmede Hessen Darmstadt schijnt weldra te zullen plaats hebben. Beieren zal aan Pruisen dertig roillioen florijnen oorlogskosten betalen en eenig grondgebied afstaan ter afronding dor grenzen van het bij Pruisen ingelijfde Keurhessen. Hessen-Darmstadt behoudt zijn grondgebied met uitzondering van Hessen-Homburg. Bovendien zal Pruisen de bevoegdheid hebben om, met uitsluiting van alle anderen, bezetting te leggen in Mainz. Ober-Hessen zal deel uitmaken van den Noord duitschen bond. Te Parijs zijn verschillende geruchten in omloop omtrent bezwaren welke den afstand van Venetie aan Italië nog zouden verhinderen. Volgens sommige mede- deelingen zou keizer Napoleon voor zijne bemoeiingen ten opzichte van Venetië eenig honorair willen genieten in den vorm van de drie districten Ventimiglia, Porto Maurizio en San Remo. Volgens andore mededeelingen zou Napoleon bij den afstand van Venetië eenige nadere waarborgen willen erlangen ten gunste van de wereld lijke macht van den paus. Als een bewijs van de weinige ontwikkeling, welke zelfs de regeering te Parijs aan de Fransche natie toeschrijft, deelen wij hier mede dat la Presse illustrée in beslag is genomen wegens een artikel, waarin dat blad, naar aanleiding van het op Napoleonsdag voorgevallen ongeluk op de Pont de Ia concorde, he/innert aan een dergelijke ramp in 1770 bij gelegenheid van hot huwelijk van Marie Antoinette. Dit onheil werd ook toen reeds als een on gunstig voorteeken beschouwd, en men geliefde in de daarop gevolgde gebeurtenissen daarvan eene onweder- sprekelijke bevestiging te zien. Een belangrijk telegram is uit Athene aangebracht. Koning George heeft aan de gezanten der beschermende mogendheden verklaard dat hij niet onverschillig kon blijven ten opzichte der gebeurtenissen opCandia en hun verzocht deze verklaring aan hunne hoven mede te deelen. Aan den Griekschen generaal Kalergis heeft hij voorts machtiging verleend om het opperbevel over het leger der opstandelingen op Candia op zich te nemen. Hieruit blijkt dat onze opvatting van het doel des opstands juist was en dat het denkbeeld der samen stelling van een groot Grieksch rijk thans weder op den voorgrond treedt. Of onze nadere meening insge lijks bevestigd zal worden, dat hier weder aan den invloed eener buitenlandsche mogendheid te denken valt, moet de toekomst leeren. Volgens de Nord-Deutsche Zeitung zal bij de reor ganisatie van Duitschland het tolverbond met de staten van den Zuid-Duitschen bond in stand blijven, met het recht van beide partijen om het verdrag zes maanden te voren op te zeggen. Weenen. Vrijdag. Volgens de hier verschijnende Presse zal de heer Ilubner waarschijnlijk de opvolger niet wezen van den graaf von Mensdorff. De generaal Frank zal echter hoogstwaarschijnlijk minister van oorlog worden. Weenen. Vrijdag avond. Officieel wordt gemeld dat de vrede thans tusschen Oostenrijk en Pruisen ge sloten is. De overeenkomst is naar hier gezonden om te worden geratificeerd. Verscheidene Duitsche dagbladen spreken van po gingen, door de legeering te Berlijn aangewend, om onmiddellijk na den vrede eene alliantie met Oostenrijk tot stand te brengen, welke tegen Frankrijk zou zijn gericht. Ook Rusland zou, volgens deze mededeelingen, tot die alliantie toetreden. De alliantie zou vooral ten doel hebben om de politieke inzichten der regeering te Sti Petersburg in het Oosten te doen zegevieren, daar men toch verwacht dat de oulusten op Candia reeds spoedig aanleiding tot conflicten geven zullen. Merkwaardig en leerzaam tevens zijn de versla gen der causes celebres uit de strafrechtspleging. De rijen nagaande der helden, wier levensloop daarbij voor den rechter en het publiek worden ontsluierd, zijn die allen steeds onder twee hoofdrubrieken te brengen. Onder de eene rubriek zijn te rangschikken zij, die zich onder elegante, aristocratische en innemende vormen vertoonen, als zoodanig toegang hebben tot de zooge naamde hoogere kringen der maatschappelijke samen leving en met deze zelfde verfijnde vormen hunne wel overdachte misdaden plegen. Men' vindt onder hen de valsche handteekeningen makende baronnen, de graven- vergiftigers en de vicomtes-valsche spelers. Voor ruw geweld, voor geruchtmakende inbraken, pistoolschoten en dolksteken hebben zij een minachtend glimlachje over. Dit alles maakt veel te veel leven en behoort meer te huis op het terrein der onbeschaafde lomperts, die zich bezig houden met rooven en moorden op den open baren weg, en in geen aristocratisch gezelschap worden toegelaten. In het maken van valsche handteekeningen, ingiet vergiftigen van de helft eener familie, welke in den weg staat, en in het valsche spel bij den schuimen den beker champagne is steeds iets „gedistingtieerds." De behandeling van dergelijke zaken lokt de bloem der „groote wereld" naar de rechtszaal, en graven, baronnen, hertogen, millionairs, sieren steeds dc banken der ge tuigen. Geen al te akelig visum reperlum doet daarbij naar eau de cologne verlangen, geen bloed kleeft daarbij aan de processtukken, geen kogels, geweren, bijlen, hamers, houweelon worden daarbij als overtuigingstukken over gelegd. Straks zagen wij een beschuldigde voor ons in keurig zwarte rok met elegante bottines; thans verschijnt de beschuldigde ongeschoren, ingrovenkiel, op klompen, en de getuigen staan hierbij even laag als hij op de maatschappelijke ladder. Dezelfde contrasten zijn ook op geheel ander gebied waar te nemen; zelfs op dat der politiek: een terrein waarmede het bovenstaande natuurlijk in geen ver gelijking kan worden gebracht. Zoo bestaat bijvoorbeeld een contrasteerend verschil tusschen de politiek der beide mannen, die wij in het opschrift van dit artikel noemden, tusschen Napoleon III en von Bismarck. De Fransche keizer heeft een afkeer vol minachting voor ruw geweld. Hij is de man niet die plotseling in het gebied van zijn nabuur zal vallen en met brutale macht dien nabuur van zijn onafhankelijk politiek leven berooven. Geenszins. Hij vleit dien nabuur, verklaart zich zeer vereerd door zijne vriend schap, verzekert zijne belangeloosheid te zijnen opzichte, doch ondermijnt langzamerhand den grond waarop die nabuur staat. Eindelijk heeft hij een voorwendsel ge vonden om eens de proef te nemen of die nabuur, die zuster-natie niet veel gelukkiger zou wezen onder z ij n bestuur. Hij wil echter de bevolkingen zelf en onaf hankelijk over haar lot doen beslissen, want hij heeft een afschuw van willekeurig geweld. Het algemeen stemrecht is door hem uitgevonden. Een wolk agenten wordt heinde en ver uitgezonden; op een afstand blinken honderd duizend bajonuetten: de natie verklaart met meerderheid van stemmen dat zij ook wil behooren tot de natie, „welke aan het hoofd van allen staat op den weg der beschaving, welke de wereld regeert en eene provi- dentieele roeping heeft," of wel de natie verklaart met meerderheid van stemmen dat zij den door keizer Napoleon eerbiedig aan haar in overweging gegeven candidaat tot vorst proclameert. Geen spoor bij dit alles van geweld. Wel blinken op een afstand de bajon- netten, wel wordt hier en daar eene legerafdeeling zelfs in het land gelegerd, maar dat alles is om de onverbeter lijke kwaadwilligen en onruststokers in bedwang te houden, waarvan er nu en dan een gefusilleerd wordt, om te doen zien dat de keizer het „waarachtig" belang wil van het volk in qnaestie. Ook op het terrein der binnenlandsche politiek wordt die zeer gedistingneerde politiek in practijk gebracht, waarbij men den allergrootsten eerbied voor den wil der natie beweert te hebben. Men eischt slechts dat de dag bladen binnen de palen blijven eener loyale critiek van de handelingen der regeering. Gaan zij die te buiten, dan ontvangen zij eene vermaning. Luisteren zij nog niet, dan behooren zij tot de onruststokers van straks en worden ook in het belang van het algemeen gefusilleerd. Dit geschiedt echter volstrekt niet willekeurig, maar volgens eene wet door de natie zelf gemaakt. Want de natie is vertegenwoordigd in het wetgevend lichaam en bij de verkiezingen voor het lidmaatschap dezer ver gadering geeft de regeering slechts aan de kiezers een candidaat van uitnemende talenten en goede beginselen in overweging. De regeerings-commissarissen voorts, die als ministers zonder portefeuille of onder een anderen naam in dat staatslichaam voor de regeering optreden, bejegenen zelfs de heftigste oppositiemannen met de meeste wellevendheid en onder fijne inachtneming der vormen. De Pruisische alleenheerscher daarentegen komt met rijlaarzen in 'slands hooge vergaderzaal, verklaart dat hij de redevoeringen der oppositie wel in de zaal daar naast hooien kan, beleedigt de leden van het huis van afgevaar digden op de meest verregaande wijze en acht het de moeite geenszins waard om niet onbeschoft te zijn. Ein delijk verveelt hem al dat „parlementairgeschreenw"en hij sluit eenvoudig het huis, stuurt de leden naar hunne haard steden terug en regeert zonder budget cn bij konink lijke ordonnantiën. De vertegenwoordiging verklaart zich tegen een voorgenomen oorlog, doch hij stoort zich daar aan niet en maakt zich bovendien nog in het openbaar vroolijkdat hij dit niet doet. Eene minderheid der Land- wehr weigert bij het leger te worden ingelijfd, hij laat de wederspannigen geboeid naar hunne korpsen brengen. „Macht gaat boven recht" schrijft hij op zijn vaandel en hij heeft eene voorliefde om altijd en overal de meest onbeschaamde en ruwe vormen te bezigen. Ik wil, omdat ik wil en omdat ik de macht bezit te willen ziedaar zijne redeneering. Op het gebied van buitenlandsche politiek is bij hem geen algemeen stemrecht met zijne intriges en schijn heiligheden, met zijne verhevene woorden en daartegen over staande handelwijze. Hij jaagt eenvoudig koningen en vorsten weg, en lijft hun land bij Pruisen in, omdat dit hem goeddunkt. In een staatsstuk moeten echter altijd zekere vormen in acht genomen en voorwendsels gebezigd worden voor inlijvingen. Welnu, hij zoekt bij voorkeur zulke vormen en voorwendsels, dat het aan iedereen moet blijken, hoe weinig waarde hij daaraan hecht, zoodat als met opzet niet eens de beste voorwend sels zijn gekozen. Verrukt over de vergrooting van Pruisen, biedt een deel zijner vroegere vijanden hem de hand der verzoening. Hij acht het eejjter nauwelijks de moeite waard die aan te nemen, en beweert hunne hulp niet eens noodig te hebben. Geerui'ccht of waarheid overwint bij hem de wereld, maar-een mUljoen zundnadelgeweren. Waar Europa aa., deze [beide machtige heerschers is overgeleverd, is de toekomst vrij sombüiy

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 3