BIJVOEGSEL
VAN DE
MIDDELBURGSCHE COURANT
van Zaterdag 28 Juli 1866.
Gemeenteraad van Middelburg.
Zitting van Dinsdag 24 Juli. Adres hoofd dijken omslag;
mededeelingenwijziging verordening veeziekte; voor
dracht samenstelling gezondheidscommissieregeling gym
nasium.
Voorzitter de beer Bijleveld van Serooskerke.
Tegenwoordig al de leden.
De notulen van bet in de vorige zitting verhandelde
worden na voorlezing goedgekeurd.
(De heer Darame beeft middelerwijl de vergadering
tijdelijk verlaten.)
Geschiedt voorlezing van een bij burgemeester en wet
houders ingekomen adres van den beer P. J. Bonrdrez,
wonende onder de gemeente Koudckerke, die mededeelt
dat hij volgens zijn aanslagbiljet in de plaatselijke directe
belasting op de inkomsten is aangeslagen voor twaalf
maanden, tot een bedrag van f 54,70£; dat hij evenwel
gedurende slechts vier maanden in deze gemeente ver
blijf heeft gehad, waarvoor hij ook vier-twaalfden of
18,23^ heeft betaald, doch dat hij ontheffing verzoekt
voor de overige acht-twaalfden, ten bedrage van Y 36,47.
De voorzitter stelt voor, de beslissing op dit adres tot
het einde dezes jaars aan te houden, in afwachting of de
adressant zich soms nog in deze gemeente metterwoon
vestigen mocht.
De heer Lantsheer vraagt of dit voorstel wel aanne
melijk is, daar de heer Bourdrez, als bij deze gemeente
verlaten heeft, ook van de betaling der belasting behoort
vrijgesteld te worden, hetgeen zijns inziens dient, te wor
den uitgemaakt, want als de adressant, of wie anders ook,
niet metterwoon vertrokken was, dan zon hij bij niet-vol-
doening der gestelde termijnen volgens de verordening
telkens moeten geacht worden in gebreke te zijn.»
De voorzitter zegt dat de ontvanger middelerwijl
tot de invordering van het vermeende verschuldigde
zou kunnen gemachtigd worden; hij meent echter dat
eerst het loopende jaar zal moeten verstreken zijn, alvo
rens op het adres kan worden beschikt.
De heer Lantsheer meent daarentegen dat dadelijk,
dat wil zeggen binnen korten tijd, een onderzoek omtrent
de gegrondheid van het adres moet worden ingesteld.
De zienswijze des voorzitters, dat men nog niet
omtrent het verzoek beslissen kan in afwachting of dc
adressant hier soms nog mocht terugkeeren, wordt door
den heer Sifflé gedeeld.
De heer N. J. C. Snouck Hurgronje stelt voor, het
adres te verzenden naar de commissie voor den hoofde-
lijken omslag, welk voorstel met algemeene stemmen
wordt aaogenomen.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling
des voorzitters van de plaats gehad hebbende aanbeste
ding van het onderhoud en de vernieuwing van eenige
gemeentewerken.
Bij burgemeester en wethouders een brief ingekomen
zijnde van het gemeentebestuur van Arnemniden, ge
schiedt daarvan voorlezing. Daaruit blijkt dat de raad
van Arnemniden, naar aanleiding van het dezerzijds
ontvangen schrijven, wederom de verordening tot verbod
van in-, uit- en doorvoer van runderen enz. in werking
heeft gebracht. Genoemd bestuur verklaart dat het alleen
het monopolie der slachters heeft willen tegengaan en
geen bedoeling gehad te hebben om het besluit van deu
raad alhier te weerstreven. Het eindigt zijn schrijven
dan ook met een aanbod van vriendschap en medewer
king in het belang der gemeente.
De voorzitter stelt alsnu voor, de verordening van
den 25 Juni jl. weder in te trekken en die van den 6 Juni
te voren andermaal van kracht te verklaren. Dien
overeenkomstig is met algemeene stemmen besloten.
Yoorts wordt voorgelezen een voorstel van burgemeester
en wethouders omtrent de samenstelling der plaatselijke
gezondheidscommissie, ter vervanging van de vroegere
thans opgeheven commissie van geneeskundig toevoor-
zicht. Volgens dit voorstel zal de commissie bestaan
uit twee door den raad te benoemen leden, twee genees
kundigen, een natuur-, een schei-, en een bouwkundige.
Het voorstel is voor de leden ter inzage gelegd en de
beslissing aangehouden.
Alsnu is aan de orde de deliberatie bij resnmtie over
de al of niet oproeping van sollicitanten voor het con-
rectoraat aan het gymnasium.
De heer Fokker doet, met het oog op den toestand der
gemeente-financiën en het klein getal leerlingen die het
gymnasium bezoeken, een tweeledig voorstel,strekkende
1. om de vaceerende betrekking van conrector niet te
vervullen, en 2. om burgemeester en wethouders uit te
noodigen, ten aanzien der daaruit voortvloeiende ver-
j anderingen zoodanige voorstellen te doen, als zij gepast
zullen oordeelen.
Dit voorstel wordt ondersteund door de heeren Sifflé
en Luteijn. Do heer Fokker meent evenwel dat, daar het
voorstel niet vreemd is aan de orde van den dag, bet
desnoods zonder die ondersteuuing een punt van behan
deling zou kunnen uitmaken.
De heer Lantsheer verklaart zich tegen het genoemde
voorstel. Daarin wordt bepaald vooropgesteld dat geen
conrector zal worden benoemd, en hierdoor wordt zijns
inziens vooruitgeloopen op eene nadere regeling van het
gymnasium. Hij meent dat men den tegenwoordigen
toestand dier inrichting thans wel in het oog moet
houden. De daaraan verbonden leeraar in de nieuwe
talen en wiskunde is slechts tij de lij k aangesteld.
Zoodra dus die betrekking vaceert is het telkens de vraag,
of zij op nieuw zal worden vervuld. Die onzekere toestand
acht hij niet wenschelijk, èn omdat de docenten op die
wijze steeds in onzekerheid verkeeren, èn omdat het
gymnasium daardoor, ofschoon onverdiend, in discrediet
wordt gebracht. Wanneer ouders hunne kinderen naar
die inrichting zenden, dan moeten zij zekerheid hebben
dat. het onderwijs niet zal veranderen en dat al datgene
zal worden ouderwezen wat noodig is, iets waaromtrent,
volgens spreker, thans geen zekerheid bestaat. Hij meent
dat de tegenwoordige quaestie moet worden opgelost
door beantwoording der vragen Is het voor Middelburg
wenschelijk eene inrichting te hebben, waar jongelieden
voor het hooger onderwijs worden opgeleid? Kan de
gemeente zoodanige inrichting bekostigen, of kan zij
dat niet? Wil men ze behouden, dan moet zij echter
goed zijn, daar het anders zijns inziens beter is er geen
te hebbeD.
Op de vraag of de tegenwoordige inrichting als geschikt
kan worden beschouwd, meent spreker bevestigend te
mogen antwoorden, althans in zooverre zij gelegenheid
geeft ter voorbereiding van jongelieden voor de booge-
school, volgens de eischen van de bestaande verordenin
gen voor het hooger onderwijs. De kennis der oude
talen, welke aan het gymnasium worden onderwezen, is
hoofdzaak, het onderwijs in de nieuwere vakken meer
eene bijzaak, maar eene bijzaak welke men zijns inziens
in den tegenwoordigen tijd niet meer van het onderwijs
in het Latijn en Grieksch scheiden mag. Hij herinnert
te dien aanzien aan de wijzigingen, welke in de laatste
jaren in de inrichting van het gymnasium gebracht zijn.
Verder verklaart spreker dat hij voor de benoeming
van een conrector is gezind, doch wanneer tot die be
noeming thans besloten wera, zoude bestaande onzekere
toestand daardoor nog niet hebben opgehouden; dan
toch blijft er steeds een tijdelijke docent aan de inrich
ting verbonden, en is het te voorzien dat de thans reeds
herhaaldelijk gevoerde discussie nog niet geëindigd zal
wezen, maar later, bij de behaudeling der gemeente-
begrooting, op nieuw zal worden uitgelokt. Hij acht het
daarom wenschelijk dat uu eene definitievebeslissing
genomen worde, en om daartoe te geraken stelt hij voor
de zaak naar curatoren te verwijzen en den rector te
verzoeken, de lessen in het Latijn en Grieksch voorloopig
alleen tè geven; curatoren uit te noodigen tot het doen
van voorstellen betreffende de inrichting van het gym
nasium, ook in verband met den financieeien toestand
der gemeente; bij die voorstellen zal dan een minimum
van kosten moeten worden aangegeven, voor wat zij heb
ben moeten om het gymnasium goed te doen zijn.
Mocht het blijken dat zoodanig goed gymnasium de
geldelijke krachten der gemeente te boven gaat, dan moet
öf een subsidie van rijkswege worden gevraagd, óf het
gymnasium worden opgeheven, iets wat spreker echter
ten zeerste zou betreuren. Bij het nemen eener beslissing
verlangt hij evenwel, dat ook zal worden uitgemaakt of
een docent voor de nieuwe talen noodig is, en zoo ja, dat
dan eene definitieve benoeming plaats hebbe.
De heer Luteyn verklaart dat hij zich geheel vereenigt
met het door den heer Fokker reeds in de vorige zitting
aangevoerde. Ook hij acht de kosten van het gymnasium
veel te zwaar voor de financieele krachten der gemeente,
vooral in verband met het zoo gering aantal leerlingen,
welke van die inrichting gebruik maken. Of het door
den heer Lantsheer gedane voorstel beter is dan dat van
den heer Fokker durft hij niet beslissen, maar zeker is
het dat, als later door of namens curatoren voorstellen
werden gedaan, welker aanneming niet aanmerkelijk
minder kosten zon vorderen, bij ook tegen die voorstellen
stemmen zou. Eene uitgaaf van ruim f 3700 plus de kos
ten van huur van het gebouw acht hij veel te groot, en hij
ziet niet in dat de school niet zonder conrector zou kun
nen gehouden wordenvroeger heeft dit ook wel gedu
rende vele maanden plaats gehad en elders geschiedt dit
veelal. De eenige zwarigheid, welke hij daartegen nog
heeft hooren aanvoeren, is mogelijke ziekte van den
rector, doch dit bezwaar bestaat dan zijns inziens ook bij
iedere andere betrekking en hij meent dat in zoodanig
buitengewoon geval ook wel buitengewone maatregelen
zouden te vinden zijn; hij althans gelooft niet dat dit
bezwaar van overwegend belang kan worden geacht.
Daar nu door de aanneming van het voorstel van den heer
Fokker wordt uitgemaakt dat er geen conrector zal wor
den benoemd en daarvan eene aanzienlijke besparing vau
kosten het gevolg zal wezen, blijft spreker dat voorstel
ondersteunen.
De heer Verbrugge meent te moeten opmerken dat de
eigenlijke quaestie hierop nederkomt: men wil het leeren
der moderne talen van het onderwijs op het gymnasium
doen vervallen; men beweert dat de nieuwe vakken op
de rijks hoogere burgerschool kunnen aangeleerd worden
en grijpt zulks aan als een motief om voortaan geen
conrector meer te beuoemen. Doch als geen conrector
wordt benoemd en de nieuwe vakken wel onderwezen
worden, verkeert men volgens spreker in een exceptio-
neelen toestand: dan toch zal het noodige niet aan
wezig 7.ijn eo de luxe- daarentegen blijven bestaan.
Zulks acht hij verkeerd. Meent men dat de kosten
voor het gymnasium te groot zijn, zoodat de nieuwere
vakken daar niet meer bebooren gedoceerd te worden,
dan zou het, naar bij meent, consequent zijn om den
slechts tijdelijk aangestelden leeraar in die vakken te
ontslaan, maar niet om geen conrector voor het Latijn
en Grieksch te benoemen. Het onderwijs op een gymna
sium is toch geen gewoon onderwijs en men kan zijns
inziens jongelieden, die zich voor de hoogescbool moeten
voorbereiden, niet aan de leiding van éen persoon toe
vertrouwen. Hij is mitsdien tegen het voorstel van den
heer Fokker en beschouwt de benoeming van een con
rector noodzakelijk en zeer gewenscht voor de opvoeding
der leerlingen. Hij erkent wel dat de kosten hoog zyn,
maar deze zijn, volgens hem, gemakkelijk te dragen.
De heer A. W. Snouck Hurgronje herinnert dat hij in
de vorige zitting de pertinente verklaring heeft afgelegd,
dat hij nimmer tot afbreking van het gymnasium zal
medewerken. Hij herbaalt die verzekering. Daar hij thans
echter heeft gehoord dat mogelijke ziekte als eenige
reden zou zijn opgegeven, waarom men het onderwijs
niet aan éen rector zou kunnen opdragen, merkt hij op
dat die reden voor hem althans niet bestaat, want als
een persoon aan ziekte blootstaat dan is dit evenzeer
met twee of meer personen het geval. Hij heeft echter
andere redenen. Hij acht het namelijk in strijd met de
eischen van het onderwijs, dat dezelfde persoon èn de
beginselen van het onderricht èn de verdere opleiding
der jongelieden beide voor zijne rekening heeft. Stelt
men, betgeen hij niet kan aannemen, het gymnasium
gelijk met eene Hollandsche school en acht men het bloot
leeren van Latijn en Grieksch voldoendedan erkent hij
dat het zeer gemakkelijk zou zijn de betrekking van
conrector onvervuld te laten. Maar bij een gymnasium
worden zijns inziens hoogere eischen gesteld. "Wat
het onderwijs in de moderne talen betreft, verklaart
spreker dat het hem leed heeft gedaan dat dit aan slechts
éen persoon is opgedragen. Ook hij heeft wel is waar
daartoe medegewerkt, op grond van de zucht tot vermin
dering van uitgaven, doch omdat men toen een verkeer
den stap heeft gedaan, is dit zijns inziens geen reden om
op dien verkeerden weg voort te gaan.
(De heer Damme is inmiddels ter vergadering terug
gekeerd).
De heer Sifflé merkt op dat in een vroeger tijdperk
veel is gescbreren over de invoering van gymnasia in
het algemeen en dat in dien tijd de groote meerderheid
van oordeel was dat men, als men ze eenmaal had, het
toppunt zou hebben bereikt van wat men voor de oplei
ding van jongelieden wenschen kon. Ook hier is een
gymnasium opgericht, maar spreker verklaart dat „het"
gymnasium hem nooit heeft'kunnen bevallen. Het is
dan ook Dimmer tot boogen bloei gekomen en de daarvan
gekoesterde verwachting is zijns inziens slechts ten
deele bevredigd. Hij zou daarom een eenvoudiger
inrichting wenschen, zonder medewerking van een
conrector. Hij verschilt met den heer A. W. Snouck
Hurgronje evenwel in zienswijze, daar die het heeft
doen voorkomen alsof de eerste beginselen van het
onderwijs ondergeschikt zijn aan de verdere opleiding,
en spreker juist een tegenovergesteld gevoelen is toe
gedaan: zijns inziens moeten eerst goede, degelijke
gronden worden gelegd, hetgeen veel zorg vereischt, en
later kan het onderwijs op die gronden gemakkelijk
worden voortgezet, hetgeen naar hij meent zeer goed
door denzelfden persoon geschieden kan. Men zou zich
wel, is waar kunnen beroepen op de mogelijkheid, dat
later het getal der leerlingen zoodanig toenam, dat de
rector bepaald hulp noodig had, maar dat geval bestaat
thans niet. In het algemeen acht hij het voor het onder
wijs beter dat eenheid van leiding en zienswyze besta,
maar wanneer er later wegens talrijk bezoek der school
noodzakelijkheid aan hulp voor den rector ontstaat, zou
hij zich kunnen vereenigen met de benoeming van een