maatregel, dat men het geraden heeft geoordeeld dien voorloopig te staken. Volgens het Dagblad van heden zou genoemd verzet voornamelijk in godsdienstig gemoedsbezwaar zijn grond vinden. Uit 's Hertogenbosch schrijft men het volgende: Een der grootste kunststukken, in onze aloude cathe- draal van St. Jan geplaatst, zal worden opgeruimd ten spijt van kunstenaars en kunstliefhebbers, te weten het jubé of oxaal voor het hooge choor sedert 1610 geplaatst. Dat schoone kunstrijke pronkstuk, door Coenraad van Norenburg, uit Namen, van rood, wit en zwart marmer vervaardigd, is voor onze kerk ondoelmatig verklaard, en kostte aan de stad en de gemeente destijds f 20,000. Op last van fabriek en kerkmeesters is daarvan door den heer A. Gr. Schuil, photograaf alhier, eene photographie gemaakt, waarvan, tot den verkoop, exemplaren zullen gezonden worden naar alle voorname steden van Europa. Dezer dagen werd door een sergeant-majoor van een Fransch linie regement het rapport voorgelezen aan den kolonel. Daarin kwam voor: „de sapeurs A,B,CenD hebben acht dagen arrest ontvangen omdat zij een gen darme „hebben uitgejouwd" (ont hué un gendarme). De kolonel verstond echter „hebben gedood" (ont tué). De kolonel. Wat, acht dagen? De sergeant-majoor. Met een h (hache) kolonel! De kolonel. Wel verduiveld! Veertien dagen arrest aan den adjudant van dienst, omdat hij die sapeurs met hunne bijlen heeft laten uitgaan. Dezer dagen overleed te .Rotterdam een ongehuwd inwoner, die o. a. aan acht zijner vrienden ieder /"100 beeft nagelaten, ten einde gezamenlijk een pleizierreisje naar Frankfort te doen, met dien verstande dat, wanneer een of meer van het achttal niet verkiezen mochten van de partij te zijn, hun aandeel bij die der overblij venden zal moeten worden gevoegd. Voorts heelt hij aan zijn knecht, die zijne zaak voortzet, al het gereedschap ge schonken, benevens een jaar vrijdom van huur, en hem tevens f 2 per week toegelegd voor het tot aan den dood onderhouden van een hond, die den overledene had toe behoord. Rottcour.) Burgerlijke stand. Middelburg. Eerste huwelijksafkondiging van den 22 dezer: P. A. de Jonge, jm. 24 j. met M. Visser,jd. 42j. (Van 14 tot 21 Juli.) Vuissingen. Gehuwd: M. P. de Koster, jm. 27 j. met J. Azaert,jd. 24 j. E. J. Koehorst, jm. 24 j. met M.C.van den Bogaard, jd. 21 j. A. Blom,jm. 40 j. met M. Struyk, wed. van J. Naerebout, 44 j. Bevallen: A. P. Dekker, geb. van Essen, z. P. M. van der Harst, geb. van der Steen, d. C. D. Bourdrez, geb. van Heuven, d. Overleden: F. W. Baart, jm. 66 j. M. Hamme, z. 3 m. J. Schoonakker, vrouw van L. van Éssen, 56 j. J. M. Moor, wed. van J. II. J. Schmidt, 96 j. P. D. van den Bergen, d. 5 d. J. Dronkers, man van C. Tonis, 67 j. C. F. C. van der Plaat, d. 4 m. D. S. II. Amadio, d. 4 j. Goes. Gehuwd: G. J. Dozij, jm. 25j.met M. S. van den Bosch, jd. 24 j. H. Karstanje, jm. 23 j. met M.F. Smith, jd. 21 jaren. BevallenE. S. Nierse, geb. Visser, z. J. Schmidt, geb. Romein, d. Overleden: M. Hubregtse, man van A. Reijnhout, 45 j. M. Proos, z. 17 d. C. Paassen, z. bijna 5 m. T. Molhoek, d. 7 j. L. Willeboer, wednvvn. van T. den Herder, 78 j. ZiERiKZKE. Bevallen: D. Smits, geb. Knuist, z. J. Lok ker, geb. Jacobs, d. E. van de Velde, geb. Neerhoudt, d. C. Kaan, geb. Brouwers, z. M. Eijke, geb. van Schelven, z. W. C. Wansink, geb. Koevoets, z. N. van den Berge, geb. de Braai, d. J. H. Leenwe, geb. de Wit, d. J. Boot, geb. Kostense, z. (doodgeb.) Overleden: E. Fonsc, d. 6 m. P. Koevoets, d. 4 m. C. Cosman, vrouw van H. van der Schelde,45 j. J. C. Groe- nendaels, d. 15 j. Verkoopingen en aanbestedingen. De buitenplaats „La Favorite" te 's Gravenpolder, gisteren te Goes geveild, is ingezet op 5000 door J. de Moor van 's Gravenpolder. Therinonicterstand. 23 Juli 's av. 11 u. 61 gr. 24 'smorg. 7 u.61gr.'smidd.l u.68gr.'sav. 11 u.63gr. 25 'smorg.7 n. 62 „'smidd. 1 u. 70 gr. Gemeenteraad van Vlissingen. Zitting van Zaterdag 21 Juli. Behandeling politiever ordening; begraafplaats Israëlieten. Vervolg van het verslag in het vorig nommer.) Art. 64 (59 oud) luidt thans: Het is verboden op straat, op den openbaren weg „of wandelplaatsen", in de goten, riolen, vesten, „grachten" of havens, afval van beesten of visch, bloed, „beer," stinkend vocht, afval van groenten, vuilnis en dergelijke te werpen, „of die op eenige andere wijze te verontreinigen." Art. 65 is vastgesteld als volgt„Het is verboden in de binnenwijken van de kom der gemeente varkens te houden zonder daartoe van burgemeester en wethouders schriftelijke toestemming bekomen te hebben en met inachtneming der daarbij gemaakte bepalingen. „Geene mestvaalten enz. „Elke zoodanige verzameling zal, in elk geval, even als alle schadelijke en gevaarlijke werken, bedoeld bij art. 703 B. W., moeten gelegen of gesteld zijn op eene el afstands van de muren, gebouwen of schuttingen der belendende eigenaren, en niets anders mogen bevatten dan zuivere koe-, paarden- of schapenmest, terwijl daarop geene aan gisting of verrotting onderworpen dierlijke zelfstandigheden mogen worden opgehoopt of verzameld. „Bij varkenshokken zal geene grootere hoeveelheid mest mogen worden vergaderd dan eene kubieke el. Buiten de kom der gemeente worden de mestvaalten alleen toegelaten op vier ellen afstands van den open baren weg." De heer Ruysch gaf in overweging om in de eerste alinea van dit art. achter het woord „honden" bij te voe gen, „of te mesten." De voorzitter, en andere leden met hem, waren echter van oordeel dat men geen varken kan mesten zonder het te houden; daar nu het houden verbodenis, kan ook het m este n niet plaats hebben zonder overtreding van het artikel. Men bleef bij deze zienswijze, ook nadat de heer Ruysch als zijne meening had te kennen gegeven, dat men door houden meer bepaald het voortdurend bezit heeft te ver staan, en men zijns inziens een varken kan mesten, al heeft men het slechts zeer korten tijd in eigendom, zooals bij vele kooplieden het geval is. Art. 66 luidt: „Geen mest zal mogen worden vervoerd in den zomer vóór elf uren des avonds en in den winter vóór tien uren des avonds, en niet later dan vijf uren des morgens. „Onvermengde koe-, schapen- of paardenmest, niet langer dan eene maand gelegen hebbende, zal echter mogen worden vervoerd op zoodanige uren en onder zoodanige bepalingen als door burgemeester en wethou ders, op aanvraag der belanghebbenden, zullen worden vastgesteld. „Gedurende de maanden November tot en met Februari zal zich die vergunning ook kunnen uitstrekken tot mestspecie, langer dan eene maand verzameld geweest. Art. 67. Landbouwers, in deze gemeente gevestigd, zullen de onvermengde koe schapen- en paardenmest, langer dan eene maand verzameld geweest, eens in het jaar, en wel in de maand September, ook bij dag kunnen vervoeren naar hunne eigene of bij hen in gebruik zijnde landerijen. Art. 72 is eene gewijzigde redactie van het oude arti kel 65; zijnde voorts onder het verbod ook „pleinen" begrepen. De tweede alinea van art. 73 (art. 66 ond) is gewijzigd als volgt: De stoepen en klinkerpaden mogen niet wor den geschuurd, geschrobt, of de glazen „en gevels der gebouwen aan de straatzijde" gewasschen later dan „twaalf" uren des middags. „Het vegen der straten mag mede niet anders geschie den dan vóór twaalf uren des middags." Bij art. 74 (67 oud) zeide de heer van der Hijden dat hij het hard vindt dat een burger verplicht wordt om, zooals het art. voorschrijft, op de eerste aanmaning de straat voor zijne woning te doen wieden. Namens de commissie werd hierop door den heer van Uije Pieterse geantwoord, dat het eene reeds oude bepaling is, welke men gemeend heeft te moeten behouden. In art. 75 is bij het voorschrift tot het tweemaal 's weeks schoonmaken der goten, bet uur waarop dit moet hebben plaats gehad van „elf" veranderd in „twaalf." Art. 76 luidt thans aldus: „Het is verboden waterover de straat of klinkerpaden te werpen, te laten loopen of pompen, tenzij met behulp van goten of slangen, zoodat alle hinder aan voetgangers en alle schade aan de straat of klinkerpaden worde voorkomen." De heer Ruijsch betoogde het wenschelijke dat, bij groote hitte, dé straten bevochtigd mogen worden. De voorzitter antwoordde hierop dat het besprenkelen der straat niet verboden is. Bij art. 78 (7L oud) bracht de heer Ruijsch bezwaren in het midden tegen de verplichting om, bij invallenden dooi, binnen drie nur na aanzegging, de sneeuw of slijk, voor iemands woning of erf liggende, te doen wegruimen en op daartoe aan te wijzen plaatsen te brengen, hetgeen hij zeer belemmerend achtte. Hij meende ook dat dit vroeger door stadswerkers geschiedde. Dit laatste werd weersproken door de commissie, die overigens ook het bezwaar van den heer Ruijsch niet deelde. VIERDE HOOFDSTUK. Gevaren en voorzorgen. Bij art. 83 (77 oud) is eene tweede alinea gevoegd, aldus luidende: „Het is verboden op de straten, pleinen, wandeldreven of stoepen te klappen met zweepen, geraas te maken met ratels, trommels of andere voorwerpen, luid te schreeuwen of iets moedwilligs te doen, met het doel om paarden te doen schrikken, of de inwoners last te veroorzaken of te verontrusten." Bij art. 88 is niet alleen het in galop houden, maar ook het in galop brengen van paarden verboden. Het verbod om paarden of rundvee toe te vertrouwen aan het geleide van onbedrevene personen, is bij art. 89 aangevuld met de woorden: „en in geen geval aan per sonen beneden den ouderdom van zestien jaar." Art. 90 (84 oud) is onveranderd gebleven en luidt mitsdienGeladen vrachtwagens mogen door de stad niet anders dan stapvoets rijden. De heer Ruysch gaf als zijne meening te kennen, dat g e la den vrachtwagens wel nimmer anders dan stap voets rijden zullen, maar hij achtte het wenschelijker te voorzien inde z. i. veel gevaarlijker ledige bier-, kolen- en turfwagens enz., die meestal bovenmate snel rijden. Hij stelde dan ook als amendement de volgende aanvulling voor: „De voerlieden van steenkolen-, turf-, graan- of bierwagens mogen na de lossing der vracht niet anders dan stapvoets terugrijden; de voerlieden moeten hunne wagens te voet vergezellen." Vooral dit laatste werd door den heer de Kruyff zeer bezwarend en te gelijk ondoeltreffend geacht, op grond dat een voerman, op den wagen zittende, beter in de gelegenheid is in verschillende richtingen voor zich uit te zien, dan wanneer hij, te voet den wagen vergezellende, slechts aan eene zijde den blik vrij heeft. De heer van Üije Pieterse bestreed mede het amendement, daar men z. i! bij aanne ming daarvan ook boerenwagens enz. evenzeer zou moe ten verbieden anders dan stapvoets te rijden. Het amen dement ontving geene ondersteuning, zoodat het buiten aanmerking moest blijven. Art. 92 luidt: „De koetsiers, voerlieden en bestuur ders zullen zorg dragen, dat hunne rijtuigen een uur na zonsondergang voorzien zijn van twee helderbrandende lantaarns." Art. 93 (gewijzigd oud art. 86): „Het is verboden met am elkander vastgemaakte wagens of sleden door de stad te rijden of te slepen, en met wagens te rijden zóo dat de handboomen vooruitsteken." In art. 98 (91 ond) is bepaald dat de paarden bij sneeuw van „luid klinkende" bellen moeten zijn voorzien. Art. 99 is aangevuld met de bepaling dat voerlieden enz. niet alleen de bevelen der politie moeten opvolgen ten aanzien van de met hunne voertuigen of sleden te volgen richting of plaatsing, maar ook „met opzicht tot de daaraan te geven snelheid," Art. 100 (94 oud) is aldus gewijzigd: „Zoo dikwijls burgemeester en wethouders dit goedvinden, zijn de ver huurders van rij-of voertuigen of sleden verplicht deze aan eene keuring te onderwerpen. Afgekeurde rij- of voertuigen of sleden mogen niet worden verhuurd. Art. 101„Bij brand is het ten strengste aan de tap pers, die in den omtrek van den brand wonen, verboden sterken drank te verkoopen of hunne tapperyen open te houden." Art. 118: „Het is verboden binnen de bebouwde kom der gemeente te loopen met zeisen, die niet van eene scheede zijn voorzien." Bij art.' 119 (112 oud) is aan het slot bepaald dat bij gebreke van herstelling, slooping of door nieuw vervan gen van eenig bouwvallig gebouw, getimmerte enz. op schiftelijke aanzegging van burgemeester en wethouders, dit door de gemeente werklieden voor rekening van den nalatige geschieden zal. VIJFDE HOOFDSTUK. Voorzorgen lij heerschende en besmettelijke ziekten. Art. 123 (117 oud) is aangevuld als volgt: Geene kinderen uit een huis „of vaartuig" waar de besmette lijke ziekte heerscht, zullen naar scholen of fabrieken mogen worden gezonden of aldaar mogen worden ont vangen. Art. 125 luidt aldus: „Het hoofd eens gezins, waarin zich eene besmettelijke of als zoodanig verdachte ziekte heeft geopenbaard, en wat vaartuigen betreft de bevel hebber of die hem vertegenwoordigt, is verplicht de zuiveringsmaatregelen te doen plaat3 hebben die zijn geneesheer, of bij gebreke van dien oen geneesheer der gemeente voorschrijft. Bij onvermogen geschiedt dit voor rekening der gemeente en bij weigering van politie- wege. „De bevelhebbers van schepen, komende uit andere gemeenten, zijn verplicht vóór of bij deaankomstineene der havens, zuiverings maatregelen op hunne schepen toe te laten, wanneer die door den burgemeester in het belang van den gezondheidstoestand zijn voorgeschreven. De maatregelen worden uitgevoerd van politiewege en ten koste der gemeente." ZESDE HOOFDSTUK. Toezicht op bedrijven en neringen. Met weglating der tweede alinea zijn de oude artt. 121 en 123 thans artt. 127 en 129. Art, 130 (124 oud) luidt als volgt: „Geene koffiehuizen, tapperijen en dergelijke huizen mogen geopend of daarin iemand, die daar niet inwoont, toegelaten worden of ver blijven tusschen des avonds elf en des morgens zes uren. „Bij kermis of openbare feesten kan door den burge meester schriftelijke toestemming gegeven worden ze langer open te houden. „In post- en veerhuizen" enz. Art. 131 (125 oud) is aldus gewijzigd: „Personen, niet in de bij art. 130 bedoelde huizen inwonende, zullen gedurende den tijd voor de sluiting bepaald, die niet mogen bezoeken of aldaar aanwezig blijven." Bij art. 133 is het tappen van sterken drank aan kin deren beneden den ouderdom van zestien (vroeger achttien) jaren verboden. In art. 136 (130 oud) is het uur voor het eindigen van tooneel vertooningen van elf op twaalf uren des avonds gebracht. Voorts is bij dit art. eene tweede alinea opgenomen, luidende: „Het is verboden danslessen te geven in herbergen, koffiehuizen, tapperijen of kroegen, zonder schriftelijke toestemming van den burgemeester." Art. 137 luidt even als het oude art. 131: Het is ver boden zich vermomd of onkenbaar in het openbaar te vertoonen. De heer Ruysch achtte het woord „onkenbaar" doelloos en onbestemd; hij stelde daarom een amendement voor, strekkende om liet artikel te doen luiden„Het is ver boden met maskers voor het gelaat of met eene maskerade- kleeding, of met verwisseling der kleederen van beider kunne, op de openbare straat te verschijnen." - Dit amendement ontving echter geen ondersteuning, zoodat het artikel onveranderd bleef. Art. 139 (133 oud) heeft eene uitbreiding ondergaan, zoodat het alsnu luidt: De herbergiers en koffiehuishou ders zijn verplicht licht te branden boven de voornaam ste deur hunner huizen „en dit een uur na zonsonder gang te ontsteken."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2