gedragen worden, daar het niet alleen Dinsdag, maar reeds
twee dagen te voren stormachtig weêr was. Ook ontkent
hij dat in de gansche correspondentie met den heerTide-
inan eenige bepaalde aanwijzing omtrent den bouw der
boot in verband met het moeilijke vaarwater voorkomt,
hetgeen naar zijne meening toch noodig ware geweest.
Zijne overtuiging is nu dat deze boot, in alle opzichten,
voor den dienst op de Wester-Schelde ongeschikt is,
en hij verzekert mitsdien dat hij, al stond hij ook geheel
alleen, nimmer of nooit met het voorstel van gedepu
teerde staten zal instemmen.
[Daar de verklaring van den laatsten spreker aan het
publiek eenig applaus ontlokt, beveelt de voorzitter stilte,
onder verzekering dat hij anders de tribune zal doen
ontruimen.]
De heer Pierssens verklaart met het voorstel van gede
puteerde staten niet te kunnen medegaan. Hij is na de
ontvangen mededeelingen niet gerustgesteld, want over
het technische kan hij niet oordeelen en daaromtrent
heeft hij meer inlichtingen noodig, terwijl, als hij zich
tot het practische bepaalt en zich afvraagt wie hij is,
waarop het antwoord luidt: een reiziger, de besproken
boot hem voor den dienst ongeschikt voorkomt.
Hij stelt mitsdien het volgende amendement voor:
„De ondergeteekenden, van oordeel dat de stoomboot
„de Zeeland" niet geschikt voorkomt voor den verlang
den verbeterden volledigen dienst, stellen voor, dat
stoomschip niet in de vaart te brengen." Dit amende
ment is, behalve door den voorsteller, onderteekend door
de heeren Mazure, Hennequiu, Benteyn, van Eek,
Onghena, Hammacher, Hombach, Hoelands Janssen en
Dronkers.
De heer de Jonge van Ellemeet zegt, dat hij den vori-
gen dag ongelukkig is geweest bij het voorstellen eener
motie van orde, doch er nu weer een wenscht te doen.
Het is hem niet recht duidelijk, waarover op dit oogen-
blik de beraadslaging looptof zij namelijk is eene voort
zetting van die van gisteren, naar aanleiding der gedane
interpellatie, dan wel betreft het straks gedane voorstel
van gedeputeerde staten. Daar er nu weder een voorstel
is gedaan, meent hij te moeten herinneren dat ook hij
er een heeft ingediend, hetwelk hem voorkomt ontzaglijk
veel overeenkomst met het zoo even voorgestelde te
hebben, en in sommige opzichten zelfs éen te zijn. Beide
toch hebben onder anderen de strekking om te besluiten
dat de boot niet in de vaart zal worden gebracht; hij
bedoelt evenwol de geregelde vaart, daar inmiddels
door gedeputeerde staten gedurende eenigen tijd nieuwe
proeven zouden kunnen genomen worden, en in het
najaar en vooral in December de boot in de vaart ge
bracht, ten einde alsdan een beter oordeel te kunnen
uitspreken, en tot zoolang eene eindbeslissing uit te
stellen. Hij stelt daarom als motie voor, dat ook zijn
voorstel aan de orde worde gesteld.
De voorzitter antwoordt, bij den twijfel van den vori-
gen spreker waarover de beraadslaging thans loopt, dat
gisteren de voortzetting der discussie naar aanleiding
van de interpellatie tegen heden aan de orde is gesteld,
en de voortzetting daarvan ook in de bedoeling lag; dat
gedeputeerde staten heden morgen omtrent dezelfde zaak
eene mededeeling en een voorstel deden, waartegen alsnu
een ander voorstel is ingekomen, hetwelk mede een punt
van beraadslaging met de overigen kan uitmakenen
dat het zijne bedoeling is geweest met het voorstel van
den heer de Jonge van Ellemeet naar omstandigheden
te handelen, doch hij alsnu, na het door dien voorsteller
uitgesproken verlangen, bereid is het thans insgelijks
aan de orde te stellen.
Daar de vergadering hiertegen geen bezwaar oppert,
wordt het voorstel van den heer de Jonge van Ellemeet,
mede onderteekend door de heeren Vis, J. L. de Jonge
en Vader, nogmaals door den griffier voorgelezen. Het
strekt om het volgende besluit te nemen„De staten van
Zeeland, gelet op de mededeelingen en de debatten in de
vergadering met gesloten deuren van gisteren, betreuren
den min gunstigen uitslag der bemoeiingen van gedepu
teerde staten betreffende den aankoop der stoomboot „de
Zeeland"; zij laten in het midden wat daarvan de oorzaak
zij, en zij verlangen dat genoemd vaartuig niet in de
geregelde beurtvaart worde gebracht, maar dat gede
puteerde staten ten spoedigste de voorziening in de
communicatie op de Wester-Schelde andermaal in over
weging nemen, om nog in deze zitting der staten dien
aangaande een nader voorstel te doen."
De heer Becius verklaart zoowel van zeemanskunst als
van stoomwerktuigen weinig kennis te hebben, zoodat
hij als lid van gedeputeerde stateD in de voor die boot
aangewezen commissie dan ook hoofdzakelijk slechts met
het financieele gedeelte harer taak belast was. Gaarne
wil hij evenwel ook de verzekering geven, dat hij, even
min als de overige leden der commissie, de leden of wie
ook zou willen blootstellen, aan gevaar, zoo dit bij het
vervoer met „de Zeeland" bestond, maar tevens acht hij het
niet overbodig hier in het midden te brengen, dat, wan
neer het voorstel der leden dezer vergadering mocht
worden aangenomen en „de Zeeland" buiten de vaart
gesteld, de dienst gedurende den tijd dat de „Stad Vlis-
singen no. 1" wordt hersteld, onvervuld zal moeten
blijven.
De heer Hammacher zegt, dat hij, na het door den
vorigen spreker aangevoerde, de verklaring niet kan
terughouden, dat, als soms besloten mocht worden om in
de communicatie door middel van steigerschuiten te
voorzien, hij den overtocht met steigerschuiten veiliger
zou achten dan met deze boot, te meer nu hij vernomen
heeft dat zij eene machine van hooge drukking bezit,
hetgeen hij, wat men ook zeggen moge, als hoogst ge
vaarlijk beschouwt.
De heer J. L. de Jonge merkt op dat hij, door het
voorstel van den heer de Jonge van Ellemeet mede te
onderteekenen, bewezen heeft daaraan zijne adhesie te
verleenenhet komt hem dan ook voor, veel goeds in zich
te bevatten. Het voorstel van den heer Pierssens daaren
tegen kan hij onmogelijk ondersteunen, omdat de strek
king daarvan zij nsinsziens te ver gaat; doch evenmin kan
hij onvoorwaardelijk instemmen met hen, die de boot nu
reeds voor den dienst geheel geschikt achten. Spreker
ontwikkelt hier andermaal zijne denkbeelden omtrent
de boot, waarbij hij onder anderen doet uitkomen, dat hij
er wel op gewezen heeft dat eene machine van hooge
drukking uiterst subtile is en veel nauwlettendheid
vereischt, doch dat hij de verschrikkelijke vrees voor
zoodanige machine niet deelen kan, daar men dan,zooals
reeds terecht is opgemerkt, ook niet zonder gevaar op
spoorwegen zou kunnen reizen. Bovendien komt het hem
voor dat, wat het springen van den ketel betreft, het voor
degenen die zich dan in de nabijheid bevinden, tamelijk
onverschillig zal wezen of de ketel die springt is van
eene machine van lage, middelbare of hooge drukking,
daar het gevaar voor verminking der ledematen dan bij
die alle toch wel hetzelfde zal wezen. Hij herhaalt ten
slotte dat hij het voorstel van den heer de Jonge van
Ellemeet ondersteunt.
De heer Hennequin verklaart dat de gehouden discussie
hem niet den minsten waarborg heeft gegeven voor de
geschiktheid van „de Zeeland," en tevens dat hij dat
vaartuig geheel en al ongeschikt blijft beschouwen, rede
nen waarom hij stemmen zal tegen alle voorstellen, welke
tot behoud dier boot in de vaart mochten gedaan worden.
De heer Verhagen gelooft dat hij de vrees voor eene
machine van hooge drukking, door enkelen geuit, beeft
opgewekt. Hij herhaalt dat hij niet weet of hier te lande
op dit oogenblik reeds booten, van zoodanige machines
voorzien, in de vaart zijn, doch merkt tevens op dat hij
niet zoozeer zijne vrees heeft willen te kennen geven
voor het aan 't gebruik van zoodanige machines verbon
den gevaar, als wel er op te wijzen dat zulke machines
bijzonder veel aan slijting en defecten onderhevig zijn.
Als zijne inlichtingen juist zijn, dan is zelfs hiervan reeds
een bewijs aanwezig. Na al het gehoorde verklaart
spreker zich thans met het voorstel van den heer de
Jonge van Ellemeet te kunnen vereenigen, daar ook hij
er voor terugdeinst om reeds nu een onvoorwaardelijk
vonnis over de boot te vellen. Hij bewondert de wijze
waarop dat voorstel is ingekleed, daar toch bij aanneming
daarvan de vergadering nog niet zal behoeven te worden
gesloten, maar er gelegenheid zal zijn om nog meer in
lichtingen te ontvangen. Veel zal zijns inziens echter
afhangen aan welk der ingediende voorstellen bij de
stemming de prioriteit zal worden toegekend.
Op dit laatste wordt door den voorzitter geantwoord,
dat de afgevaardigde uit Goes reeds te lang zitting heeft
en te veel bekend is met sprekers leiding, om niet te
weten dat, tenware de vergadering anders beslist, hij
altijd volgens het reglement van orde eerst in omvraag
brengt het voorstel van de verst verwijderde, daarna van
de minder verwijderde strekking enz.
Volgens de opmerking van den heer Lambrechtsen
waren op de beide vorige dagen de aanvallen meer
bepaald tegen de boot zelve gericht, terwijl zij nu meer
den ketel en de machine betreffen. Hij kan echter
stellig verzekeren dat deze niet de eerste boot met eene
machine van hooge drukking is, welke hier te lande
tot vervoer van passagiers gebezigd wordt, daar er onder
anderen tusschenEotterdam enDordrecht onderscheidene
zoodanige booten worden aangetroffen, en wel booten die
een aantal passagiers aan boord hebben. De stabili
teit van het vaartuig moet zij ns inziens het hoofdpunt van
onderzoek uitmaken en daaromtrent bestaat bij hem geen
twijfel.Spreker haalt ten slotte hier nog aan, dat men
vroeger „de Schelde" als de beste boot voor den dienst
beschouwde, en toen de „Stad Vlissingen" in de vaart
kwam ook, ais nu, de handen verwonderd in elkaar sloeg
en vroegmoet men met die boot varen 1 En de ondervin
ding heeft nu geleerd, dat diezelfde boot, naarmate zij
ouder wordt, meer en meer schijnt te worden opgehemeld.
De heer de Jonge van Ellemeet releveert dat het zijn
bepaald doel niet is om de vergadering te verdagen, en
reeds nu een voorstel van gedeputeerde staten in te
wachten, maar alleen om uitgemaakt te zien dat „de Zee
land" niet in de geregelde vaart zal worden gebracht,
doch eerst aan eenige proeven, vooral in het wintersei
zoen, zal worden onderworpen en alsdan, na verloop van
een half jaar bijvoorbeeld, een bepaald voorstel te gemoet
te zien.
Daar het schriftelijk voorstel van den heer de Jonge
van Ellemeet eene andere bedoeling dan de zoo even
genoemde verraadt, noodigt de voorzitter dien heer uit
tot wijziging van zijn voorstel, waaraan gevolg wordt
gegeven, terwijl de zitting inmiddels een kwartier uurs
geschorst wordt.
Na de hervatting der werkzaamheden geschiedt voor
lezing van het alsnu ingekomen gewijzigde voorstel, het
welk aldus luidt: „De staten van Zeeland, gelet op de
mededeelingen en de debatten betrekkelijk de nieuw
aangekochte boot „de Zeeland," betreuren den min
gunstigen uitslag der bemoeiingen van gedeputeerde
staten betreffende den aankoop van dit vaartuig; zij laten
in het midden wat daarvan oorzaak zijzij verlangen dat
genoemd vaartuig niet in de geregelde beurtvaart
worde gebracht, alvorens herhaalde proefnemingen gedu
rende minstens zes maanden, Juli tot December, en bij
uitgemaakt stormweer, hebben plaats gehad; dat inmid
dels de voorziening in de communicatie-middelen op de
Wester-Schelde door gedeputeerde staten andermaal ten
spoedigste in overweging worde genomen, om, desnoods
in eene buitengewone vergadering, maar bij voorkeur in
deze op heden te verdagen zomervergadering, een nader
voorstel ten opzichte dier tijdelijke voorziening in te
brengen."
De heer de Jonge van Ellemeet meent dat hij thans
weinig ter toelichting van zijn voorstel meer behoeft aan
te voeren. Het is een gevolg van de reis, welke jl. Dins
dag bij eene stijve koelte plaats had en die zijns inzien3
heeft doen zien, dat de boot aan de verwachting niet zal
kunnen beantwoorden. Wordt nu zijn voorstel, om haar
niet in de de geregelde vaart te brengen, aangenomen,
dan zullen passagiers niet weder aan dezelfde onaange
naamheden zijn blootgesteld, maar zal tevens op dein het
voorstel aangegeven wijze gelegenheid bestaan om gedu
rende zes maanden, bij voorkeur bij stormweer, de boot
nader te beproeven enz. Spreker wenscht evenwel dat
bij reparatie der „Stad Vlissingen no. 1" de dienst niet
door „de Zeeland" worde vervuld, tenzij er geen andere
booten beschikbaar zijn en alsdan nog alleen bij goed
weder.
De heer J. L. de Jonge verklaart, dat hij met ditgewij-
zigde voorstel mede instemt en dus daaraan zijne stem
zal geven.
De heer Verhagen stelt eene motie van orde voor,
welke de vereischte ondersteuning vindt en strekt, om
te besluiten dat bij de stemming over de verschillende
voorstellen de prioriteit aan dat van den heer de Jonge
van Ellemeet zal worden toegekend. Zoodoende zal men
zijns inziens tot een zuiver standpunt van beslissing
komen.
Deze motie wordt in stemming gebracht en aange
nomen met 19 tegen 8 stemmen. Tegen stemden de
heeren van Eek, Pierssens, Dronkers, Benteyn, Hamma
cher, Hoelands Janssen, Hennequin en Hombach.
De heer Vis stelt een sub amendement voor, strek
kende om het woord „geregelde" uit het voorstel weg te
laten.
Blijkens de toelichting der bedoeling van dit sub
amendement, kan de heer Vis alleen bij aanneming daar
van zijne stem aan het voorstel van den heer de Jonge
van Ellemeet geven. Wanneer toch het woord „geregelde'
daarin opgenomen blijft, zal zijns inziens geen zekerheid
bestaan dat de passagiers niet aan gevaar worden bloot
gesteld, daar de beoordeeling of het al of niet goed weer
is alsdan zal zijn overgelaten aan den gezagvoerder, het
geen hem in dezen onvoldoende voorkomt; bovendien
kan de reis met goed weer worden begonnen, doch, wan
neer eenige afstand moet worden afgelegd, middelerwijl
onstuimig weer zich voordoen. Daar hij nu de verant
woordelijkheid voor mogelijk gevaar niet op zich wil
nemen, verlangt hij ook dat de boot niet alleen niet in
de geregelde, maar in het geheel niet in de vaart worde
gebracht, alvorens de in het voorstel bedoelde proef
nemingen hebben bewezen dat zij volkomen geschikt is.
De heer Hammacher schenkt zijne ondersteuning aan
dit sub-amendement, omdat de ondervinding hem heeft
geleerd dat men aan schippers, ten aanzien hunner be
oordeeling der weersgesteldheid enz., niet onvoorwaar
delijk geloof kan schenken.
De heer de Jonge van Ellemeet verklaart dat ook hij
niemand aan gevaar zou willen zien blootgesteld, doch
dat hij de noodzakelijkheid niet inziet om de voorzich
tigheid zóóver te drij ven dat, als er geen andere boot
beschikbaar is, bij goed weder „de Zeeland" niet eens
zou kunnen gebruikt worden.
Volgens den heer van Citters kan men altijd bezwaren
met de Nederlandsche el, maar ook met palmen uitmeten;
men kan zijns inziens echter te vergaan, en daarom zal
hij, hoewel zich vereenigende mét het voorstel van den
heer de Jonge van Ellemeet, stemmen tegen het sub
amendement van den heer Vis.
De heer Vis merkt op dat hij het 't meest rationeel en
meest wijze zou achten, om het voorstel der leden uit de
vierde en vijfde districten aan te nemen. Hij heeft echter
hierop niet willen aaudringen, daar hij begrijpt dat de
positie van gedeputeerde staten niet aangenaam is en
deze niet nog onaangenamer moet worden gemaakt, als er
eenig ander middel te vinden is. Hij blijft evenwel bij
zijn bezwaar volharden om de beslissing over al of niet
goed weer over te laten aan menschen, wier maatschap
pelijke positie medebrengt dat zij, zoo men zegt, voor geen
kleinigheid bang zijn.
De beraadslaging wordt alsnu gesloten en het sub
amendement van den heer Vis in omvraag gebracht.
Dit sub-amendement is verworpen met 19 tegen 8
stemmen. Vóór stemden de heeren Vis, Dronkers, Benteijn,
Hammacher, Bybau, Hoelands Janssen, Hennequin en
Hombach.
Daarna wordt in stemming gebracht het voorstel van
den heer de Jonge van Ellemeet, hetwelk met 18 tegen 9
stemmen is aangenomen. Tegen stemden de heeren
Vis, van Eek, Pierssens, Dronkers, Benteyn, Hammacher,
Hoelands Janssen, Hennequin en Hombach.
Het gevolg dezer aanneming is dat de beide andere
voorstellen zijn vervallen.
De voorzitter deelt mede dat nog een adres is ingeko
men van de spoorbootmaatschappij van Middelburg, welk
adres wordt voorgelezen. Daarin wordt vooreerst te ken
nen gegeven, dat met leedwezen het afwijzend besluit
der vergadering is vernomen omtrent het verzoek om
subsidie, ten gevolge waarvan de spoorbootdienst eerlang
zal ophouden. Thans veroorloven adressanten zich echter
de vrijheid om te verzoeken dat, daar zij hebben verno
men dat er behoefte aan materieel voor den dienst op de
Wester-Schelde bestaat, gedeputeerde staten mogen
gemachtigd worden tot aankoop onder de hand van de
thans dienstdoende spoorboot.
Daar dit adres dezelfde strekking heeft als dat der
adressanten uit Souburg betreffende de stoomboot „de
Schelde", is op voorstel des voorzitters besloten, het
eveneens naar gedeputeerde staten te verzenden.
Naar aanleiding van het zoo even, door de aanneming
van het voorstel van den heer de Jonge van Ellemeet,
genomen besluit stelt de voorzitter voor, de vergadering
alsnu te verdagen tot Woensdag 18 Juli, op een nader
te bepalen uur. De vergadering vereenigt zich met dit
voorstel en gaat daarna uiteen.
SXELPERSDBUCKERM VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.