MIDDEL OÜRANT. N° 100. Dinsdag 1866. 26 Juni. Editie van Maandag avond 8 uren. Middelburg 25 Juni. Het bestuur der Vereeniging tot het regelen en bevor deren van volksvermaken alhier heeft gisteren avond aan de leden en een groot aantal door dezen geïntrodu- ceerden de gelegenheid verschaft tot bijwoning eener bijeenkomst in het Schuttershof de Edele handboog, alwaar door het muziekkorps der schutterij een concert "werd uitgevoerd. De tuin was agiorno verlicht. Een en ander werd door heerlijk weder begunstigd. Behalve de leden waren, blijkens de terugontvangen toegangkaar- ten 1500 personen tegenwoordig. *Uit Vlissingen schrijft men ons heden: „Heden morgen te acht uren is de ijzeren stoomboot de Zeeland van hier vertrokken, om eene proefreis te doen op de Wester-Schelde. „De commissaris des konings in deze provincie, een drietal leden van gedeputeerde staten, benevens de griffier, de hoofd-ingenieur van den waterstaat en verdere genoodigden bevonden zich aan boord, om de reis mede te maken." H. M. de koningin, beschermvrouw der brei-en naai school voor minvermogenden te Axel, heeft bij gelegen heid van haren jongsten jaardag die inrichting weder begiftigd met de som van honderd gulden. Uit Berlijn meldt men aan her. Dagblad van Zuid-Hol land en 'sGravenhage, dat het zoogenaamde smokkel- tractaat met Pruisen is opgezegd, zoodat dit met het einde van dit jaar vervallen zal. Pruisen moet erkend hebben, dat in de bestaande omstandigheden aan het voeren van onderhandelingen over soortgelijke onder werpen niet kan worden gedacht, zoodat de opzeg ging zelve beschouwd moet worden als in gemeen over leg met Pruisen te zijn geschied. Intusschen zou van den tijd tusschen nu en Januari gebruik worden ge maakt, om zoo mogelijk eene nieuwe regeliDg voor te bereiden. Het Handelsblad deelt, onder dagteekening van jl. Zaterdag, het volgende mede: „Tot ons groot leedwezen vernemen wij, dat dr. S. Sar- phati heden ochtend, na eene korte doch hevige ziekte, welke hem reeds ten vorigen jare in geringeren graad aantastte, is overleden. „Onze stad verliest in hemeen zijner wakkerste burgers, een man die met zijn volhardenden ijver de grootste moeilijkheden zegevierend te boven kwam en een aan tal grootsche instellingen heeft gewrocht, die zijn naam hier altijd in eere zullen doen houden. „Op treurige wijze valt dit sterfgeval samen met de opening der eerste nationale tentoonstelling in het gebouw, dat vooral door zijne krachtige medewerking is verrezen, en de directie heeft onzes inziens volkomen wel gehandeld, door aan te kondigen dat thans, nu de maat schappij van het Paleis voor volksvlijt treurt over haren waardigen president, aanvankelijk de muziek-nitvoe- ringeu geen voortgang zullen hebben." De algemeene vergadering der Nederlandsche maat schappij ter bevordering van nijverheid, die dit jaar op, 10, 11 en 12 Juli e. k. te Haarlem zou gehouden worden is, wegens de op vele plaatsen heerschende ziekte, voor- loopig uitgesteld. Uit Leiden schrijft men, 21 Juni. „Het Nederlandsche opvoedingshuis, onder het bestuur van mevr. van Calcar, is sedert 10 April dezes jaars te Wassenaar gevestigd, alwaar een ruim gebouw is aangekocht en tot het doel ingericht. Elf van de vroegere kweekelingen zijn terug gekeerd, eene nieuwe hoofdonderwijzeres is benoemd en het aantal dagscholieren is vijf. De opbrengst van het -verkochte huis te Leiden was met een som van f 5700, gedeeltelijk in giften en overigens als renteloos voorschot, voldoende, om de onbetaalde rekeningen, den aankoop -en de reparatiën van het huis te Wassenaar en de hypotheek op het huis te Leiden te vereffenen. Volgens -eene raming derjaarlijksche inkomsten en uitgaven komt er fi 00 elk jaar te kort, dat verdwijnen zal wanneer het aantal kweekelingen klimt. De aandeelhouders zijn door commissarissen opgeroepen tot het bijwonen eener alge meene vergadering te Amsterdam, waarin eenige kleine "wijzigingen van de statuten zullen worden voorgesteld." De Staatscourant deelt de volgende opgave omtrent de «holera mede: Den 22 dezer zijn aangetast: te Leiden 16, overleden 17; 'sGravenhage 10, overleden 7; Delft 2, overleden 4; Rotterdam 21, overleden 14; Dordrecht 8, overleden 9; Gouda 1, overleden 2; Utrecht 48, overleden 52. In de Staatscourant van Zondag en Maandag zijn opge nomen opgaven betreffende de cholera over de week van 10 tot 16 Juni jl.: Noord-Brabant: aangetast 37, overleden 13. Sedert het begin der ziekte aangetast 69, overleden 33. Gelderland: aangetast 34, overleden 21. Sedert het begin der ziekte aangetast 47, overleden 29. Zuid -Holland: aangetast 1672, overleden 1044. Sedert het begin der ziekte aangetast 3741, overleden 2224. Noord-Holland: aangetast 104 (waarvan 29 te Amsterdam, 22 te Haarlem en te Haarlemmermeer 19), overleden 66 (waaronder 21 te Amsterdam, 7 te Haarlem en 18 te Haarlemmermeer). Sedert het begin der ziekte aangetast 145, overleden 90. Zeeland: aangetast 1, overleden 1 (een schipper, den 7 Juni van Iloozendaal te Sint.-Annaland terugge komen). Sedert het begin der ziekte aangetast 2, overleden 2. Utrecht: aangetast 435, overleden 242. Sedert het begin der ziekte aangetast 685, overleden 360. Friesland: aangetast 1, overleden 0. Sedert het begin der ziekte aangetast 6, overleden 2. Overijsel: aangetast 8, overleden 6. Sedert het begin der ziekte aangetast 8, overleden 6. Groningen: aangetast 2, overleden 2. - Sederl het begin der ziekte aangetast 4, overleden 2. Drenthe: aangetast 1, overleden 1. Sedert het begin der ziekte aangetast 1, overleden 1. algemeen totaal.aangetast 2295,overleden 1396. Sedert het begin der ziekte aangetast 4708, overleden 2749. Recapitulatie: In de week van Aangetast Overleden 29 April—5 Mei. 305 159 6-12 222 120 13-19 191 118 20-26 179 100 27 Mei—2 Juni. 312 166 39 Juni. 1070 591 10-16 2295 1396 Benoemingen en besluiten. consulaten. Benoemd tot consul generaal van Neder land voor al de Britsche koloniën in Australië, Nieuw- Zeeland en lasmanie, de heer J. W. Ploos van Amstel, te Melbourne. Kerknieuws. De heer J. C. de Vijver, beioepen predikant naar Scheveningen, hield gisteren avond in de groote kerk te Vlissingen eene afscheidsrede, naar aanleiding van 1 Petr. 5 10. Nadat de heer H. A. Leenmans van Gaast en Fer- woude voor de beroeping naar Koudekerke had bedankt, werd op den 21en 11. aldaar beroepen de heer Arius Keers, predikant te Zaamslag. Rechtszaken. Eergisteren stond voor het provinciaal gerechtshof in Zeeland terecht Bernardina Frederika Kerkvoorde, oud 26 jaren, werkster te Yzendijke, thans alhier gedetineerd, beschuldigd van strafbare poging tot kindermoord, voor de eerste maal door de ougebuwde moeder gepleegd, welke poging, door uiterlijke daden gebleken en tot een begiu van uitvoeriug overgeslagen, niet dan door toe vallige, van den wil des daders onafhankelijke omstan digheden is verhinderd geworden en hare uitwerking heeft gemist. Aan de voorgelezen processtukken en de verklaringen der getuigen ontleenen wij het volgende: Korten tijd voor het gebeurde heeft de beschuldigde haren dienst verlaten en baar intrek genomen bij hare moeder Johanrja Maria Delwaart, weduwe van Dominicus van Kerkvoorde, die met haar zoon een eenzaam gelegen hutje op het platteland in de gemeente Yzendijke bewoont. De moeder had vermoedens van de zwanger schap harer dochter, en onderhield haar daarover meer malen, doch de beschuldigde bleef die steeds bepaald ontkennen en hield ze ook voor ieder ander verborgen. In den nacht van 19 op 20 April, omstreeks te twee uren, gevoelde zij dat hare bevalling nabij was, verliet het bed hetwelk zij dien nacht meermalen verlaten had en daarna de woning, en begaf zich, na een tot afsluiting van den dam dienende afmaak te zijn overgeklommen naar een nabijgelegen met koolzaad bezet land, waar zij beviel van een levend kind van het vrouwelijk geslacht, dat haar, volgens hare opgave, is ontvallen. Zij verzuimde echter de in dergelijke omstandigheden noodige maatregelen, liet het kind, door eenige aard kluiten bedekt, liggen en verwijderde zich. De broeder der beschuldigde meende te vijf uren in den morgen een soort van gekerm te hoorenhij deed onderzoek en vond bet kind ter genoemde plaats. Hij riep alstoen zijne moeder, die het opnam, het bij een pasgeboren kind noodzakelijke en door de bevallene verzuimde verrichlte, en haren zoon gelastte bij de maré- chaussée aangifte te gaan doen van het vinden van dit verlaten kind, hetwelk later gevoed en ook gedoopt werd. De marèchausseés bevonden bij hunne komst dat het kind, hetwelk vuil en naakt was, geene uitwendige teekenen van gepleegd geweld vertoonde; alleen merkten zij eenige geringe ontvellingen en eene kneuzing op de rechterbil op. Zulks blijkt ook uit het door den heer I. C. O. de Bats als geneeskundige uitgebracht verslag omtrent zijne bevinding bij onderzoek van het lijkje van het zes en dertig uren na de geboorte overleden kind; volgens diens zienswijze is de oorzaak van den natuur lijken dood van het kind voor een groot deel toe te schrijven aan het bloedverlies, tengevolge van verzuim van de noodige bovenbedoelde noodzakelijke maatregelen. De heer de Bats, mede als getuige gehoord, bevestigde mondeling het door hem uitgebracht visum repertum. Zijn gevoelen werd in verschillende opzichten echter weer sproken door de zienswijze van de als deskundigen ter terechtzitting geroepen doctoren J. C. de Man eu IJ. Keijzer. Beide heeren toch verklaarden eenstemmig dat zij geheel eu al in meening afweken van het visum repertumvoor wat de oorzaak van den dood des kinds betreft, welke oorzaak meer is te wijten aan de slechte positie waarin het kind een paar uren op het land in de koude heeft doorgebracht dan aan bloedverlies, te meer daar er allerwaarschijnlijkst geen bloedverlies bij het kind heeft plaats gehad. Ook omtrent de levensvatbaar heid van het kind konden wij niets met zekerheid aan voeren, want dat bet kind zes en dertig uren geleefd heeft bewijst daaromtrent niets en andere noodige verschijnselen te dien aanzien zijn onopgemerkt gebleven. In den loop van het onderzoek ter terechtzitting betuigde de verdediger der beschuldigde, jhr. mr. J. W. M. Schorer, zijne verwondering over de vaardig heid van de moeder en den broeder der beschuldigde om hare dochter en zijne zuster aan te geven: hij meende dat hier aan eene bestaande vijandschap moet gedacht worden, doch zulks werd door den broeder der beschul digde weersproken met de opmerking dat die aangifte heeft plaats gehad én om hun zelven buiten mogelijke moeilijkheden te houden, èn uit plichtbesef. De beschuldigde bekende hetgeen ten haren laste was aangevoerd. Alleen ontkende zij iets wat zij in de instructie voorden rechtercommissaris schijnt erkend te hebben, namelijk dat zij het plan heeft gehad om het kind te dooden. Thans verklaarde zij evenwel ook vroeger in haren angst het voornemen wel eens gehad te hebben tot het dooden van het kind waarvan zij bevallen zou, maar dit voornemen weder te hebben laten varen. Bepaald hield zij ook vol dat zij niets wist van de omstandigheden waaronder eene bevalling plaats heeft en de vereischten, welke daarbij ten aanzien van het tor wereld gebrachte kind in het oog moeten gehou den worden. Overigens zeide zij tijdens en ua hare bevalling in alles werktuigelijk te hebben gehandeld, zonder te weten wat zij deed. Vandaar dat zij ook ko-n ontkennen noch erkennen dat zij aarde of zand op het kind gegooid heeft. De procureur-generaal, het woord tot het nemen van zijn requisitoir verkregen hebbende, merkte op dat de als deskundige gehoorde doctoren tot de conclusie zijn gekomen, dat huns inziens het leven van het kind gedu rende zes en dertig uren geen waarborg oplevert voor de levensvatbaarheid. Hieruit zou dus moeten volgen dat, zoo het niet blijkt dat het kind het leven beeft kunnen voortzetten, er ook hier geen kindermoord of poging daartoe bestaat. Ware spreker overtuigd dat hetgeen de deskundigen hebben aangevoerd regel is, dan zou bij gaarne de vrijspraak der beschuldigde vragen. Zijns inziens is dit echter niet het geval. Er kan op groud dier conclusie niet gezegd worden dat het gepleegde feit niet strafbaar is, want dan zon de uitzondering tot regel worden gemaakt. De regel toch is dat de meusch gezond iu het leven komt en voorzien van al het noodige om dat leven te kunnen voortzetten; hierop zijn wel uitzonde ringen, maar deze zijn zoo zeldzaam, dat ze dan ook als afwijkingen der natuur worden voorgesteld. Genoemde regel moet hier volgens hem als grondslag van beoor deeling worden genomen, daar de beschuldigde alles heelt gedaan wat zij kon om zich van het kind te ontdoen en het 't leven te doen verliezen, hetgeen blijkt uit het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1