Crcmeenteraad van Vlisslngen. Vervolg van het verslag in de courant.) Naar aanleiding van een brief der commissie van be stuur over den Middelburg—Vlissïngschen rijweg, betref fende de met ultimo December a. eindigende concessie tot het heiïen van tolgeld, is, met het oog op de spoorweg en kanaal werken, besloten die concessie alsuu slechts voor vier jaren te verleeneu. De voorzitter deelt mede dat thans is ingekomen oen adres van den wethouder Boone, te Koudekerko, ter ver vanging van dat waarover aan het einde der vorige zitting is gesproken en wegens gebrek in den vorm ter zijde gelegd. Dit nader adres wordt alsuu voorgelezen en blijkt grieven in te houden tegen hetgeen gesproken is in de voorlaatste raadszitting bij de behandeling van de ver ordening betreffende de veeziekte. Volgens adressant heeft de gemeenteraad hem publiek tot een logenaar gesteld, door te beweren dat hij, in strijd met zijne opgave, destijds geen vee zou bezeten hebben. Hij ver zoekt mitsdien op de een of andere wijze van dien blaam ontheven te worden. De voorzitter meent dat de grief van den wethouder van Koudekerke alleen kan zijn voortgevloeid uit den inhoud van het verslag in de Middelburgsche courant betreffende de voorlaatste zitting, daar in den raad niet gezegd is dat adressant geen vee had, maar alleen dat hij geen beesten bezat welke hij niet kwijt kon raken, want dat hij te vasthoudend was om ze voor den gebo den prijs af te zetten. Mocht de grief uit het verslag in de Middelburgsche courant zijn voortgevloeid, dan behoeft de raad, volgens sprekers opmerking, daarop geen acht te slaan, want de raad is voor dat verslag, als niet officieel zijnde, niet aansprakelijk. Het laatste gevoelen is ook dat van den heer van Uije Pietcrse, die daarom verlangt dat de door den raad goedgekeurde notulen van het ia bedoelde zitting (24 April jl.) verhandelde nogmaals zullen worden voor gelezen.Aan dit verlangen dadelijk voldaan zijnde, zegt de voorzitter dat, blijkens die notulen, de grief van den adressant althans niet uit de debatten van den raad kan zijn voortgevloeid. De heer Pot merkt op dat het waar moge zijn dat de raad niet direct van „logen" heeft gesproken, maar dat de handeling van den raad, die zich heeft aangesloten aan het gevoelen der commissie van toezicht op de vee ziekte, toch aanleiding aan adressant moet hebben gege ven om zich beleedigd te gevoelen, zoodat niet derden, maar deze gemeenteraad Boone beleedigd heeft. Bedoelde commissie toch is geen lichaam dat rechtspersoonlijk heid bezit; het is geen wetgevende of uitvoerende macht, en al ware dit zoo, dan nog zou er z. i. van geen verwijzen sprake kunnen zijn. De adressant beeft zich inet zijne belangen vervoegd bij den gemeenteraad en niet tot de vergadering van burgemeesters uit dit eiland. Heeft nu de gemeenteraad gemeend om, niettegenstaande men in de gelegenheid was de zaak beter te kennen, toch maar te moeten adviseeren als eenige leden van genoemde vergadering die volgens spreker eigenlijk onbevoegd zijn om in zaken van den gemeenteraad te oordeelen,— waardoor men waarheid tot logen heeft gemaakt, zoo gaat het toch in geen geval op om zich zoo maar van de zaak af te maken, door ze naar derden te verwijzen. Om op een vrij terrein te geraken zou men dus althans adres sant moeten kunnen bewijzen dat zijne opgave logen- achtig is geweest, en dat dit niet kan geschieden behoeft volgens spreker geen verder betoog. Hij stelt daarom voor dat de vergadering op bet in bedoelde raadsverga dering gesprokene terugkome en de toen misschien bij vergissing gebezigde woorden intrekke. De heer van Uije Pieterse verklaart zich tegen dit voorstel, omdat blijkens de goedgekeurde thans ander maal voorgelezen, notulen niets ten nadeele van Boone De heer Ruijsch merkt op dat in den raad geen enkel voor Boone beleedigend woord is gesproken; de aanne ming van het voorstel van den heer Pot zou hij dus con promitteerend achten. Volgens den heer Pot is de adressant integendeel door den raad gecompromitteerd, en wel door het beamen van het rapport der meergenoemde commissie. "Wij meenen te moeten opmerken: inde eerste plaats dat de naam. van den wethouder Boone, te Koudekerke, evenmin in ons verslag der zitting van 24 April (zie ons nommer van 26 April en daarbij helioorend bijvoegsel) wordt aangetroffen, als in de door den Ylissingschen gemeenteraad goedgekeurde notulen van bet in genoemde zitting verhandelde, waarin ook alleen sprake is van een adres van J. Aarnoutse, c. s.en in de tweede plaats dat, zoo de grief van den wethouder Boone niet is geput uit de handelingen van den gemeenteraad zeiven, die grief evenmin kan zijn voortgevloeid uit het verslag in onze courant, hetwelk in hoofdzaak met de thans tweemalen voorgelezen notulen ten zeerste overeenstemt. Be d. Bij den loop der discussie ontvangt het voorstel van den heer Pot geene ondersteuning. De heer Mestdagh verklaart nu dat hij evenmin in het verslag der Middel burgsche courant als in de notulen van den raad eenige aanleiding tot de geopperde grief gelezen heeft. De voorzitter stelt voor, aan den adressant te kennen te geven dat de raad niets beleedigends ten zijnen aan zien gezegd heeft. Hiertegen verzet zich de heer Ruijsch, die daarin een soort van ongepaste verontschuldiging vindt en de onder stelling oppert dat hier alleen moet worden gedacht aan animositeit van enkelen, die zich met de maatregelen ten aanzien der veeziekte niet schijnen te kunnen ver- eenigeu. Laatstgenoemde beschuldiging acht de heer Pot tot zich gericht, zoodat hij meent die van zich te moeten werpen. De heer Ruijsch antwoordt dat hij bij de behan deling van zaken nimmer personen op het oog heeft. De voorzitter meent dat in zijn voorstel niet eene verontschuldiging, maar eene terechtwijziging vervat is. Ten slotte is, op voorstel van den heer Hector, besloten aan den adressant te kennen te geven dat bet destijds in den raad verhandelde andermaal is nagegaan en daarin geen termen zijn gevonden om op die vroegere hande lingen terug te komen. Dit besluit is genomen met algemeene stemmen, behalve die van den heer Pot, die er zich tegen verklaarde. Namens burgemeester en wethouders stelt de voorzit ter voor om aan den koning ontheffing te verzoeken van de bij art. 14 der wet op het middelbaar onderwijs opge legde verplichting tot oprichting eener burger-dag school. De heer Winkelman licht dit voorstel nader toe. Hij deelt mede dat het dagelijksch bestuur met het oog èn op de te Middelburg gevestigde rijks hoogere burgerschool èn op den toestand vaa Ylissingen, gemeend heeft pogingen te moeten aanwenden om van de oprich- tiug eener burger-dagschool althans te worden vrijge steld; dat het zich daartoe in contact beeft gesteld met den inspecteur van bet middelbaar onderwijs, die gead viseerd heeft om aan den koning vrijstelling van de verplichting tot oprichting eener burger-dagschool te verzoeken en alleen eene burger-avondschool op te richten voor het onderwijs in die vakken welke bepaald noodig zijn, t. w. wiskunde, de eerste beginselen der theoretische en toegepaste mechanica en werktuigkunde, natuur- en scheikunde, geschiedenis en Nederlandsche taal, en hand-en rechtlijnig teekenen. De heer Ruysch zou deze zaak, vooral met het oog op de tegenwoordige politieke omstandigheden, willen aanhouden. De beer Winkelman zegt dat de wet natuurlijk moet worden uitgevoerd, doch dat de inspecteur van het mid delbaar onderwijs in de volgende maand herwaarts komt en zich bereid heeft verklaard om de uitvoering der wet op de minst kostbare wijze te bevorderen. De heer Ruysch meent dat aan eene op te richten burger-avondschool geen ruim bezoek zal ten deel vallen. Hierop antwoordt de heer van Uije Pieterse dat hetgeen hoogere burgerschool is welke men moet oprichten,maar eene school voor den handwerksman, waar geene vreemde talen geleerd worden. De heer Winkelman geeft toezegging eener begrooting vaD kosten voor eene burger-avondschool en dringt overigens er op aan dat aan den koning een adres worde ingediend om ontheffing te verzoeken van de verplich ting tot oprichting eener burger-dagschool. De heer Hector vraagt of het niet goed zou zijn in dat adres te laten doorschemeren dat het wenschelijk is de docenten in de teekenkunde voor die avondschool te be houden. De heer Winkelman antwoordt dat daarvan reeds toezegging is ontvangen. Na te hebben verklaard dat hij de uitgaven, welke ten behoeve van het onderwijs plaats hebben, toejuicht, her innert de heer Ruysch dat hij straks heeft gesproken van de tegenwoordige politieke omstandigheden. Wie leest, kan oordeelen, zegt hij, en volgens zijn oordeel is het te vreezen dat bij de veranderingen in het staats bestuur de grootste strijd tegen het onderwijs zal worden gevoerd en daarin wellicht weder groote verandering zal worden gebracht. Het is daarom dat hij de beslissing op het gedane voorstel wensebt te zien aangehou den. Met dien wensch vereenigt zich ook de heer van der Hijden. De heer Winkelman merkt op dat bij de door den heer Ruysch bedoelde verandering van ministerie de strijd alleen tegen het lager en niet tegen het middelbaar onderwijs zal gevoerd worden, zoodat in dit laatste geen veranderingen zullen moeten plaats hebben. De heeren van Uije Pieterse en Mestdagh achtten bet uitstellen eener beslissing op het voorstel van burge meester en wethouders mede wenschelijk. De beslissing is aangehouden nadat de heer Winkelman op de vraag van den heer Mestdagh, of de wet nog uitstel vergunt, heeft geantwoord dat de termijn, bij de wet gesteld voor de oprichting eener burger dag- en avond school, nog in lang niet verstreken is, daar men nog drie jaar tijd heeft. De voorzitter zegt dat het burgemeester en wethouders doelmatig is voorgekomen, mededeeling te doen van de tegen de cholera genomen voorzorgsmaatregelen. Behalve de schorsing der kennis heeft men in de eerste plaats twee ruime zalen in het gasthuis beschikbaar gesteld, de eeue voorzien van kribben met matrassen, lakens en dekens, terwijl in de andere ook kribben zijn geplaatst; voorts zijn eenige direct noodige geneesmiddelen voor handen. Aan alle geneesheeren binnen de gemeente is eene aanschrijving gedaan dat zij, zoodra zich een cholera-geval mocht voordoen, onverwijld van genoemde zalen voor den lijder of de lijders kunnen gebruikmaken. Bij publicatie is den ingezetenen zindelijkheid en rein heid aanbevolen en aan de politie het toezicht op de nakoming der gegeven of te geven voorschriften bij aan schrijving opgedragen. De heer Pot wenschte dat ook tot de directie van het loodswezen en de heer Hector dat aan het departement van marine eene aanschrijving zou worden gericht be treffende de ingerichte ziekenzalen, hetgeen echter, vol gens den voorzitter, met het oog op de bij het heerschen der cholera aan boord van schepen te houden quarantaine, oonoodig is. De heer van der Hijdèn geeft den wensch te kennen dat nog een dokter zon worden aangesteld voor de dienst in het arm-gast- en weeshuis, omdat als er slechts een dokter is en deze mocht ziek worden er wellicht geen zullen wezen die de lijders alsdan zullen willen verplegen. Deze vrees werd door de meeste leden niet gedeeld en wat de benoeming van een tweede geneesheer betreft, men achtte die, hoezeer op zich-zelf niet ongevvenscht, thans te praematuiir. De heer van Uije Pieterse doet het voorstel om aan burgemeester en wethouders een onbepaald crediet te verleenen tot het doen van uitgaven bij het eventueel uitbreken der cholera. Dit voorstel is met algemeene stemmen aangenomen. Aan den heer van der Os wordt op zijne vraag, of de geneesheeren gebruik mogen maken van de in het gast huis aanwezige draagbaren enz., door den voorzitter een bevestigend antwoord gegeven. Geschiedt voorlezing van eene door burgemeester en wethouders opgemaakte concept-verordening op het begraven van lijken van schepelingen, aan besmettelijke ziekten of aan boord van besmette schepen overleden. Deze verordening, volgens welke geen lijken van sche pelingen zullen mogen worden begraven dan nadat door den quarantaine-dokter eene verklaring is afgegeven dat geene besmetting aanwezig is, wordt goedgekeurd. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling des voorzitters dat het kohier van den hoofdelijken om slag, volgens ingekomen bericht van gedeputeerde staten, is goedgekeurdalsmede dat van het Zeeuwsch genoot schap der wetenschappen is ontvangen de eerste afleve ring van den door rar. M. F. Lantsheer bewerkten catalogus, getiteld Zelandia illustrata. De voorzitter stelt voor om van het overschot van het tractement van mejufvronw van der Staal, waarvan straks gesproken is, eenige vergoeding voor reiskosten te geven aan de dames die aan het examen voor hoofdonderwij zeres hebben deelgenomen. De heeren Laernoes en Verkuyl Quakkelaar verklaarden zich hiertegen, de overige leden vóór. Het bedrag der vergoeding voor elke der niet benoemde sollicitanten is op 20 bepaald. De beer van der Hijden vraagt, of er al iets bekend is ten aanzien van het ontslag van den controleur der plaatselijke belastingen, waarop het antwoord ontken nend luidt. Vervolgens deelt hij een denkbeeld mede, hetwelk hij ter overweging aanbeveelt en strekt om bij het ontslag van den tegenwoordigen controleur een anderen te benoemen uit het personeel der kommiezen tegen eene bezoldiging van ƒ600 'sjaars, waardoor eene aanzienlijke besparing zou worden verkregen, terwijl bij de benoeming van een zoodanigen controleur, of eigen lijk boofdkommies, zijns inziens het personeel der kom miezen geene uitbreiding zou behoeven te ondergaan. Nadat de voorzitter nogmaals heeft opgemerkt dat van het ontslag van den controleur nog niets met zeker heid bekend is, wordt de vergadering gesloten. SNELI'ERSDRUKKERI J VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 8