MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°' 65.
Dinsdag
1866.
24 April.
Editie van Maandag avond 8 uren.
Middelburg 33 April.
nederland's houding bij een eventueelen oorlog.
I.
Een blik op den tegenwoordigen toestand van Europa
heeft, en wel zeer natuurlijk, de vraag doen ontstaan
Welke houding Nederland zal moeten aannemen indien
de oorlog tnsschen Oostenrijk en Pruisen mocht uitbre
ken. De Arnhemsche courant heeft deze quaestie onlangs
in eenige artikels behandeld.
Reeds dadelijk zij daarbij echter opgemerkt dat dit
Vraagstuk van zeer ernstigen aard is; dat men daarin
niet in's lilaue hinein kan redeneeren en de quaestie niet
Wordt opgelost door eenige citaten van dichters, eenige
fanfaronuades over nationale eer, eenige geestigheden
over Nederland's naam van het China van Europa. Om
bij de behandeling der gestelde vraag tot een resultaat
ie komenhetwelk eenige waarde bezit, moet men zich
gronden op de geschiedenis, op de weinig dichterlijke
politieke historie van den nieuwsten tijd.
Naar onze meeniug zijn de twee hoofdvragen van het.
oogenblik op het gebied der btiitenlandsche staatkunde
deze: Behoort Nederland neutraal te blijven? Kan
Nederland neutraal blijven De laatste vraag is echter
natuurlijk slechts te beantwoorden als men van zekere
hypothesen uitgaat.
Behoort Nederland neutraal te blijven? Die vraag
stelt natuurlijk op den voorgrond de mogelijkheid dat
Nederland neutraal kan blijven. Er zijn er die beweren
dat Nederland zich neutraal zou moeten houden indien
het dit kon, maar dat de regeering te's Graven hage
zelfstandig partij moet kiezen, omdat eene handhaving
Van neutraliteit met het oog op een oorlog in Duitsch-
land eene onmogelijkheid is. Wij achten deze bewering
onjuist, in de eerste plaats omdat zij steunt op eene
begripsverwarring. Een oorlog tnsschen Pruisen en
Oostenrijk zegt men.is onvermijdelijk, en daarin
zullen Italië, Rusland en Frankrijk gemengd worden.
Bij .dergelijken oorlog in Duitschland zullen wij ons,
tengevolge van de banden waarmede wij door Lim
burg aan den Duitschen bond zijn geketend, niet
onzijdig kunnen houden. De hierin nu gelegen begrips
verwarring is deze: Een oorlog tusschen Oostenrijk
en Pruisen is geen bondsoorlog en wij hebben daar-
tnede dus niets hoegenaamd te maken. De circulaire
van den heer von Bismarck aan onze regeering als lid
van den Duitschen bond ia te 'sGravenhage aangekomen
of niet. In het eerste geval zal onze regeering, dit mogen
wij althans verwachten, eenvoudig hebben gewezen op
art. 11 der bondsacte en geene toezeggingen of weige
ringen aan Pruisen hebben gedaan. Breekt er derhalve
een oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk uit, terwijl
deze Duitscbe staat voor Oostenrijk, gene voor Pruisen
partij kiest, dan kunnen wij alzoo, zonder onze plichten
als iid van den Duitschen bond te schenden, onzijdig
blijven.
Dergelijke loop der gebeurtenissen, waarbij de Duitsche
bond dadelijk geheel en al buiten het spei blijven zou,
is echter niet waarschijnlijk. Met meer grond mag men
Verwachten dat Pruisen langzamerhand eene dreigende
bouding zal aannemen en Oostenrijk dan zal overgaan
?m een voorstel bij de bondsvergadering te Frankfort
in te dienen, om Pruisen met geweld tot nakoming van
art. 11 te noodzaken, volgens hetwelk de leden van den
bond zich verbonden hebben om elkander onder geener
lei voorwendsel te beoorlogen, maar hunne verschillen
voor de bondsvergadering te brengen, enz. Er zou dan
sprake kunnen zijn niet van een bondsoorlog, welke
Volgens de bondsconstitutie ondenkbaar is tegenover
een lid van den bond, maar - van eene bondsexecutie,
Welke aau een of meerdere regeeringen wordt opgedra
gen, volgens art. 33 der Wiener Schlussacte.
Nu is het hoogst onwaarschijnlijk dat juist Nederland
*ot de met executie van Pruisen belaste bondsstaten
Wou behooren en zou het natuurlijker zijn dat daartoe,
behalve Oostenrijk, andere leden van den bond zouden
gekozen worden dan Limburg.
Maarstellen wij dat de loop der gebeurtenissen juist
•ie onwaarschijnlijkste wending neemt en Nederland met
Wndere staten aangewezen wordt om Pruisen te execu
teren, dat, zooals wel het geval zal zijn, alle bondsleden
wollen worden opgeroepen, dan kan men nu reeds met
Wekerheid voorspellen dat eenige leden weigeren zullen
_0lI> medo te werken tot de executie van Pruisen op
Wekere gronden, welke een Duitscb-politiek brein altijd
Jtot uit te vinden. Daardoor zullen er op bondsrech-
trlijke gebied twee partijen tegenover elkander staan, ten
°Pzichte van welke Nederland zich, met eenige scherp
zinnigheid van de zijde zijner diplomaten, zeer wel onzij
dig zal kunnen houden. Het gevolg van dezen toestand
zal voorts zijn dat elke Duitsche staat partij kiest voor
Pruisen of voor Oostenrijk, gelijk wij hiervoren stelden,
zoodat er een oorlog wordt gevoerd tusschenPruisen met
zijne bondgenooten en Oostenrijk met zijne bondge-
nooten, waarmede Nederland als lid van de Duitsche
confederatie niets te maken heeft.
Wij hebben derhalve voorts de vraag te beantwoorden:
kan Nederland, de betrekking tot den Duitschen bond
daargelaten, zich onzijdig houden? Wij meenen ja. Door
het ti vis pacem, para helium in toepassing te brengen en
door tegenover het buitenland voortdurend het woord
van den minister von Dalwigk te uiten: „als wij partij
kiezen, zal het zijn tegen de eerste mogendheid, welke
ons aanvalt", is Nederland nog zeer wel in staat om zijne
neutraliteit te handhaven indien meu tijdig verde
digingsmaatregelen neemt en niet wacht totdat het
te laat is. Die maatregelen zullen veel moeite en veel
geld kosten, maar de noodzakelijkheid dringt. Overal in
Europa wapent men zich en zeer wenschelijk is het daarom
voor het oogenblik die soort van staatkundige geschillen,
welke wij steeds geneigd zijn politiek uit de kinder
kamer te noemen, te laten rusten en in de eerste plaats
te zorgen voor het behoud van eigen vaderland en onaf
hankelijkheid. Het is toch niet genoeg om nu en dan
op feestelijke wijze den moed en de zelfopoffering der
vaderen te gedenken, op hunne lauweren te rusten en
in te slapen.
DeNieuwe Rotterdamsche courant zegt dat in de tegen
woordige omstandigheden tegenover het buitenland allen,
tot welke partij zij ook behooren, de handen ineen moeten
slaan om met vereende krachten onze onafhankelijkheid
te verdedigen. Dit is volkomen juist, maar de Nieuwe
Rott. courant moet dan niet zelf beginnen om wantrouwen
te zaaien door niet onduidelijk de bedoeling te laten
doorschemeren, dat zeker aan de orde zijnd wetsvoorstel
onder die omstandigheden moet worden aangenomen.
De N. Rott. courant wijkt dus reeds dadelijk zóo ver
van hare hiervoren aangehaalde schoone theorie af, dat
zij de tegenwoordige omstandigheden ah politieke ma
chine de guerre schijnt te willen bezigen om nu alle
regeeringswetsontwerpen te doen aannemen. Neen, in
dezen door de N. R. C. gespannen strik zal de natie niet
vallen; de cultuurwet om met name to noemen het
geen de N. Rott. courant niet met name noemt moet
zelfstandig en met het oog op hare hooge staatkundige
waarde in allen opzichte vrij van eiken onzuiveren in
vloed worden beoordeeld.
De N.R.C. wil voorts dat er geene interpellatiën worden
gericht tot de regeering omtrent onze te volgen politiek.
Waar dus dat blad eerst sprak van: de handen iu een te
slaan om met vereende krachten onze onafhankelijkheid
te verdedigen, wil het nu blinde gehoorzaamheid, onder
werping en geene interpellatiën. Men zou bijna moeten
onderstellen dat de N. R. C. de ten opzichte van het mi
nisterie dezer dagen in de Gids verkondigde meening
deelt dat de zieke thans tamelijk wel is, bedankt voor
het vragen, doch dat men verzocht wordt zonder nood
zaak niet en anders zeer zacht te belleD.
Het is integendeel te wenschen datonze volksvertegen
woordiging de regeering interpelleere en hare stem ver-
heffe om aan te dringen op handelen en op krachtig
doch vooral op een doeltreffend handelen.
De Arnhemsche courant en ook anderen in den lande
stellen zich echter de vraag: moet Nederland niet liever
partij kiezen, en aan den oorlog deelnemen? En het
antwoord daarop luidt bevestigend. Wij achten der
gelijke politiek echter hoogst gevaarlijk voor Nederland
en zullen dit in een volgend artikel nader ontwikkelen.
De Staatscourant van Zaturdag bevat een bedroevend
bericht
„Te Rotterdam zoo lezen wij daar hebben zich
zeven gevallen van cholera voorgedaan. Vier personen
zijn aan die ziekte overleden. Het gemeentebestuur heeft
maatregelen genomen en bereidt verdere maatregelen
voor om de verbreiding zooveel mogelijk tegen te gaan.
„Ook te Delfshaven zijn drie personen door die ziekte
aangetast."
Hoe onwelkom deze tijding ook wezen moge, zoo
waardeeren wij echter dat de Staatscourant baar mede
deelt. Te vergeefs toch zou men anders naar berichten
omtrent die verwoestende ziekte, van welker ontstaan
zich het gerucht reeds sedert eenige dagen algemeen
verbreid heeft, in de dagbladen der stad zoeken waar
zij hier te lande het eerst zich vertoond heeft.
Ook nu nog vraagt de Nieuwe Rotterdamsche courant
het bericht uit de Staatscourant overnemendehare
lezers verschooning dat zij de zaak moet ter sprake bren
gen. Zij had er anders liever van gezwegen om de inge
zetenen niet ontijdig ongerust te maken. Een
fraaie leer! Beter is het alzoo omtrent een dreigend ge
vaar het publiek onkundig te laten, dan het aan te
sporen tot maatregelen om het zooveel mogelijk te voor
komen of in den aanvang te stuiten; beter het kwaad
verborgen te houden, dan het moedig onder de oogen
te tredeD. Wij danken daarom de regeering dat zij zich
verstandiger toont dan genoemd dagblad en zich beijvert
het publiek naar waarheid in te lichten.
Door gepaste maatregelen kan er tot het voorkomen
of te keer gaan van epidemiën zoo veel worden verricht,
doch meestal het is een droevige ondervinding die
men in vele gemeenten kan opdoen gaat men daartoe
eerst over wanneer het voor een groot deel te laat is.
Hoe dikwijls toch ziju niet de waarschuwingen, door ge
neeskundigen of gezondheidscommissiën tot het publiek
of gemeentebesturen gericht,onvruchtbaar gebleven. Hoe
vaak wordt niet een raadgevende stem, die zich tijdig hoo-
ren laat, gesmoord. Bijna elke eenigszinsuitgebreide stad
bevat slinkende grachten of slooten, die jaren lang bun
verpestenden damp verspreiden, doch wier opruiming in
strijd met de raadgevingen van bevoegden van jaar tot
jaar wordt verschoven. Is het getal koortslijders soms
veel aanzienlijker dan het bij een goed toezicht wezen
zou, blijven typhus en andere besmettelijke ziekten zich
nog slechts sporadisch vertoonen, zijn de sterfgevallen
zelfs aanmerkelijk boven het cijfer van gemiddelde sterfte
geklommen, dan blijft men nog zoo gaarne aan andere
oorzaken dan die men beheerschen kan den ongunstigen
gezondheidstoestand toeschrijven. Nauwelijks echter
verspreidt zich het bericht dat de cholera in de nabijheid
is of men slaat de handen aan het werk om althans ge
deeltelijk te herstellen wat zoo lang verzuimd is. Men
mag dan ook vertrouwen dat het bericht in de Staats
courant ook nog andere gemeentebesturen dan die van
Rotterdam en Delfshaven zal wakker schudden. Wij
hopen zelfs dat ook ons bestuur, al moge Middelburg
nog eenige mijlen van Rotterdam verwijderd zijn, reeds
nu zal onderzoeken welke voorzorgsmaatregelen ook hier
zouden kunnen genomen worden.
Nog leest men in de Staatscourant:
„Bij het voorkomen van Aziatische cholera te Rotter
dam en te Delfshaven meenen de inspecteurs voor het
geneeskundig staatstoezicht de heeren geneeskundigen
opmerkzaam te moeten maken op het groot gewicht der
medudeelingen die, volgens art. 6 der wet van 1 Juni
1865 (Staatsblad no. 60), regelende de uitoefening der
geneeskunst, van beu worden verwacht.
„Tot het nemen van maatregelen om verbreiding der
cholera zooveel mogelijk tegen te gaan wordt ond erwijlde
mededeeling, zoowel van de eerst waargenomen geval
len van cholera, als van het veelvuldig voorkomen vau
diarrhoeën, noodzakelijk vereicht.
„Mededeeling van bijzonderheden omtrent den oor
sprong der eerste gevallen word van de geneeskundigen
dringend verzocht."
Bij de tweede kamer der staten-generaal, welke morgen
hare werkzaamheden hervat, zijn thans aanhangig de
volge nde wetsontwerpen: 1. Wetboek van strafvorde
ring.2. Regeling van de wijze van beheer en verantwoor
ding der geldmiddelen en eigendommen van den staat.
3. Bepalingen betrekkelijk de inkwartieringen en het
onderhoud van het krijgsvolk en de transporten en leve-
rantiën voor Vkonings legers of vestingen gevorderd.
4. Regeling der schutterijen.—- 5. Vaststelling der grond
slagen, waarop ondernemingen van landbouw en nijver
heid in Nederlandsch Indië kunnen worden gevestigd.
6.Regeling van pensioenen der protestantsche predi
kanten en predikantsweduwen. 7. Intrekking der
wetten van 6 October 1791 en van 26 Ventösejaar IV.
8. Uitbreiding van art. 14 der wet van 22 April 1855
(staatsblad no. 32), tot wederkeerige verzekering of
waarborgmaatschappijen. 9. Regeling van het
toezicht bij het oprichten van fabrieken en andere inrich
tingen die gevaar, schade of hinder kunnen veroor
zaken. 10. Toezicht op het gebruik van stoorn-
toestellen. 11. Regeling van concessieverleening.
12. Begrooting van Nederlandsch Indië voor het dienst
jaar 1867. 13. Onteigening van perceelen ten behoeve
der verbreeding van de straat achter de Meel waag enz.
naar het staatsspoorwegstation te Roermond. 14.
Onteigening van perceelen ten behoeve van de verbree
ding der Bergstraat te Maastricht enz. 15. Verleening
van vergunning tot het tijdelijk voeren der Nederland-
sche vlag. 16. Verandering der grenzen tnsschen de
gemeenten Stad- en Ambt Ommen.