*3uitmlanö. DuitscMand. In de tegenwoordige omstandigheden is de volgende opgave omtrent Italië's zeemacht niet van belang ont bloot. De Italiaansche vloot zegt de Köln. Zeitnng bestaat uiteen en zeventig vaartuigen met 1197 kanonnen en met 20.627 man, behalve vier en twintig transport schepen met eene bemanning van 3220 man. Burgerlijke stand. Middelburg. Eerste huwelijksafkondiging van den 8 dezer: F. P. J. Sibmacher Zijnen, weduwn. 39 j. met M. F. A. C. Borsius, jd. 32 j. W. de Rijke, jm. 24 j. met R. de Bruine, jd. 25 j. J. de Vries, weduwn. 31 j. met J. J. Klnmper, jd. 22 j. (Van 31 Maart tot 7 April.) Vlissingen. Gehuwd: A. Groenenberg, jm. 24 j. met C. Broodman, jd. 21 j. H. K. Raames, jm. 33 j. met C. M. J. Albus, jd. 25 j. Bevallen: P. van Boven, geb. Schreiber, z. M. B. Ma- quelin, geb. Pichal, z. J. van Dam, geb. Dorleijn, d. S. Janssens, geb. de Coninck, z. L. Smits, geb. Doren bos, d. A. van Akkeren, geb. Sap, d. Overleden: J. Caljé, z. 5 j. A. B. Einwichter, wed. van A. Anjou, 78 j. J. Reijnhout, z. 8 m. E. C. van de Ree, d. 6 weken. Goes. Bevallen: G. van der Mark, geb. de Koning, z. A. Q. de Bruijne, geb. van Brissen, d. M. Kiters, geb. Reijnhout, d. M. Smolders, geb. Geus, z. Zierikzee. Gehuwd: A. Heuseveldt, jm. 25 j. met A. van der Weel, jd. 21 j. R. O. van Nieuwenhuize, jm. 28 j. met A. Voorbeitel, jd. 28 j. BevallenS. Wiltson, geb. Doeleman, z. M. Mallander, geb. Smits, d. J. E. de Bruijne, geb. Mulock Houwer, z. W. Regoorl, geb. de Bie, d. J. van der Valk, geb. Bom, d. (leven!.) OverledenM. Hendrikse, man van J. Laban, ruim 47 j. L. Berwald, z. circa 5 m. J. Berrevoets, circa 15 w. M. Wapus, weduwn. 50 j. N. A. van Driel, vrouw van J. van Akkeren, 23 j. Verkoopingen en aanbestedingen. Maandag jl. zijn te Oost- en West-Souburg ten verkoop aangeboden de navolgende perceelen I. Eene hofstede, genaamd Boschzicht, met 17 bund. 25 roed. 80 ellen bouw en weilanden, gelegen in de gemeente Ritthem. II. 80 roed. 50 ellen bouwland, gelegen aan den Hout- Weg. III. 82 roed. 10 ellen bouwland, gelegen aan den Scheeweg. IV. 1 bund. 72 roed. 90 ellen bouwland, gelegen achter het 3de perceel. V. 60 roed. 50 ellen bouwland, gelegen aan den Scheeweg. VI. 1 bund. 58 roed. 90 ell. weiland, gelegen aan den Langeuweg. VIL.2 bund. 89 roed. 40 ellen weiland, mede aldaar gele gen. VIII. 1. bund. 5 roed. weiland, mede aldaar gele gen. IX. 1 bund. 19 roed. 30 ellen weiland en sprink. In massa verkocht voor f 23,232. Jl. Maandag is te Vlissingen door den eerstaan- Wezenden ingenieur der genie in bet openbaar aanbe steed 1. het éénjarig onderhoud der werken te Vlissin gen en te Middelburg. 2. het éénjarig onderhoud der gebouwen en magazijnen te Vlissingen en te Middelburg, beide onder het beheer der gemeente Vlissingen. Aange komen door den heer A. Loois te Vlissingen, het eerste perceel voor f 6390, het tweede voor f 5495. Meteorologische waarnemingen, gedaan op 'srijks werf te Vlissingen, des middags 2 uur. April 1866. Wind. 15 o so s OJ s e^>* S H3 Aanmerkingen. Ij West. I 4 j 750.7 2 Z, t. O. 3 1749.9 3! No t.N. 1 1752.6 4, W.ZW. 0.5,755.7 5jOo8t. j 1.5 761.2 6 Oost. X 763.2 8.0 0.76 6 60 5.2 bewolkt. 9.6 0.78 7.34 1.0 bewolkt heiig. 7.6 0.89 7 50 2.2 bew. heiig helder. 9.2 0.72 6.78 4.6 bewolkt lichtbew. 11.0 0.77 7.90 0.6 bew. betr. lichtbew. 13.0 0 67 7-80 0.0 helder bewolkt. 11.8 0.75 8.10 0.0 bewolkt lichtbew. 7(0. t.Z.1 0.5 1760.4 Therniometerstaml 9 April.'s av. 11 u. 51 gr. 15 !s morg.7 u. 49gr.'s midd. 1 u. 56 gr. 's av.11 u. 49 gr. 11 'smorg. 7 u. 48 'smidd. 1 u. 62 gr. Staten-generaal. EERSTE KAMER. Zitting van Maandag 9 April. Behandeling van onder scheidene wetsontwerpen. Bij de behandeling van het wetsontwerp tot definitieve vaststelling van hoofdstuk VIIA der staatsbegrooting 'oor 1866 kwam de ministerieele crisis ter sprake. De eer van Twist namelijk, betreurde ten sterkste de abreding van den vorigen minister van binnenlandsche aaken en bejammerde het, dat de minister van koloniën, uiten den ministerraad om, gemeend heeft eene besiis- aing met betrekking tot het Indisch strafwetboek te moeten nemen. Naar zijne overtuiging had men in het publiek belang aan den minister van binnenlandsche zaken eenige concessie beliooren te doen. Wat het onderwerp van het geschil zelf aanging, con stateerde hij, dat als beginsel was aangenomen, dat de Indische strafwetboeken behoorden vastgesteld te worden bij de wet, en ging het niet aan om van dit beginsel af te wijken, noch op grond dat het West Indisch regle ment insgelijks bij besluit was ingevoerd, noch op grond der dringende behoefte. Immers in dat laatste geval was de gouverneur generaal bevoegd te handelen. Ten opzichte der begrooting van financiën zelve, verklaarde hij te deelen de zienswijze des ministers, dat men voorzichtig moest zijn met het ondernemen van nog meerdere publieke werken en met de afschaffing van belastingen zonder equivalent. Daaruit volgde echter niet, dat men thans moest stilstaan, maar kon daarvan ook geen sprake zijn, wanneer er nog 75 millioen voor de spoorwegen besteed moeten worden, en bij de over weging dat op Nederland, als Christenstaat, de dure verplichting rust, voor de zedelijke en stoffelijke ontwik keling ODzer Oost-Indische bezittingen te zorgen. Ook de heer Fransen van de Putte verklaarde het finaucieele stelsel des ministers te deelen, maar drong tevens in het belang der schatkist, op spoedige indiening der Nederlandsche comptabiliteitswet aan. Nog wees hij op de noodzakelijkheid van opzegging of wijziging van het smokkeltractaat met Pruisen, en op het ondoel matige van het besluit van 7 Februari jl., houdende regeling van het administratief beheer der hervormde gemeenten. Enkele bijzondere punten werden bovendien ter sprake gebracht, als: de noodzakelijkheid werd aangetooud om het smokkeltractaat met Pruisen op te zeggen. Men betwijfelt of, zooals de minister verklaard had, de kost bare spoorwegbrug over de Moerdijk wel zoo noodzake lijk was wilden al de spoorwegen geen half werk zijn; de wenschelijkheid eeuer herziening van de wet van Frimaire op de belasting der onbebouwde eigendommen en van die op het patent, werd betoogdde noodzake lijkheid tot afschaffing der belasting op de zeep, op het geslacht en de staatsloterij en het nut eener belasting op de goederen in de doode hand werd aangedrougen. Op verzoek van den minister van binnenlandsche zaken werd de beraadslaging over het wetsontwerp toen geschorst en de discussie aangevangen over de 48 wets ontwerpen, totafwijking van de regelen, bij de gemeente wet omtrent plaatselijke belastingen gesteld. Enkele leden waren van meening, dat de vrijgevigheid jegens sommige gemeenten totonbillijkheid jegens andere had geleid, en betreurden het, dat de regeeriug in deze niet meer gelet had op de adviezen van gedeputeerde staten. Immers had men geweten, dat zij in deze zelf standig zou handelen, dan zouden voorzeker meerdere gemeenten verzocht hebben accijnsen te mogen heffen. Zij beweerden bovendien, dat de maatstaf door de regee- ring voor de afwijking genomen, te weten, het bedrag van den hoofdelijken omslag door de gemeenten te beffen onjuist was, en deden uitkomen, dat alleen de urgentie der zaak hen noopte deze wetten aan te nemen. De minister van binnenlandsche zaken toonde van zijne zijde aan, dat de regeering, bij de aan enkele gemeenten verleende vrijheid om alsnog accijnsen te mogen heffen, slechts gevolg had gegeven aan de verkla ring door den toenmaligen minister van binnenlandsche zaken afgelegd, dat men in deze met de meeste vrijgevig heid zou te werk gaan, en dat iedere maatstaf voor die afwijking aan te nemen, eigenaardige bezwaren hebben moest. De wetsontwerpen werden daarna aangenomen met 32 tegen 1 stem, den heer de Vilers de Pité. De beraadslaging werd daarna heropend over de begrooting van financiën. De heer van Eysinga drong aan op eene belasting van de goederen in de doode hand, waarna de vergadering werd verdaagd. Algemeen overwicht. De Pruisische regeering heeft onder inspiratie van den heer von Bismarck eene poging gedaan om in den toe stand van hot oogenblik, reeds zoo vol verwarring, een nieuw element voor twist en tweedracht te brengen, door een voorstel tot hervorming van den Duitschen bond, bij de bondsvergadering te Frankfort in te dienen. Dit voor stel tot bondshervorming strekt om de in te voeren ver anderingen in de bondsconstitutie nader in overleg met de verschillende Duitsche regeeringen te ontwerpen, vast te stellen en te formnleeren, en die voorts aan de goed keuring te onderwerpen van een Duitsch parlement door middel van het algemeen stemrecht verkozen. Dit komediespel is eene nieuwe vrucht van de politieke opvoeding des eersten ministers van Pruisen, die thans, even als Napoleon III heeft gedaan, het absolutisme wil enten op den stam der democratie. De heer von Bismarck, die tot dusverre meer de rol speelde van verdediger der vorsten-willekeur gebaseerd op het goddelijk recht, treedt nu weder in eene andere rol op en doet eeu beroep op het Duitsche volk, door middel van het algemeen stemrecht. Welk doel deze nieuwe politieke luchtsprong heeft, zal de toekomst ons moeten leeren. Waarschijnlijk stelt de heer \on Bismarck zich hoofdzakelijk voor, om hierdoor de hangende qnaestie op een ander terrein te brengen en zoo mogelijk daardoor uit de geisoleerde positie te geraken, waarin hij zich tegenover Oostenrijk en de kleinere Duitsche staten bevindt. De Pruisische Staats-Anzeiger bevat thans den offi- cieelen tekst der depêche, houdende het antwoord op de Oostenrijksche nota van 31 Maart. Onze lezers zullen dit stuk onder „Duitschland" aantreffen. Daarin wordt getracht om alle verantwoordelijkheid ten opzichte van het bestaan der vrees voor een oorlog op Oostenrijk te werpen; om te constateeren dat Oostenrijk begonnen is met zich te wapenen cn alzoo Pruisen heeft genoopt om hetzelfde te doen. Overigens wordt ten slotte in dit stuk gezegd dal de regeering te Berlijn niet het voornemen heeft om Oostenrijk aan te vallen. Het document eindigt met deze beteekenisvolle uiting: „Het zal der keizer lijke regeering niet aan de gelegenheid ontbreken om hare welwillende gezindheid jegens den Pruisischen staat door daden te toonen." Uit Bucharest wordt gemeld, dat ook daar krijgsmaat- regelcn worden genomen. Een rapport van den minister van oorlog aan het voorloopig bewind omtrent de krijgs macht, verzekert, dat 49,000 man op het eerste bevel ge reed zullen zijn om in het veld te komen. „Rondom deze geregelde krijgsmacht zegt overigens de minister zullen op een gegeven oogenblik alle roumanen zich ko men scharen die hun vaderland en de vrijheid lief heb ben." Het blijkt intusschen niet tegen welken vijand het vaderland en de vrijheid moeten verdedigd worden; men zal toch wel niet tegen de Parijsche conferentie oorlog willen gaan voeren! De Fransche Moniteur bevat weder zeer gunstige tijdingen uit Mexico, volgens welke de Fransche en keizerlijke Mexicaansche troepen verschillende over winningen hebben behaald. In de laatste maanden werden echter voortdurend dergelijke overwinnin^sberichten aangebracht, zonder dat daarom nog de toestand van het Mexicaansch keizerrijk veel gunstiger werd. De laatste aanslag tegen de leden van het Belgisch gezantschap, op geringen afstand van de hoofstad, is te dien opzichte dan ook welsprekender dan de officieele Fransche leger bulletins. De Pruisische Staats-Anzeiger bevat de depêche, door den vertegenwoordiger der regeering te Berlijn bij het Oostenrijksche hof aan den minister von Mensdorff ge richt, in antwoord op de nota van 31 Maart: Aan zijne excellentie den graaf von Mensdorff. „De ondergeteekende is door zijne regeering gemach tigd, zijne excellentie graaf Mensdorff kennis te geven van de ontvangst der mededingen, die de keizerlijke ge zant te Berlijn deu minister-president, graaf von Bismarck, in zijne nota van 31 Maart gedaan heeft. De minister president heeft, zich gehaast deze nota, overeenkomstig den daarin uitgedrukten wensch, aan Z. M. den koning, zijn allergenadigsten meester, voor te leggen, en deonuer- geteekende heeft met betrekking daartoe den last ont vangen om zijne excellentie graaf' Mensdorff de volgende opmerkingen te maken: De vrees voor het verstoren van den vrede is uitsluitend te wijten aan het feit dat Oos tenrijk, zonder aannemelijke aanleiding, sedert den 13 Maart begonnen is aanzienlijke strijdkrachten op dreigende wijze naar de Pruisische grenzen te laten oprukken. „Eenige opheldering over de beweegredenen dezer zonderlinge handelwijze heelt de keizerlijke regeering niet gegeven; want de bewering dat de ongeregeldheden tegen de Israëlieten deze krijgstoerustingen noodig ge maakt hebben, wordt vveêrsproken evenzeer door den omvang dier krijgstoerustingen als door het feit, dat die krijgsmacht bijeengetrokken is aan de Saksische en Pruisische grenzen, waar de veiligheid der Israëlieten geene enkele maal in gevaar is gebracht. „Indien Oostenrijk, even als Pruisen, zich bedreigd had gezien, dan kon men uit de in de nota van graaf Karolyi uitgesproken gezindheid met des te meer zeker heid verwacht hebben datj^het Weener kabinet.fien als dreigend yoorkomenden toestand, krachtens art. 11 van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 3