van de Putte zijne verwondering betuigd dat België zich nog steeds tegen de uitvoering der ontworpen werken in Zeeland blijft verzetten. De minister van buitenlandsche zaken antwoordde hierop, dat hij in de volgende week het rapport der onzerzijds benoemde deskundigen aan België zou indie nen, en bij had grond om te verwachten dat België daar door alleszins bevredigd zou zijn. De memorie van beantwoording van het voorloopig verslag der tweede kamer betrekkelijk de cultuurwet is ter landsdrukkerij, waar er met spoed aan gearbeid wordt. De eerste kamer heeft tegen a. Maandag aan de orde gesteld de definitieve vaststelling der begrooting voor het departement van financiën, de wet tot verhooging van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1866 (ziekte onder het rundvee), en de uitzonderingswetten voor de heffing der gemeente-accijnsen. Reeds geruimen tijd geleden hebben wij medegedeeld dat de heer Groen van Prinsterer voornemens was zich in Juni a. op nieuw candidaat voor de tweede kamer te stellen. Men heeft thans vernomen dat de heer Hoffmann, afgevaardigde uit Gouda en die dit jaar aan de beurt van aftreden is, voor een herkiezing zal bedanken en dat de heer Groen in zijne plaats candidaat zal worden gesteld. (L. D.) De Staatscourant van gisteren bevat het koninklijk besluit van den 24 Maart 1866, houdende wijziging van de koninklijke besluiten van 8 Februari 1849 (Staatsblad no. 6) en 15 Januari 1855 (Staatsblad no. 3), betrekkelijk de reorganisatie van het korps der ingenieurs van den waterstaat. Het Weekblad van het Recht deelt onder de inge zonden stukken het volgende mede: „In eene der laatste afleveringen van het vorige jaar van de „Algem. Deutsche Strafr. Zeitung" komt een bijzonder interessante brief voor van een Duitsch reizi ger in Engeland, over de strafrechtspleging voor het gezworengerecht daar te lande. „De schrijver is hoog ingenomen met de uitkomsten der Engelsche rechtspleging. Maar hij schrijft die geens zins toe aan de voortreffelijkheid der in vele opzichten verouderde Engelsche wetgeving, die hij ver beneden de Fransche en Duitscbe stelt; maar veeleer aan de dege lijkheid en het gezond oordeel en aan de groote onaf hankelijkheid van karakter der Engelsche rechters. „Een voorbeeld van de zonderlinge overdrijving der Engelsche wetten wordt misschien gevonden in de ge woonte om de beklaagden niet te ondervragen. Worden daarvan, en het is niet te ontkennen, in schier alle lan den van het vasteland ergerlijke misbruiken gemaakt; het Engelsche stelsel is wel niet vrij te pleiten van de beschuldiging, dat het tot een tegenovergesteld uiterste overslaat. „Ziehier, wat de schrijver over dat onderwerp zegt: „De Engelschen stellen zich blijkbaar het verhoor der beklaagden voor, gelijk bet somwijlen in Frankrijk en Duitschland misbruikt mag worden, namelijk als een inquisitoriaal, in tegenspraak vervallen en insidieus ver hoor, waarmede de beklaagde niet enkel ondervraagd, maar met verwijten en beschuldigingen van den presi dent overladen wordt. Om zulke misbruiken te verhoe den, verwerpen de Engelschen eene instelling, die, goed gebruikt, rechtmatig en heilzaam blijkt te zijn. Daartoe geeft bovendien aanleiding eene verkeerde voorstelling der Engelschen omtrent de verhouding tusschen den enkelen burger en den staat. Zoowel als het kind zich jegens zijnen vader, de leerling zich jegens zijnen onder wijzer te verantwoorden heeft, even zoo goed schijnt ook ieder burger, wanneer wezenlijke bezwaren tegen hem worden ingebracht, aan den rechter, als de overheid aan zijn land, rekenschap schuldig te zijn van zijn doen en laten. Maar in Engeland vindt men hierin eene verkor ting der burgerlijke vrijheid, en beschouwt men den zedelijken plicht van iedereerlijk man, om in gewichtige en ernstige zaken de waarheid te zeggen, als eenen zoo- danigen, tegen welker vorderingen men een beklaagde ernstig moet beschermen. „Er mag in dat alles eenige waarheid zijn; en zeker het Engelsche stelsel is in abstracto moeilijk te verde digen. Maar toch, als eens het misbruik, dat overal van die verhooren gemaakt wordt, moest leiden tot het be sluit, dat dit van het gebruik niet kan worden afgeschei den zouden dan de Engelschen wel zoo groot ongelijk hebben? cn zou het uiterste, waarin zij vervallen, toch niet de voorkeur verdienen bovendeergerlijke tooneelen, die van de rechtspleging op het vasteland van Europa blijkt het gevolg te zijn? „Zoolang men redeneerende, en geene vragende presi denten heeft, zal die ondervragingaltijd een zeer ge vaarlijk inquisitoriaal middel blijven, waardoor een beklaagde wel kan worden overbluft en in de war gebracht, maar dat niet bewijst voorzijneschuldofonschuld. Hetspreekt toch van zelf, dat de presidenten, immers in den regel, veel verder zijn in de logica dan de beklaagden. Een dienstmeisje, een metselaarsknecht, een boeren arbeider kan volmaakt onschuldig zijn aan de misdaad, waarvan men hem beschuldigt, en toch niet opgewassen tegen de hoogdravende redeneeringen en syllogismen, waarmede men hem lastig valt, en even weinig in staat om allerlei ingewikkelde raadsels op te lossen, die men hem voorlegt. „Zoolang het niet mogelijk is alle presidenten op de zitting te brengen met een geheel onbevangen oordeel zoolang men niet allen kan doen begrijpen, dat het een voudig hunne roeping is, zonder eenig vooroordeel, geheel onpartijdig, het onderzoek naar de waarheid te leiden, en vooral niet om, gebukt onder de indrukken, die het lezen der stukken bij hen raag hebben achter gelaten, aan den dag te brengen, wat zij a priori voor waarheid houden, b. v. door hardnekkige boeven door de mand te doen vallen en tot bekentenis te brengen zoolang is en blijft die ondervraging eene meer dan bedenkelijke zaak. „En, indien dat waar is reeds bij het bestaan eener jury, hoeveel te meer zal het waar zijn daar, waar men, bij vaste crimineele rechtbanken, presideerende rechters heeft, die mede moeten oordeelen over schuldig en onschuldig, die uit den aard der zaak op hunne ambt- genooten een min of meer overwegenden invloed uit oefenen, en die in de meeste gevallen reeds eene geves tigde overtuiging hebben, vóórdat nog het openbaar onderzoek, het eenige quasiwaarop gelet mag worden, is aangevangen. „Waar men geene jury heeft, moest althans de president eenvoudig zijn de leider der debatten, maar moest hij nooit stem hebben in den raad." Benoemingen en besluiten. belastingen enz. Na afgelegd examen benoemd tot surnumerair bij het vak van de directe belastingen en het kadaster, de heeren J. S. P. Schnebbelie, te Leeuw arden, en jhr. W. R. H. de Haze Bomme, te Middelburg. Biecrologie. Donderdag in den vroegen morgen is op Vreewijk nabij Leiden overleden de emeritns-hoogleeraar der Leidsche hoogeschool Joannes Matthias Schrant. Geboren te Am sterdam 24 Maart 1783, mocht hij alzoo den ouderdom van 83 jaren bereiken. Van 1817 tot in 1830 bekleedde hij het hoogleeraarsambt aan de hoogeschool te Gent, en na de gebeurtenissen van laatstgenoemd jaar werd hij aan de letterkundige faculteit der hoogeschool te Leiden toegevoegd. Nadat den hoogleeraar Siegenbeek in 1844 eene eervolle rust toegekend was, werd Schrant bij koninklijk besluit van 7 Januari 1845 definitief bij die faculteit tot hoogleeraar benoemd, en was hij als zooda nig werkzaam tot 1853, toen hem het emeritaat verleend werd. Onderwijs. Woensdag zijn door de provinciale commissie voor het verleenen van acten tot het geven van lager ouderwijs, enz., te Haarlem zittinghoudende, geëxamineerd 25 can- didaten voor den rang van hulponderwijzer, waarvan 7 zijn toegelaten en dus 18 afgewezen. Marine en leger. Ons bericht van gisteren omtrent de te Veere te nemen schietproeven wordt bevestigd door een ministerieele kennisgeving in de Staatscourant, volgens welke in het Veersche gat, en wel op de zoogenaamde Goudplaat, bij het inkomen van den Zuidvliet, dwars van den Oranje polder, tusschen de vijfde en zesde zwarte ton van Veere af gerekend, met ingang van den 12 dezer, proeven met watermijnen of torpedo's zullen worden genomen, zoodat tot nadere aankondiging in de Staatscourant door de scheepvaart in de nabijheid dier plaats de noodige voor zorgen moeten worden genomen. Koloniën. In de Javabode, gisteren met de Fransche landmail via Marseille overgebracht, leest men: De sedert eenige dagen in omloop zijnde geruchten worden nu bevestigd door particuliere brieven, uit Ban tam ontvangen, welke ons melden, dat er op nieuw eenige honderde koffieboomen zijn omvergekapt geworden in de afdeeling Anjer, welke vruchtdragende boomen noch op sawa's noch op tegallans. noch op gronden, aan den inlander behoorende, geplant waren. Keclitszakeii. Voor de arrondissements rechtbank alhier stond eer gisteren terecht Marinus van den Driest, landbouwers knecht te Vronwepolder, die den 26 Februari jl. onder de gemeente Veere van twee mariniers, tot het garnizoen te Vlissingen behoorende, twee pajekkers kocht, waar voor hij ƒ6 betaalde. Op raad der mariniers, die voor wendden dat zij naar Indië gingen, sneed hij de nommers uit de jassen en verbrandde die. Hij stond mitsdien terecht wegens het opkoopen van militaire kleeding- stukken, zonder schriftelijke vergunning door of van wege den bevel voerenden officier afgegeven, doch zonder oogmerk om desertie te bevorderen. De beklaagde wendde onbekendheid voor met het verbod tot opkoopen van kleedingstukken van een mili tair. Het openbaar ministerie noemde die onbekendheid echter onaannemelijk, te meer daar de beklaagde zelf militair is geweest. De rechtbank heeft den beklaagde aan het hem ten laste gelegde feit schuldig verklaard en veroordeeld tot f 10 geldboete, bij niet-betaling binnen twee maanden na aanmaning te vervangen door een dag gevangenis straf, alsmede in de kostenmet bevel dat de bedoelde kleedingstukken aan het militair gezag zullen worden uitgeleverd. Weder werden door dezelfde rechtbank een drietal vonnissen ter zake van bedelarij uitgesproken. Het eerste betrof Janus Roelse en Willem Gabrielse, beide dijkwerkers te Westkapelle, die den 20 Maart te zamen en in gemeen overleg zich in eene bedelende houding hebben vertoond voor de deur eener woning te Meliskerke. De beklaagden ontkenden gebedeld te heb ben en gaven op dat zij destijds werk gingen vragen; de brigadier-verbalisant bestreed deze opgave met de op merking dat de beklaagden dan bij zijne komst niet hadden behoeven weg te loopen, zooals zij nu hebben gedaan. Overeenkomstig het requisitoir van het openbaar ministerie zijn beide schuldig verklaard aan bedelarij in verbinding, gepleegd onder verzachtende omstandigheden, en veroordeeld tot drie dagen gevan genisstraf en in de kosten. Het tweede vonnis hield schuldigverklaring in aan bedelarij, gepleegd met oordeel des onderscheids, door den elfjarigen Hendrik de Pagter, arbeider te West kapelle, die den 20 Maart in bedelende houding werd gezien voor eene woning te Aagtekerke en op de vraag van den brigadier-verbalisant, of hij gebedeld had, ter stond een bevestigend antwoord gaf, met de opmer king dat hij anders van honger zou moeten sterven. Ook ter terechtzitting bekende hij een halve cent ge kregen te hebben en gaf honger als reden op. De rechtbank veroordeelde hem, onder aanneming van verzachtende omstandigheden, tot een dag gevangenis straf en in de kosten. Bij het derde vonnis werd Willem Hoebeke, werkman, geboren te Borsselen en alhier wonende, veroordeeld tot drie dagen gevangenisstraf en in de kosten, ter zake van bedelarij op den 15 Maart II. bij een landbouwer onder Nieuw- en Sint-Joosland, waar hem een boterham was gegeven. In zijn bezit werden ook boterhammen en geld gevonden, welke hij verklaarde, bij gemis van werk en gedreven door gebrek, gebedeld te hebben. Gemengde berichten. In eene Donderdag avond te Almelo gehouden tweede vergadering van kooplieden en industrieelcn is thans definitief besloten tot het oprichten eener han delsbeurs aldaar, waartoe het benoodigde kapitaal binnen een paar dagen reeds was volteekend. Tevens verneemt men, dat er plan bestaat, om in gemeld beurs gebouw een postkantoor en telegraaf-bureau te vesti gen, daar voor beide kantoren bijna geene geschikte localiteiten te bekomen zijn. Met den bouw van een en ander zal binnen kort een aanvang worden gemaakt. Men verneemt, dat door de erven van wijlen den heer de Kat van Barendrecht, willende handelen in den geest van den overledene, den ijverigen voorstander van Dordrecht's museum, daaraan ten geschenkejzijn gegeven 1. De vier schilderijen, vervaardigd door den heer A. J. Lamme en voorstellende: de groote en kleine schilderkamer van den heer Ary Scheffer te Parijs, zijne schilderkamer te Argenteuil, en zijn woonhuis te Parijs, en 2. eene Euterpe, geschilderd op porselein door den heer Ary Scheffer en oorspronkelijk door hem voor Dordrecht bestemd. Eenige aristocratische familiën in Engeland heb ben dezer dagen de alleroutzettendste ontdekking gedaan dat prinses Helena Augusta Victoria, dochter van de koningin van Groot-Britannië en Ierland door haar hu welijk met prins Christiaan van Augustenburg de nicht zal worden van eene „eenvoudige" inwoonster van New- York. Eenige jaren geleden trouwde de oom van prinses Ilelena's aanstaanden echtgenoot met miss Lee, eene Amerikaausche dame, tijdelijk te Parijs vertoevende. Na het weldra daarop gevolgd overlijden van haren echtge noot keerde de weduwe weder naar New-York terug en wordt thans tante van prinses Helena. Shocking Eenige Amerikanen, woonachtig te Weenen, hebben aldaar bij een bekwaam fabrikant van meerschuimer voorwerpen een prachtigen sigarenkoker besteld, om te dienen tot een geschenk voor den bekenden generaal Grant, die gelijk wij onlangs hebben medegedeeld - een eerste liefhebber van een fijne sigaar is. De bedoelde koker zal, in een bijzonderen vorm bewerkt, eene groep krijgslieden van verschillende wapenen voorstellen. Met den vervaardiger is geen contract voor de kosten gesloten, daar deze voor dit werk moeilijk te berekenen zijn. In allen geval zullen die geen kleinigheid bedragen. De groote componist Weber was eens te Londen in gezelschap van eenige jonge dames aan het wandelen, toen hij op eens zijn fluit, waarop hij een meester was, voor den dag haalde en begon te spelen. Toen hij begon te merken, dat hij door eene menigte officieren werd achtervolgd, stak hij zijn instrument weder in zijn zak. „Waarom houdt gij op met spelen vroeg hein een der officieren. „Om dezelfde reden, waarom ik ben begonnen," was Weber's antwoord. „Welke reden is dat dan?" vroeg wederom de officier. „Omdat ik er pleizier in heb." Welnu hernam de officier, „neem spoedig weder uw fluit en speel, anders smijt ik u in de Theems!" Weber zag zijn dametjes eens aan en begon gewillig te fluiten. Maar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2