MIDDELBÜRGSCHE COURANT. V' 56. Zondag 1866. 8 April. Editie van Zaterdag avond 8 uren. Middelburg April. belgie's oppositie tegen de schelde-dammen. Wij hebben onzen lezers thans medegedeeld zoowel hetgeen in de Belgische kamer van vertegenwoordigers als hetgeen in onze tweede kamer over de plannen tot afdamming van de Ooster-Schelde is voorgevallen. De gevoerde discussie heeft wellicht op vele lezers een ongunstigen indruk gemaakt en bij sommigen mogelijk de vrees doen ontstaan, dat de verwezenlijking van het sedert lang zoo zeer gewenschte werk door tegenwerking van de zijde van België ernstig bedreigd wordt. De bekommering omtrent dit laatste is naar onze meeniug Ongegrond, en wordt althans niet gewettigd door het geen de minister Rogier in de Belgische kamer gezegd beeft. Wel heeft deze zich een paar uitdrukkingen laten ontvallen, welke van deze zijde niet onopgemerkt mochten voorbij gaan, maar over het algemeen ademt zijn rede voering, den 21 Februari uitgesproken, niet de zucht om de plannen van Nederland ernstig tegen te werken. Zij draagt geenszins het kenmerk van een vaste over tuiging, dat de ontworpen werken voor België schadelijk zullen zijn en derhalve belet moeten worden. Men moet, om tot de juiste waardeering der gesproken Woorden te komen, niet Uit het oog verliezen van welke zijde zij afkomstig zijn en tevens in aanmerking nemen de gewone houding van het Belgische ministerie tegen over zekere fractie in de kamer. De heer de Kanter merkte in de zitting der tweede kamer aan, dat men de zaak niet al te serieus moet opnemen, daar een Belgische minister nog al eens wat Uioet toegeven, wanneer hij door de volksvertegenwoor diging sterk gedrongen wordt. Behoudens deze reserve, dat h'ier de drang slechts van de zijde eener bepaalde fractie plaats heeft, hebben wij met die opmerking Volkomen vrede. Het tegenwoordige Belgische ministerie dit is reeds Uleermalen door onzen Brusselschen correspondent op gemerkt heeft zijn besten tijd gehad. Aan invloed en kracht heeft het in den laatsten tijd veel verloren. Aan de eene zijde bestreden door de clericalen, heeft het ook een jeugdige maar in krachten steeds toenemende partij, die der meer geavanceerde liberalen, tegen zich over gekregen. Wel inziende dat het van deze laatste in geen geval hulp te verwachten heeft, heeft het meer en meer getracht bij de eerste steur, te zoeken, en doet het blijk baar bij elke gelegenheid zijn best om de clericale partij, die van hare zijde weder de hulp der Antwerpsche fractie Uiet ontberen kan, zoo niet met zich te verzoenen, dan toch zoo weinig mogelijk voor het hoofd te stooteu. De discussie van 21 Februari draagt ook daarvan Weder blijk. De uitvallen van de heeren Jacobs, afgevaardigde van Antwerpen, en B. Dumortier, den voorvechter, dikwijls de sentinelle per Ju der clericalen, werden door den heer Rogier meer in ontwijkenden dan in positieven zin beantwoord. Hij verried een aarzeling, een zucht tot toegeven, waardoor Nederlandsterk door haar goed tocht, gewapend, zelfs met Belgische wapenen, zich in geenen deele angst behoeft te laten aanjagen. En bovendien, alles wijst er op, dat achter de groote Woorden van „nadeel aan de scheepvaart en bevaarbaar- beid van de Schelde" een argument zich tracht te ver kuilen, hetwelk nogtans in de langwijlige redevoeringen van de heeren Jacobs en Dumortier telkens doorschemert. Zoo wij nog eenig bewijs noodig hadden om deze reeds lang gekoesterde onderstelling tot zekerheid te doen Worden, wij zouden er een ontleenen aan de wijze waarop Antwerpsche pers zich over de zaak uitlaat. Maar teder die tnsschen de regels weet te lezen, heeft een Zorgelijk bewijs niet noodig. Wie in de geschiedenis van 'R afdaminings-qnaestie en hetgeen daarmede in ver end staat, geen vreemdeling is, weet boe Antwerpen sinds lang naijverig bet oog op Ylissingen gericht houdt, boe het in die stad, bij de te graven havens, een geduchte mededingster ziet voor den Antwerpschen handel. Zelden is dit echter meer onbewimpeld uitgesproken dan in een artikel van het Antwerpsche blad de Koophandel, het welk wij hier laten volgen, voornamelijk omdat er een krachtige aansporing in kan gevonden worden voor het Nederlandsch gouvernement om de ontworpen werken met spoed ten uitvoer te leggen, voor eiken Zeeuw om die zooveel in zijn vermogen is te bevorderen. De Koophandel bespreekt in zijn nommervan 11. Woens dag de vraag: „Wat zullen de vermoedelijke gevolgen zijn van de afdamming der Schelde, voor de zeevaart en den doorvoerhandel van Antwerpen?" en zegt daarvan het volgende: „Wat willen onze vertegenwoordigers zich nog bekom meren over de bevaerbaerheid der Schelde, wanneer zy voor eene kwestie staen die tot oplossing hebben kan: dat de Schelde niet meer zal bevaren worden? „Het verzanden of onbevaerbaer worden der rivier hebben wy van de afdamming der Scheldeniet te vreezen. „Neen, een grooter gevaer dreigt ons, als gevolg van die afdamming, namelijk: de verplaetsing van den han del, of ten minste het ontstaen eener handelshaven op de Zeeuwsche kust. „En zeer blykbaer dryft het Holland daer naertoe. Het ontwerp eener zeehaven te Terneuzen, op de kust van Staets-Vlaenderen, zal daarbij voor goed losgelaten worden. „Wanneer men een blik op de kaert werpt, ziet men dadelyk wat het Nederlandsch gouvernement beoogt. Eene haven onmiddelyk aen zee op 't eiland Walcheren is bestemd om, in eene toekomst die niet ver ligt, een groot deel van den doorvoerhandel op Duitschland tot zich te trekken. „Zoo iets was vroeger onmogelijk, en Antwerpen bleef eene door de natuer bevoorrechte haven en landings- punt. Maer de totale omwenteling die er in de middelen van vervoer over land, sinds een twintigtal jaren, door de spoorbanen teweeg gebracht is, heeft den toestand geheel veranderd, en wel zoodanig dat het onmogelyke van vroeger vandaeg eene noodzakelykbeid wordt. „Rotterdam is wel eene duchtige mededingster voor Antwerpen; doch met een weinig goeden wil van wegen ons gouvernement, kunnen wy het tegen Rotterdam vol houden, ten aenzieD van 't gemak en de voordeelen die de Schelde ons geeft, en die de Maes aen Rotterdam niet geven kan. „Met eene goede haven op Walcheren, te Vlissingen b. v., zou het geheel anders gesteld wezen. „De trans-Atlantische koopvaerdyschepen nemen dage- lyks in grootte en diepgang toe. Wat men over 20 jaar een kapitael schip noemde, zou nu by de reuzen-bodems van 2500 3000 ton nauwelyks in aenmerking komen. De stoombooten volgen dezelfde toeneming. En wie weet of met een koopvaardyschip van 3000 ton de scheepsbouw zyn laetste woord gezegd heeft? „Nu heeft het geen bewys noodig dat met het ver- grooten der schepen ook de gevaren op alle rivieren vergrooien; het gemak, dat kleinere vaertuigen vonden, verdwynt, en de bevaerbaerheid nog slechts eene betrek- kelyke hoedanigheid wordt. „Daeruit moet onvermydelyk volgen dat de havens, diep het land in gelegen, zoo als Antwerpen en Rotter dam, voor groote vaertuigen die veiligheid en gemakken van vroeger niet meer zullen aenbieden, en door de koopvaerdy de voorkeur zal gegeven worden aen lau- dingsplaetsen digter by de zee, met ruimer en dieper water. „Indien het Nederlandsch gouvernement er dan toe komt te Vlissingen ruime en gemakkelyke dokken te maken, met stapelhuizen en wat de overzeesche handel vraegt, is het zooveel als zeker dat een groot schip liever te Vlissingen zal binnenloopen dan nog 20 uren ver naer Antwerpen op te werken door de bogten der Schelde. „Wy kennen persoonen die zich illusiën maken enbe- weeren dat Antwerpen de zetel des handels blyven zal, omdat de kooplieden hier gevestigd zyn en wortel ge schoten hebben. Wy zonden ook graegons Antwerpsch hart aen dit troostend gedacht willen warmen en deugd doen. Maer, het vertrouwen, het geloof ontbreekt ons op dit kapittel. De koopman is van nature een egoïst; zyn vaderland is zyn kantoor; geld winnen is zyn leven, en zyn hart, dat den vorm van een geld koffer heeft, be mint niets zoo vurig als een groot solde débiteur op zyne kasboek. Een koopman zal met lust op eene naekte rots woonen in het midden van den oceaan, als er maer handel gaet en geld te winnen is. „En is Zeeland geen schoon en prachtig land? „En 't moeten immers geen Antwerpsche huizen zyn. die zich te Vlissingen zullen neerzetten de Hollandsche en Duitsche kooplieden zullen spoedig genoeg daer zyn om de voordeelen uit te baten (exploiteeren), die eene haven op Walcheren boven Antwerpen kan aenbieden. „Maer zou eene haven op Walcheren dan toch zoo veel gemak en voordeel knnnen verschaffen om eene gevaerlyke, doodende mededingster voor Antwerpen te worden „En waerom niet? Al de elementen bestaen er toe. Het Hollandsch staetsbestuer legt het er blykbaer naer aen om die elementen te benuttigen. En de miljoenen die wy betaeld hebben voor den af koop der Schelde- tollen zullen dienen om het lang gekauwd en gekoesterd ontwerp uit te voeren, namelijk: de demping van 't ver dronken land tnsschen Noord-Brabant en Zuid-Beveland, een spoorweg van Bergen op Zoom dwars door gemeld eiland over Goes, en bij middel eener brug over het Sloe, tot op Walcheren. Eens dat die spoorbaen ligt, zyn Mid delburg en Vlissingen aen Duitschland verbonden met den snelsten, veiligsten en goedkoopsten vervoermiddel die thans bestaet. „Het voordeel dat de Nederlandsche doorvoerhandel (transit) uit zulke gemeenschap trekken kan, en trekken zal, springt bij de eerste beschouwing in het oog. En Holland zelve ontkent dit niet. In de zitting der tweede kamer van 12 Maert 11. werd gesproken over het ant woord van onzen minister van buitenlandsche zaken op de interpellatie van den Antwerpschen vertegenwoordi ger M. Victor Jacobs, betreffende de afdamming der Schelde. De Hollandsche staetsmannen vonden in dit antwoord eene soort van bedreiging die zy niet slikken konden. De heer van Eek raepte de handschoen op en protesteerde tegen de uitdrukkingen van onzen minister, en ten slotte zegde hy «Met welk recht betwist België ons het recht om werken op de Schelde te maken P Zelfs al werd er eenig nadeel aan België toege bracht (des neen), dan heeft het nog geen recht, om ons te betwisten op eigen territoir in ons spoorwegbelangwerken aan te leggen, dié wij noodig hebben. Wij hebben het recht geconditionneerd in de Londenscbe conferentie, om tusschen den Rhijn en de Schelde onze wegen te verbeteren, onder voorwaarde alleen, dat de scheepvaart onbelemmerd blijve. En daarover is in de Belgische kamer niet geklaagd." „Wat zou de heer van Eek hier met spoorwegbelang bedoeld hebben De mooye en blozende Zeeuwsche meis jes meer gemak te geven om zich in 't binnenland te gaen laten bekyken Waerachtig niet. De werken die Holland noodig heeft in zyn spoorwegbelang, zeggen hier heel wat anders. De heer van Eek zag in zyne rede voering op do handelsbetrekkingen met de naburige landen, met Duitschland vooral. En een spoorweg door Zeeland zou eene dwaesheid wezen, zonder eene groote Zeeuwsche transithaven onmiddelyk aen de Noordzee gelegen. „Zy die niet ziende blind willen wezen, voelen dus wel waer Holland het naer toe drijft met zyne afdamming der Schelde en zyn spoorwegbelang. „Hier ryst voor ons, Antwerpenaers, de vraeg: of eene groote haven te Vlissingen, rechtstreeks by middel eener spoorbaen met Duitschland verbonden, voordeelen ge noeg zou kunnen aenbieden om onsde voorgaets komende schepen te betwisten en onzen transithandel de loef af te stoken „Het antwoord op deze viaeg is onderworpen aen eene berekening die wy later maken zullen." In de zitting der eerste kamer van heden is wederom Belgie's oppositie ter sprake gebracht. Bij de behande ling namelijk van de wet tot aanvulling van bet met België gesloten handelsverdrag, heeft de heer Fransen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1