öuitettlcmö.
Florentijnsoli gekeuvel.
hebben er zulk eene van de natuur ontvangen, en het
's niet mogelijk datde vreemdeling België van een natuur-
Hjke weldaad kome berooven, die, ik zegge het nogmaals,
de schoonste parel is aan de kroou van België.
Hetzij verre dat de andere havens ons dezelfde diensten
z°uden kunnen bewijzen. Wij hebben Ostende, wij heb
ben Nieupoort; maar dat zijn kleine havens, waarin geen
Sfoote schepen komen kunnen, en die voor de groote
vaart ongeschikt zijn. De Schelde alleen is voor de be
hoeften van onze industrie en onzen handel dienstig.
Ik noodig dus de regeering uit, alle middelen aan te
benden, ten einde te beletten dat men tot geenerlei prijs
hot vaarwater van Bergen op Zoom, dat is de Ooster-
Schelde, verstoppe.
Zooals de minister van bnitenlandsche zaken terecht
gezegd heeft, betaalt België aan Nederland, krachtens het
Ifactaat, voor het genot der vaarwaters op de Schelde
jaarlijks de som van f 400,000 gulden of 880.000 franken;
en de mogendheid, aan wie wij die schatting opbrengen,
zon de oorzaak gaan vernietigen, waarvoor die schatting
hetaald wordt? Dat is niet mogelijk. Wat mij betreft,
het doet mij genoegen dat er in deze vergadering stem
den opgaan, om tegen zulk een stelsel te protesteeren.
®it zal onze regeering kracht bijzetten.
Het is niet aannemelijk dat wij, die jaarlijks aan
Nederland een zoo aanzienlijke som betalen voor het
genot der vaarwaters in de Schelde, onze rechten mis
kend zien, want de som die wij jaarlijks betalen, is de
Pr'js onzer heerschappij, die wij niet voornemens zijn
°P te offeren.
Nederland moge zooveel spoorwegen maken als het
wil, maar het mag dit niet doen ten nadeele van een
'and hetwelk den cijns van medeheerschappij betaalt
voor een voorrecht, waarop wij erkende rechten bebben.
Ik weet wel dat men in Nederland aan de zaak geen
groot gewicht hecht, dat men haar als een Antwerpsche
Ongelegenheid voorstelt, als een ondergeschikte quaestie
van rivaliteit der eene haven jegens de andere. Ik geloof
•lat de havens van Amsterdam en Botterdam zonder veel
smart de haven van Antwerpen in belangrijkheid zonden
zien verminderen.
Die qnaestie wil ik niet onderzoeken; alleen verlang
'k dat men in België wete, dat men de zaken anders ver-
8taat dan men ze in Nederland schijnt voor te stellen;
dat het belang, waarvan sprake is, in de oogen van België
een waarlijk nationaal belang is, en dat derhalve België
er niet in zal toestemmen zich van een recht te laten
berooven, hetwelk het door de tractaten verkregen heeft,
en hetwelk het jaarlijks met een belangrijke som betaalt.
De heer Rogier, minister van bnitenlandsche zaken.
Ik zelf, mijne heeren, heb het belang aangetoond der
Qnaestie die is ter sprake gebracht, en ik kan slechts
buide brengen aan de vaderlandslievende gezindheid,
welke de geachte heer Dumortier het woord doet voeren.
Maar men moet de zaken niet overdrijven. Het geldt hier
niet het opheffen van de vrijheid van de Schelde. Neder-
'and meent in zijn recht te zijn door de ontworpen
berken uit te voerenhet heeft België te kennen gege-
Ven, dat het een equivalent zal verschaffen voor de vaar
waters die het afdamthet is daartoe trouwens door de
tractaten verplicht. Het stelt ze zelfs als beter voor dan
do vaarwaters welke het afsluit.
Evenzeer beweert Nederland dat de werken, die het in
•Ie Ooster-Schelde uitvoert, verre van aan de bevaarbaar-
beid der Wester-Schelde te schaden, voor deze integen
deel gunstig zullen zijn het voegt daarbij dat Nederland
er belang bij heeft de binnenwateren in een 3taat van
Soede bevaarbaarheid te houden, omdat het daarvan nog
•neer gebruik maakt dan België.
Dat is het thema van Nederland; wij nemen dat niet
aan. De kamer kan verzekerd zijn, dat de rechten van
Eelgië met kracht en volharding zullen verdedigd worden.
Daar de quaestie, zoo als de geachte heer Dumortier
beeft doen opmerken, noch eene catholieke, noch eene
bberale is, zal hij ook wel willen aannemen dat de regee-
ring de belangen van België met kracht en volharding
verdedigd heeft, en voort zal gaan die te verdedigen.
Ee heer Dumortier. Ik ben overtuigd, mijne hee-
ren, dat de regeering genegen is de rechten van België
^et kracht te verdedigen. Maar, nog eens, wanneer men
la de kamers van Nederland het belang, hetwelk België
ycrdedigt, voorstelt als van geene beteekenis zijnde, dan
18 Het de plicht van de nationale vertegenwoordiging
°ok het woord te nemen en een stem in tegengestelden
Zln te doen hooien.
Ik weet wel dat Nederland beweert: „Wij sluiten
aarwaters af, maar geven u andere."
Hier doen zich echter twee wel te onderscheiden
uiven voor, die van de bevaarbaarheid en die van het
Wild der diepte van de stroombedding, d. i. van de
°eveelheid water, welke de Ooster-Schelde met eiken
vloed aanbrengt. Deze laatste is de hoofdquaestie voor
het land, omdat het die der vaarwaters op de Schelde
betreft. Men wil het vaarwater door een kanaal door
Zuid-Beveland vervangen.
Maar, mijne heeren, zullen die nieuwe doortochten
aan de haven van Antwerpen tweemaal daags de hoe
veelheid water van den vloed aanvoeren waaraan zij
behoefte heeft, en die zij nu door de Ooster-Schelde
ontvangt? Geenszins. De groote vraag is aan de haven
van Antwerpen de bevaarbaarheid en de kracht van haar
stroom te doen behouden.
En nu ben ik overtuigd, dat al de nieuwe doortochten,
die Nederland ons kan aanbieden, voor de haven van
Antwerpen nooit dat belang en die uitwerking zullen
hebben, hetwelk te dien opzichte de Ooster-Schelde
oplevert.
Het incident is hiermede geëindigd.
ilgemcen overzicht.
Terwijl ook heden in telegrammen en dagbladartikelen
van de voorgewende oorlogstoebereidselen van de zijde
van Oostenrijk hoog wordt opgegeven, krijgen wij de
Wiener Zeitung van Woensdag avond in handen, waarin
een artikel voorkomt hetwelk het effect der dreigende
geruchten aanmerkelijk vermindert. Dit blad verzekert
namelijk dat de Oostenrijksche regeering geen enkelen
maatregel heeft genomen die grond geeft om haar
voornemens tot het voeren van een offensieven oorlog
toe te schrijven. „Het Oostenrijksche leger, aldus gaat
zijne redeneering voort, is geheel op voet van vrede en
de binnenlandsche toestand des rijks verhindert elke
demonstratie. Maar dit sluit de mogelijkheid niet uit
dat een betreurenswaardig conflict zou kunnen ontstaan.
In dat geval zal echter de publieke opinie in Europa
onderscheid weten te maken tusschen hem die aanvalt
en hem die zich verdedigt."
Dat bij de tegenwoordige spanning ook Denemarken
niet zeer gerust is valt lichtelijk te begrijpen. O. a. is
dit gebleken uit het antwoord door den minister van
marine in de zitting van den rijksraad van Woensdag
gegeven op een tot hem gerichte interpellatie, waarbij
hij te kennen gaf, dat de regeering bij het ernstig aanzien
hetwelk de zaken in Europa aannemen, van haar voorne
men om schepen naar Japan te zenden heeft afgezien en
dat geen enkel oorlogschip zich thans van de kusten
van Denemarken zou verwqderen.
Een telegram uit Florence van gisteren bericht den
uitslag der debatten omtrent de verkiezing van Mazzini
in de Italiaansche kamer van afgevaardigden. Deze ver
kiezing is nietig verklaard met 191 tegen 107 stemmen.
Een telegram uit Breslau van gisteren meldt dataldaar
mededeelingen zijn ontvangen over de krijgstoerustingen
van Oostenrijk. Bij Pruchna op de grenzen van Oostenrijk
en Pruisen wordt een legerkamp afgebakend. Tot het
herstellen en wapenen der vestingwerken van
Krakau zijn 4000 werklieden en een millioen gulden ter
beschikking gesteld. De regements-bevelhebbers ont
vingen order om de troepen in de plaatsen, aan de spoor
wegen gelegen, te eoncentreereu. Goederentreinen voe
ren reserve-troepen naar de grenzen van Italië.
Wij hebben heden avond geene bnitenlandsche dag
bladen ontvangen.
(uit een duitsch dagblad.)
Florence 15 Maart.
Empoli is een der aangenaamste en minst bekende
stadjes in Toskane. Het is gelegen in eene vlakte aan
den voet eener heuvelenrei, aan de oevers eener rivier.
Wilt gij eene nadere beschrijving, herlees La Bruyère's
hoofdstuk, waarin hij een provincie-stadje teekent. Niets
ontbreekt daaraan en de conclusie is ook daar dezelfde
als men twee uren in het bekoorlijk plaatsje heeft door
gebracht, heeft men, gelijk allen die daar wonen, slechts
éen verlangen om het zoo spoedig mogelijk weer te
verlaten. Er is echter te Empoli een dag waarop men
gaarne daar vertoeft. Het is de sacramentsdag. Dau
wordt er eene plechtighetd gevierd, welke in geen enkel
land zijn wedergade vindt. De geestelijkheid trekt dan
haar feestelijk gewaad aan en toont al de pracht der
catholieke eeredier.st. De autoriteiten tooien zich met
hunne iusigniën, de pompiers komen onder de wapenen
en het plaatselijk muziekkorps bewaart voor dien dag
zijne schetterendste fanfares. Men organiseert eene pro
cessie, gelijk men die in alle landen kent, alwaar men de
traditiën van den ouden tijd nog niet vergeten is.
Tot dusverre niets nieuws. Men houdt overal proces-
siën en alle processiën gelijken op elkander als de
parades, welke evenwel het grootste genoegen voor ge
kroonde hoofden uitmaken.
In de processie van Empoli ziet men echter een figuur,
dat men bij dergelijke plechtigheden anders niet pleegt
te zien. Die figuur is eenvoudig een ezel. Niet een
moreele ezel of een metaphorische ezel, in witte das of'
in groote uniform; zulke ezels zijn overal te vinden
zoowel bij processiën als bij parades. Neen, de ezel te
Empoli is een ware ezel met vier pooten en lange ooren.
Hij is getooid op eene wijze als met ezels zelden het
geval is. Hij draagt echter noch hoogleeraars-baret, noch
rechters toga, noch zelfs het groene kleed der leden van
de Fransche academie: dan zou de aardigheid te plat
zijn. De ezel te Empoli is voorzien van groote vleugels
van bordpapier met vogelveêrcn bedekt. Als nu de pro
cessie afgeloopen is, brengt men den ezel boven op den
toren. Daar gekomen presenteeren de soldaten het ge
weer, ouder tromgeroffel en het uitspreken van den zegen
door de aanwezige geestelijkheid. De menigte beneden
blijft in angstige verwachting naar boven zien. Op dit
plechtig oogenblik werpt men het arme dier naar bene
den en iedereen volgt den ezel met de oogen om te zien
of hij vliegen zal. Tot dusverre is de proef niet gelukt,
hoewel zij regelmatig, nu sedert vijf eeuwen, jaarlijks
wordt herhaald. Maar men hoopt altijd dat het mirakel
een volgend jaar zal plaats hebben. Wat beteekent nu
deze zonderlinge plechtigheid en waarom zijn de bewo
ners van Empoli zoo halstarrig in hun proefneming om
ezels te doen vliegen?
Ongeveer honderd jaren geleden stierf te Empoli een
rijk heer, die aan de Kathedraal zijner woonplaats eene
zeer aanzienlijke som gelds vermaakte onder voorwaarde
dat telken jare op den sacramentsdag de zonderlinge
proefneming zou worden genomen, die ik zoo even
schetste. De oorzaak van dit denkbeeld beken ik echter
niet te weten.
De ezel van Empoli herinnert nog een epigram, het
welk een aantal jaren geleden in omloop was in eene
stad in hut zuiden van Frankrijk, alwaar toenmaals de
magistraatspersonen den uaam van consuls droegen. Dit
epigram luidde:
Werd door Caligida eertijds een paard verheven
Tot consul van liet rijk
Castries de gouverneur om hein voorbij te streven
Maakt thans tot consuls voor het leven
Zes ezels te gelijk.
Misschien had de rijke erfpachter te Empoli de betrek
king van consul of gonfaloniere in zijne woonplaats be
kleed en had hij aan de nakomelingschap willen bewijzen
dat de ezels kunnen wedijveren met de adelaars. De poli
tieke geschiedenis van onze dagen toont trouwens
dagelijks, dat de adelaar bij dergelijke gelegenheden niet
altijd zegevierend uit den strijd treedt. Ik denk wel dat
dit eertijds het geval zal zijn geweest. Maar ik wil niet
philosopheeren en zonder eenigen spijt laat ik hier de
bladzijde gemeenplaatsen weg, die uit mijne pen dreigden
te vloeien. Ik keer dus uit Empoli naar Florence terug
Onze stad heeft het geluk van zijue keizerlijke hoog
heid prins Napoleon binnen zijne muren te bezitten, die,
hoewel incognito reizende, het voorwerp van de alge-
meene aandacht is. Zijne hoogheid is do sphynx van het
oogenblik ieder zoekt het raadsel te raden, maar tot
dusverre is dit aau niemand gelukt. Is de prins hier
gekomen als Fopilius Lenox om vrede of oorlog te bren
gen in de plooien van zijn paletot verborgen? Is hij
gekomen om zijn gevoelen te zeggen omtrent het deficit
of omtrent andere aangename quaestiën aan de orde? Is
hij gekomen tot bijwoning van het wonder door het
consorzio nazionale te volbrengen, hetwelk de pretentie
heeft om de geschiedenis der brooden en vissollen te
herhalen en met tien millioen inschrijvingsbeloften vijf
miliiards staatsschuld te betalen? Gisteren heeft de
prins eene soirée bij den markies Pepoli bijgewoond. De
aanwezige dames waren allen aan de Fransche keizer
lijke familie vermaagschapt, maar er waren een groot
aantal senatoren, afgevaardigden en diplomaten. Ook de
generaal Cialdini en de heer Depretis waren tegenwoor
dig, kortom alle elementen waren aanwezig voor de vor
ming van een aanstaand ministerie Pepoli. De prins heeft
zich gedurende geruimen tijd bezig gehouden met den
afgevaardigde der linkerzijde Brofferio. Mijne confrères
in de hoogere politiek zullen wel zeer breedvoerig dat
onderhoud mededeelen, hetwelk niemand heeft kunnen
verstaan. Dit is hunne specialiteit!
Over drie dagen begeeft zich prins Napoleon weder
naar Parijs en dn leden die gaarne vergelijkingen maken
en paralellen trekken herinneren aan de omstandigheid
dat de prins ook in de eerste dagen van 1859 Italië heeft
bezocht. De jaren volgen echter elkander wel op, maar
gelijken elkaar niet. Men verhaalt evenwel dat Vietor
Émmanuel dezer dagen zich eene veelbeteekeuende
zinspeling ontvalleu liet. „De vijf laatste jaren zou
de koning hebben gezegd zijn voor mij een moeilijk
tijdsverloop geweest, maar ik zie eindelijk thans den dag
voor eene betere toekomst, aanbreken."
De Donau-vorstendommen - repliceerde een der
aanwezigen kunnen dan ook wel de gelegenheid
aanbieden, die wij sedert zoolang te gemoet zien.
Die gelegenheid kan ook wel van eene andere zijde
komen antwoordde hierop de koningin. Wend liever
het oog naar het noorden.
Op dit gesprek wordt nu hier geërodeerd.
Dn Florentijnsche bevolking heelt hier, gelukkiger
dan de Parijzenaars, Barrière's censuur
geweigerd stuk, „Malheur aux^WiSSj^tómen zieu
opvoeren. Faevictis! Hoe waa/ft^ïoo nog in
onze beschaafde maatschappij wooijjjen vsw den bar
baar. Het stuk van den heer BjNjière itgieft u*l$15, na
den slag van Waterloo. •KeizimWapo®ir%ewnlit zich