öuitmlanö. teBrielle, ten aanzien van welke gemeente de regeering voorstellen doet, die niet strooken met het verlangen van den gemeenteraad, en de kamer derhalve óf voor de eene óf voor den ander partij kan kiezen. Van de andere zijde deed men echter opmerken, dat de stelling, als of de kamer zich niet zou kunnen verklaren tegen een voorstel, door den gemeenteraad en door gedeputeerde staten gelijkelijk voorgestaan, dan toch te ver ging. De opgave van het bedrag der schulden ten laste van de gemeente ontbreekt in den toelichtenden staat, niet tegenstaande deze verschuldigde renten en aflossingen vermeldt. Veere. De opgaveder gezamenlijke uitgaven van deze gemeente is blijkbaar niet juist. Volgens de overgelegde stukken bedraagt het gemiddeld cijfer daarvan ƒ9500 en geenzins 30,301. Overigens is het niet duidelijk, hoe eene zoo behoeftige gemeente, die tegen eene ver mindering van 7693 aan inkomsten, slechts 5665 terug erlangt, in de ontbrekende ƒ2000 zal voorzien. Vlissingen. Ook deze gemeente erlangt, zooverre men dit na kan gaan, te veel. Ook wanneer men van het onzuiver bedrag der nieuw te heffen verbruiksbelastin gen het opgegeven cijfer der restitntiën aftrekt, zullen de inkomsten voortaan meer bedragen dat tot dusver. Men wilde dus gevraagd hebben of, des noods met eene kleine verhooging van het gedistilleerd, het geslacht hier niet zou kunnen worden gemist. Gemeenteraad van Vlissingen. Zitting van Dinsdag 6 Maart. Verzoek J. U. Auer, afstand gemeentegrondidem P. L. de Munck, restitutie plaatselijke belasting; overlegging ontwerp-verordening hoofdelijken omslag; vermeerdering personeel hulp- ouderwijzers school C. Voorzitter de heer Callenfels.Afwezig de heeren van der Mijden en ïideman. Na voorlezing en goedkeuring der notulen van de vorige zitting wordt mededeeling gedaan van een inge komen adres van J. U. Auer, scheepmaker, die vergun ning vraagt om op de opene ruimte tusschen zijn huis in de Korte Noordstraat en het daaraan grenzend perceel een loods te mogen bouwen. De heer Mestdagh wenscht dat omtrent dit verzoek het advies van den gemeentebouwmeester worde inge wonnen. De voorzitter zegt dat het verlangde terreiD, zijnde slechts een gangetje, reeds door burgemeester en wethouders in oogenschouw is genomen en hij geen bezwaar ziet om tot de inwilliging van het verzoek te adviseeien, met deze reserve evenwel dat de gemeente bedoeld perceel zal kunnen terugkrijgen als zij dit mocht noodig hebben, mits alsdan drie maanden te voren waar schuwende. De heer de lvriiyff ontvangt van den voorzitter een bevestigend antwoord op zijue vraag, of het verlangde terrein een zoogenaamde brandgang is. De heer Ruijsch meent dat vóór veertig of vijf en veertig jaren de bedoelde plaats een vischinarkt was, terwijl zij ook nu nog wel de Oude vischmarkt wordt genoemd. Die gang is echter altijd een brandgang geueest. De door den voorzitter voorgestelde reserve acht hij zeer goed, want slechts bij de aliergebiedendste noodzakelijkheid zou hij terrein van de gemeente willen afstaan. De heer Winkelman antwoordt op eene vraag van den heer Quakkelaar dat de adressant het voornemen heeft op het gevraagde terrein een loodsje te bouwen tot ber ging van gereedschap. Overigens verklaart hij in te stemmen met het door den voorzitter gedane voorstel onder de aangegeveu reserve. Ook de heer van Uije Pieteise keurt de reserve goed, doch zou een termijn van een jaar ter voorafgaande waar schuwing willen bepalen, ten einde de adressant den noo- digen tijd hebbe tot opruiming der loods ingeval de ge meente het terrein terug verlangt. De voorzitter acht een termijn van een jaar wat lang. Volgens het gevoelen van den heerHector zou menden termijn van waarschuwing kort moeten stellen, ten einde de adressant daardoor worde teruggehouden van groote verbouwingen. Voorts vraagt deze spreker, of bij opzeg ging der huur het terrein weder moet worden opgeleverd in den staat waarin het zich thans bevindt, en merkt hij op, dat vooraf ook een besluit moet worden genomen, waarbij wordt verklaard dat het terrein niet tot de publieke dienst behoort. De heer Ruysch merkt op dat het terrein een brand gang is, waaruit zijns inziens voortvloeit dat het tot de publieke dienst moet behooren. Hierop antwoordt de heer Winkelman, dat het denk beeld van brandgang verloren is gegaan, daar thans aan ieder ingezeten de verplichting is opgelegd om toe te laten dat door zijne woning de slangen der brand spuiten gelegd worden. De heer Ruysch meent dat ook hier het Duitsche spreekwoord gelden kan: „het oude is uiet altijd het slechtste." Hoe dit echter zij, de vraag is volgens hem alleen: kan de gemeente over het gevraagde terrein beschikken als niet tot de publieke dienst behoorende, eu kan zij het missen? De heer van Uije Pieterse herinnert aan vroegere verhuringen, waarmede de vraag van den heer Ruysch beantwoord wordt? Nadat gebleken is dat de gemeentewet voorschrijft dat de opzegging der huur een jaar te voren moet plaats hebben, wordt de beraadslaging gesloten. Achtereenvol gens wordt besloten: te verklaren dat het bedoelde ter rein voor de publieke dienst niet noodig is; het terrein af te staan, onder voorbehoud dat de gemeente weder in het bezit daarvan moet worden gesteld zoo zij dit noodig heeft; dat in het laatste geval een jaar te voren daarvan zal worden kennis gegeven; eindelijk dat de jaarlijks aan de gemeente te betalen som 15 zal bedragen. Mede is ingekomen en wordt voorgelezen een adres van den broodbakker P. L. de Munck, die verzoekt dat worde teruggekomen op het besluit van den raad van den 3 Juni 1865, waarbij afwijzend is beschikt op zijn ver zoek om teruggaaf van betaalde plaatselijke belasting wegens 1200 ponden aan de magazijnen der marine te Vlissingen geleverd beschuit. De adressant meent dat die teruggaaf hem in alle billijkheid toekomt en grondt zich daarbij op verschillende argumenten, waaronder vooral dit, dat het beschuit uit de magazijnen niet in de gemeente gebruikt, maar naar de reede is uitgeslagen. Hij verzoekt daarom dat de ontvanger worde gemachtigd hem het destijds betaalde bedrag uit te betalen, opdat hij in staat worde gesteld te concurreeren, en handel en nijverheid te helpen bevorderen. Dit verzoek door burgemeester en wethouders bereids in handen gesteld zijnde der commissie voor het belas tingstelsel, brengt de heer de Kruyif uamens die com missie rapport uit. Daaruit blijkt dat van de vier leden, die de vergadering dier commissie hebben bijgewoond, drie van oordeel waren dat de gevraagde teruggaaf van betaalde belasting moest verleend worden. Ónder de gronden voor dat gevoelen behoort vooral dat de leve ring van het beschuit aan de magazijnen der marine heeft plaats gehad en het beschuit niet in de gemeente is verbruikt. Overigens merkten die leden op dat het hier eene zaak betreft waartegen bij de belastingverordeuing niet is voorzien,zoodat zij eene wijziging dier verordening wenschelijk achtten.Een lid der commissie meende, om verschillende redenen, dat de gevraagde restitutie in dit geval niet verleend kon worden. Hij merkte hierbij ook op dat de dienst van 1864 reeds geheel is afgesloten. Al de leden der commissie kwamen echter hierin overeen dat het wenschelijk is een bepaling in de belastingverordening te maken, waardoor eene herhaling van dergelijke moeilijkheid voor het vervolg kan worden vermeden. De heer van Uije Pieterse zegt dat het rapport eeniger- mate neerkomt op zijne ten vorigen jare omtrent dit ver zoek geuite gevoelens. Hij is nog uiet van zienswijze veranderd en zou daarom, als het bezwaar der afsluiting van den dienst van 1864 niet te groot is, de gevraagde teruggaaf aan den adressant verleend willen zien, wel niet omdat deze daarop recht heeft, maar meer als eene gunst. Het voorstel der commissie tot wijziging der verordening acht hij overigens mede goed. De heer Ruysch, lid der commissie, verklaart dat hij zich nooit met het denkbeeld van gunst heeft kunnen vereenigen enallerminst ten aanzien vau belasting-zaken. De overtuiging echter dat de adressant te goeder trouw heeft gehandeld, noopt bem zijne stem tot inwilliging van het gedane verzoek te geven. De vroeger ge opperde twijfel was het gevolg eener in de ver ordening bestaande leemte. Hij zou het betreu- reu als een ingezeten buiten genot werd gesteld van hetgeen men aan vreemden geeft. De adressant heeft den controleur gevraagd hoe hij in dezen handelen moest en de controleur heeft geantwoord dat hij er niets mede te maken had: dit pleit, volgens spreker, voor de goede trouw en hij vertrouwt dus dat, daar hij door den raad nooit eene daad heeft zien verrichten welke onredelijk was, ook nu geen onredelijke daad zal worden gepleegd. Dat de adressant als leverancier te goeder trouw heeft gedwaald, wordt ook door den heer Hector aangenomen. Hij verklaart zich vóór de inwilliging van het verzoek, vooral omdat het departement van marine tot heden geen restitutie der belasting heeft gevraagd en die ook, daar het reeds zoo lang geleden is, zeker niet meer vragen zal. De heer Pot betoogt, met het oog op de restitutie van belasting voor aan de marine geleverde kolen, dat de leemte in de verordening geen bezwaar behoeft te wezen. De heer Winkelman doet zich kennen als het in het rapport bedoelde lid der oppositie, op grond dat èn de ambtenaren der belastingen èn het gemeentebestuur de bestaande verordening hebben gehandhaafd. Hij blijft mitsdien tegen de gevraagde restitutie gezind, hoezeer hij zich overigens geheel kan vereenigen met het voorstel tot wijziging der \erordening. Andermaal wordt door den heer Hector opgemerkt dat het departement van marine geen restitutie heeft gevraagd. Volgens de heer Kruijff is eene wijziging der verorde ning vooral wenscheiijk, omdat anders de overige bak kers hetzelfde gevaar als de adressant zouden loopen. Aanvankelijk was spreker ook tegen de inwilliging van het verzoek, daar de verordening is gevolgd, doch thans is hij, uit een oogpunt van billijkheid, voor die inwilli ging- De voorzitter verklaart zich mede vóór de gevraagde restitutie. Betreffende de verlangde wijziging der ver ordening, geeft hij in overweging om burgemeester en wethouders uit te noodigen, in eene volgende zitting eene voordracht daartoe te doen, waarmede de vergade ring zich vereenigt. Eindelijk is ten aanzien van het verzoek van den adressant, naar aanleiding der conclusie van het rapport der commissie, besloten, hem eene som toe te kennen ge- lykstaande met het bedrag der door hem betaalde belas ting voor aan de magazijnen der marine geleverd en niet binnen de gemeente verbruikt beschuit. Dit besluit is genomen met 12 stemmen tegen 1, zijnde die van den heer Winkelman. De voorzitter deelt mede dat is opgemaakt en den leden ter hand gesteld eene ontwerp-verordening voor de heffing en invordering van den hoofdelijken omslag- Vreezende dat eene dadelijke behandeling tot zeer lang' durige en niteenloopende discussiën aanleiding zott geven, stelt hij voor dit concept vooraf te stellen in handen der commissie voor het belastingstelsel. De heer Ruijsch wijst op het zeer hooge gewicht der zaak, welke zijns inziens als bet ware ingrijpt in het levensbeginsel der burgerij, en hij stelt met het oog daarop voor, twee met financiëele kennis toegeruste leden aan de commissie voor het belastingstelsel toe te voegen. Volgens den heer Hector zou het wenschelijk wezen dat aan de commissie werd te kennen gegeven of zij zich aan het in de verordening aangenomen beginsel heeft te houden of wel vrijheid heeft andere grondslagen voor te stellen. De voorzitter antwoordt dat de commissie ten aanzien dezer verordening zal mogen handelen als naar gewoonte. Nadat de heer Ruijsch andermaal het wenschelijke een er assimilatie heeft trachten aan te toonen, verklaart de heer Winkelman dat hij zich met de zienswijze van den vorigen spreker niet kan vereenigen, daar de hier gel dende zaak eene belastingszaak is. Alleen dan wanneer de leden der financieele commissie aan die voor het belastingstelsel werden toegevoegd zou hij daarmede genoegen kunnen nemen. - Ter beantwoording van den heer Hector zegt hij te gelooven dat de commissie de vrijheid heeft voorstellen tot wijziging van de grondsla gen der verordening te doen, hoezeer hij dit niet wen- schelijkacht. De heer Ruysch handhaaft zijne uitgedrukte opinie, waarna de heer van Uije Pieterse aan den voorzitter in overweging geeft om zijn voorstel te wijzigen in dier voege dat het ontwerp zal worden gesteld in handen der commissie voor het belastingstelsel en der financieele commissie. Overeenkomstig dit voorstel is besloten. Na eene korte hierop nog gevolgde discussie zijn de leden, die tegen de verordening bedenking mochten hebben, uitgenoodigd daarvan aan de gecommitteerde commissie mededeeling te doen. Is ingekomen een verzoek van den heer R. Scherer, hoofdonderwijzer op de school voor kinderen van on- en minvermogenden, die in bet belang van het onderwijs een hulponderwijzer meer verlangt. Het hierop door de plaatselijke schoolcommissie uitgebracht advies strekt tot inwilliging van dat verzoek. De heer Ruysch vraagt of in den laatsten tijd het getal scholieren zoozeer is toegenomen dat vermeerdering van het onderwijzers-personeel noodig is. Met het oog op de ontzettende kosten van het onderwijs zou hij alleen bij de uiterste noodzakelijkheid tot meerdere uitgaven wil len medewerken. De heer Winkelman, voorzitter der plaatselijke school commissie, antwoordt dat het getal der ter school gaande kinderen zeker is vermeerderd, doch dat, zelfs afgeschei den van die vermeerdering, de behoefte aan nog een hulponderwijzer reeds sedert lang bestond, daar éen onderwijzer op die school te veel leerlingen onder zich heeft. Op de vraag van den beer Hector, of die vermeerde ring van het getal hulponderwijzers niet in strijd is met de wet, antwoordt de heer Winkelman dat hij dit niet bepaald weet, doch de noodzakelijkheid voorde vermeer dering niettemin dringend gevoeld wordt. Hij gelooft echter dat de wet alleen van een minimum en niet van een maximum spreekt. De heer Mestdagh verzoekt de beslissing op dit ver zoek aan te houden, om redenen welke hij thans niet kan mededeelen. De heer Winkelman verklaart te vertrouwen dat de redenen van den heer Mestdagh belangrijk zijn, daar hij anders een verzoek tot uitstel niet zou hebben gedaan. De beslissing is hierop tot eene volgende zitting verdaagd. Hoezeer afgescheiden van de voorgeschreven werk zaamheden, zegt de beer Hector dat hij, naar aanl dding van het in de vorige zitting genomen besluit tot uitzet ting van gelden, op prolongatie, het van zijn plicht acht te wijzen op de noodzakelijkheid dat men daarbij in het bezit zij van goede waarborgen, ten einde zich voor mogelijk nadeel te vrijwaren. Na dankbetuiging van den voorzitter voor deze opmerking wordt de vergadering gesloten. Algemeen overzicht. Uit bet Zwitsersch kanton Bazel wordt gemeld dat aldaar eene zeer merkwaardige mauifestatie heeft plaats gehad naar aanleiding der volgende omstandigheden. In die streek leefden de roomsch-catbolieke en protes- tantsche bewoners zeer eensgezind en van beide zijden werd elkander eene humane christelijke genegenheid betoond. Eene aanschrijving van den bisschop aan de pastoors trachtte echter in dien toestand eene groote verandering te brengen. Aan deze heeren toch werd ge last om bij de ter aarde bestelling van degenen, die tot het protestantsch kerkgenootschap hadden behoord, niet meer, gelijk tot dusverre, de klokken te doen luiden, te verbieden dat roomsch catholieke kinderen deel uit maakten van den lijkstoet, te zorgen dat het lijk ia ongewijde aarde werd begraven, te beletten dat de protestantsche leeraar in de roomsch-catholieke kerk kwam, terwijl eindelijk de pastoor alleen aan ae begra fenis mocht deelnemen als bijzonder persoon zonder de insigniën van zijn geestelijk ambt. Deze bisschoppelijke verordening wekte het misnoegen op van een zeer groot

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2