MIDDELBÖRGSCHE COÜRAN T. N°' 36. Zondag 1866. 4 Maart. Editie van Zaterdag avond 8 uren. middelburg 3 Maart. Zoowel te Groningen als te Zutfen is de heer Thor- ecke tot lid van de tweede kamer gekozen. In deze dubbele verkiezing, waarvan de uitslag trouwens wel niemand verrast zal hebben, ligt. een gunstige getuigenis van de waardeering van dezen uit- muntenden staatsman in de beide kiesdistricten. Zal Thorbecke zijne benoemiugaannemen? Zal hij het ministerie steunen of bestrijden? Zoo hoorde men in de tatste dagen velen vragen. Wij gelooven op beide dragen een geruststellend antwoord te kunnen geven. Het ligt niet in het karakter van den heer Thorbecke zich louter voor de aardigheid te laten verkiezen. Wie zoo veel gedaan heeft als hij, wie zoo veel blijken heeft ontvangen dat de kern der natie aan hem innig gehecht is, wie aan de andere zijde door gehuurde pennen met zooveel smaad en minachting is bejegend, kan eene verkiezing niet begeeren alleen om zich daarmede als met een lauwerkrans te tooien. De heer thorbecke dit meenen wij zeker te weten heeft zich aan de candidatuur niet onttrokken, omdat hij het voornemen had, benoemd zijnde, andermaal in de tweede kamer te verschijnen. Hij zal er thans zoo meenen wij insgelijks te mogen aannemen optreden niet met vijandige, maar met we wi ende gezindheid jegens het tegenwoordig kabinet. aar et blijkt dat de verklaring in de zitting van t ezer, door den heer van Bosse, ook namens zijne am tgenooten afgelegd, dat dit ministerie de richting van et vorige volgen zal, waarheid bevat, zal het bij den heer Thorbecke geen ontrouw ontdekken, maar hem ten volle gezind vinden om te blijven medewerken tot voltooiing van het staatsgebouw, waarvan de grondslagen in 1848 gelegd, zijn en welker opbouwing men voor het grootste deel aan zijn warme vaderlandsliefde, helderen blik en onvermoeide werkzaamheid te danken heeft. gemeente een voorstel te doen, tot wijziging dier bepa lingen in verband met den inhoud van voornoemde koninklijke besluiten, vermits anders, ingevolge art. 146 der wet van den 6 Juli 1850 (Staatsblad no. 39), de ver nietiging dier bepalingen, als in strijd met de wet, aan den koning zou moeten worden voorgedragen. Te Groningen zijn 753 stemmen uitgebracht. Daarvan bekwamen de heeren Thorbecke520 van Swinderen 116 Herwerden48 Wyckerheld Bisdom 45 stemmen. Ie Zutfen zijn 1621 biljetten ingeleverd, waarvan 21 van onwaarde. Thorbecke werd daar met 905stemmen gekozen. Op e heeren Swaving, van Heeckeren, Keuchenius en van am werden 349, 224, 81 en 21 stemmen uitgebracht. 1. Maandag werd te Leiden weder eene vergadering ke ouden van leden der vereeniging: Het Nederlandsch opvoedingshuis. Naar men verneemt, heeft ook deze vergadering niet tot eene bevredigende uitkomst geleid, ^t schijnt dat het plan tot weder-opening der inrichting, voorafgaande benoeming van een nieuw bestuur en nieuweouderwijzeressen,blijft afstuiten op de financieele ez waren, geopperd van de zijde der stichtster, mevr. van a car, te Wassenaar, wie men natuurlijk als een oumisbaai element, d tout prix aan het hoofd wenscht te 0Qden' Handelsbl Hij missive van 28 Januari 11., heeft de minister van 'unenlandsche zaken bericht, dat hij vernomen heeft at sommige gemeentebesturen in hunne verordeningen m rent het bouwen enz. te ver gaan, door te verbieden, a ei vorde gebouwd zonder schriftelijke toestemming an nrgemeester en wethouders. Gedeputeerde staten fc e"' bij besluit van 20 Februari, burgemeesters en ve ouders der gemeenten in Zuid-Holland op boven- o aande missive opmerkzaam gemaakt, met nitnoodiging va 6 oac'erzoebeni of er in de voor hunne gemeente ^as gestelde politie-verordeningen bepalingen voor- jlljlnei' 'n stH)<ï met deze beginselen; om van den uitslag sta^n°r. bevinding binnen éene maand aan gedeputeerde en bericht te gevenen casu quo aan den raad hunner De Staatscourant van gisteren bevat een staat van nalatenschappen, die in den loop des jaars 1864 ten ge volge van het overlijden of het vermist geraken van manschappenbehoord hebbende tot de koninklijke Nederlandsche marine, zijn opengevallen, en, als niet opgeëischt door de erfgenamen, in bewaring van het departement van marine en van het korps mariniers zijn gebleven. *Uit Utrecht schrijft men ons 23 Februari „Met het oog op het belangrijke van het onderwerp, gisteren avond voor de leden van het Leesmuseum alhier behandeld, wil ik de voordracht, gehouden door den heer N.G.Pierson, van Amsterdam, den welbekenden schrijver in De Gids, voor uwe lezers niet onopgemerkt laten. „De staathuishoudkunde," zoo ving do spreker zijne rede aan, „is eene nog zeer jonge wetenschap, maar toch heeft ze reeds hare orthodoxie en hare ketters." Op een dezer laatsten wenschte hij thans zijne hoorders te wijzen, op Friedrich List. Hij begon met het geven van een helder overzicht van het leven van dezen merkwaardigen man. Geboren den 6 Augustus 1789 te Reütlingen in Wurtemberg, ontving List daar zijne opvoeding; maar als schoolknaap scheen hij weinig lust in degelijke studie te hebben; hij hield zich vooral bezig met reisbeschrij vingen, romans en andere lichte lectuur. Zijn vader, die eene fabriek had, deed hem daaraan werkzaam zijn, maar ook in deze positie schepte de jeugdige List geen beha gen. Doch weldra gevoelde hij zich aangetrokken tot economische studiën, en met snelheid bewoog hij zich in deze richting. De toenmalige toestand van Wurtem berg was zeer achterlijk. De staatsregeling van dit land, die sedert drie eeuwen onveranderd had bestaan, had al de kracht maar ook al de zwakheid die zulk een hooge ouderdom haar noodzakelijk moest geven. Het volk, met haar opgegroeid, was zeer aan haar gehecht, maar voor de vervulling der behoeften van den tijd was zij geheel ongeschikt geworden. Toen Frederik II in 1806 door Napoleon van hertog tot koning van Wurtemberg was verheven, werd de oude staatsregeling afgeschaft, en de koning regeerde geheel eigenmachtig. Willem I, die hem in 1815 opvolgde, was liberaler; maar zijne voor stellen omtrent eene in te voeren grondwet leden schip breuk op het verlangen der meerderheid van het parle ment naar het herstel der vroegere, in 1806 ter zijde gestelde staatsregeling. Eindelijk, nadat een reactionair ministerie het meer vrijzinnige, dat Willem I in den aanvang zijner regeering aangesteld had, had vervangen, kreeg Wurtemberg eene constitutie, die verre van liberaal was. Nu heerschte de bureaucratie onbeperkt, met al hare omslachtigheden en kwellingen. „Niet lang na zijne troonsbestijging had koning Willem aan de hoogeschool te Tnbingen een leerstoel opgericht voor de staathuishoudkunde, en Friedrich List werd in 1817 geroepen om dien in te nemen. Hij verloor echter zijn professoraat reeds in 1819, omdat hij buiten weten en tegen den wil der Wurtembergsche regeering consulent was geworden van het Frankfurter Handels-Ferein,waaraan men eene liberale, revolutionaire strekking toeschreef Kotzebue's moord lag nog versch in het geheugen en de reactie voerde thans in Duitschland heerschappij. „Na zijn ontslag als hoogleeraar wijdde List zich nog meer toe aan zijne taak als consulent van het Handels- Verein. Hij zag al de nadeelen in, die het bestaan van allerlei tol-tarieven in de verschillendestaten van Duitsch land aanbracht, en begon krachtig te ijveren voor de oprichting van een tolverbond. Het Handels-Verein, bij hetwelk zijne denkbeelden hieromtrent ingang vonden, benoemde hem met twee anderen tot eene commissie, om de hoven van Duitschland rond te gaan en er de zaak van een tolverbond te bepleiten. In sommige staten vonden zij gehoor. Te Weenen werden hunne denk beelden door Metternich, die er in den grond zeer afkeerig van was, goed ontvangen, want de sluwe staats man wist, dat Pruisen ze toch nooit zou aannemen. Dit bleek ook weldra het geval te zijn. Pruisen had reeds eene hervorming in zijn inwendig tolwezen tot stand gebracht, die het geheel bevredigde; aan de stichting van een tolverbondgevoeldehet volstrekt geen behoefte. Eene commissie uit den bondsdag, met graaf Bemstorff aan bet hoofd, bracht de zaak niet verder, evenmin als een congres, door sommige kleinere Duitsche staten tot hare bevordering te Darmstadt gehouden. List zag zijne pógiugen geheel mislukken. „Hij werd nu door zijne vaderstad gekozen tot lid der Wurtembergsche volksvertegenwoordiging. Terstond bracht hij drie voorstellen te berde, welke echter niet behandeld werden, ten gevolge van eene onmiddellijke verdaging van het parlement. Dien tijd maakte List zich ten nutte door het aanwenden van pogingen om onder teekenaars te verkrijgen voor een adres in hervormenden zin, dat bij het parlement zou worden ingediend en waar door hij aan zijn optreden aldaar kracht wilde bijzetten. Doch de politie lei op de rondgaande adressen beslag, eer zij hunne bestemming konden bereiken, en List werd ver oordeeld tot gevangenisstraf, met bedreiging zelfs van stokslagen, indien hij weigerachtig bleef de bem door het gerecht gedane vragen te beantwoorden. Hij vond echter weldra gelegenheid om te ontvluchten, en begaf zich over den Rijn naar Frankrijk, waar hij voortging zich op economisch gebied te bewegen. Op de verzeke ring zijner vrienden, dat hij van den koning gratie zou erlangen, begaf hij zich naar zijn vaderland terug; maar hij zag zich daar in zijne verwachting bedrogen en werd gevangen genomen. Weldra ontving hij echter zijne vrijheid, op voorwaarde dat hij Wurtemberg zou ver laten. De reactie had over den hervormer gezegevierd. „Nn verliet List met zijn gezin Europa en begaf zich naar New-York. Zijn geldelijk vermogen was gering, maar in Amerika heeft energie meer waarde dan kapitaal en daar het List aan de eerste niet ontbrak, gelukte het hem vooruit te komen. Na eenige mislukte pogingen als dagbladredacteur en in andere betrekkingen, ontdekte hij rijke steenkolenmijnen, en weldra was een kapitaal van 700,000 dollars bijeengebracht om ze te ontginnen Twee nieuwe steden verrezen in de streek, die tot nog toe onbewoond was geweest. Ook nu bleef List werk zaam als staathuishoudkundig schrijver. Doch welke schatten hij zich thans ook verwierf, hij was niet bevre digd. Zijn blik bleef op Duitschland gericht; zijn geest hield zich voortdurend bezig met de hervorming van zijn vaderland. Hij verliet Amerika om zich naar Leipzig te begeven, waar hij Amerikaansch consul werd. Het denkbeeld was bij hem opgerezen, welk voordeel een net van spoorwegen door Duitschland aan dit land zou aan brengen. Onvermoeid arbeidde hij nu aan de verwezen lijking van dit plan. Eene brochure, die hij met dit doel in het licht gaf, maakte zulk een diepen indruk, dat weldra aan een spoorweg van Leipzig naar Dresden de hand werd geslagen. Eer vijftien jaren voorbij waren gegaan, waren al de groote Duitsche spoorweglijnen, door List in zijne brochure als noodzakelijk aangegeven, voltooid. „Het was in 1833, dat List te Leipzig kwam. Geen tijdstip kon gunstiger zijn voorde verwerkelijking zijner pogingen tot het doen ontstaan vaB een Duitsch spoor wegnet. Want sedert zijn eerste, mislukte bemoeiingen betreffende de stichting van een tolverbond, was er veel veranderd. Het tolverbond was werkelijk tot stand ge komen, met Pruisen maar zonder Oostenrijk, dat ook thans er nog niet in is opgenomen. „Wie zich in den nacht van den 31 December 1833, op een der groote wegen, aan de grens tusschen twee Duit sche staten had bevonden, had getuige kunnen zijn van een zeer bijzonder schouwspel. Het was een donkere nacht; overal waren de velden met sneeuw bedekt. Maar aan beide zijden van den gesloten tolboom stond een lange reeks van zwaarbeladen wagens te wachten op het uur van middernacht. Zoodra dit had geslagen, werd

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1