a dat van den heer de Lange alsnog schriftelijk bericht is ingekomen, dat hij wegens ambtsbezigheden verhinderd is deze vergadering bij te wonen; b dat de heer de Jonge van Ellemeet, die in de vorige bijeenkomst afwezig was, is opgekomen en aan de derde afdeeling toegevoegd; en c dat zijn ingekomen de brieven der voorzitters van de onderscheidene afdeelingen der staten, houdende ken nisgeving dat zijn benoemd: in de eerste afdeeling, tot voorzitter de heer Mazure en tot ondervoorzitter de heer Callenfels; in de tweede afdeeling, tot voorzitter de heer Can en tot ondervoorzitter de heer F. van Deinse; in de derde afdeeling, tot voorzitter de heer Verhagen en tot ondervoorzitter de heer Vis. Bij monde van dén heer Snouek Hurgronje wordt ver volgens het algemeen verslag der afdeelingen uitgebracht omtrent het voorstel van gedeputeerde staten ten aanzien van de stoombootdienst op de Wester-Schelde, alsmede omtrent het nader schrijven van den concessionaris dier dienst, den heer D. Dronkers, houdende aanbod om het materieel, door hem ter uitvoering dier concessie gebezigd wordende, ten behoeve der provincie van hem over te nemen voor eene som van 20,000. Volgens dit verslag hebben in alle afdeelingen uitvoe rige beraadslagingen plaats gehad. Algemeen was men van oordeel dat het voorstel van den tegenwoordigen concessionaris onaannemelijk was en vereenigde men zich met dat van gedeputeerde staten. In eene afdeeling evenwel achtten sommige leden dit voorstel te onbestemd, terwijl in eene andere werd gevraagd of het beantwoordde aan het in de vorige najaarsvergadering geuite voornemen. In verband daarmede werd de wensch uitgesproken om gedeputeerde staten te machtigen tot het aanwenden van pogingen om nog een tweede boot aan te schaffen en daartoe het voorgestelde crediet met ƒ15,000 te verhoogen. Overigens verlangde men ook in eene andere afdeeling dat de dienst in geen geval uitsluitend uit zeil- en roei vaartuigen zal bestaan en gedeputeerde staten mach tiging te verleenen om tegen 1 April a. door booten, al ware het dat men die slechts huurde, in de dienst te voorzien. De voorzitter deelt mede dat gedeputeerde staten, naar aanleiding van dit verslag, eene wijziging in hun voor stel hebben gebracht, voor zooveel betreft de daarin genoemde som van ƒ70,000, welke zij thans op ƒ85,000 voordragen, ten gevolge waarvan ook de post van ƒ10,000, op de provinciale bêgrooting voor 1866 onder art. 9 van hoofdstuk VIII voorkomende, in plaats van met ƒ60,000 alsnu met 75,000 zal moeten verhoogd worden. Het gewijzigde voorstel luidt aldus: „Gedeputeerde staten te machtigen tot aankoop ten name der provincie van het noodige materieel voor de uitoefening eener stoombootdienst op de Wester-Schelde, en tot het nemen van al zoodanige maatregelen als voor die uitoefening na 31 Maart aanstaande zullen vereischt worden; alsmede om ter bestrijding der uitgaven te dier zake gebruik te maken van de som van ƒ85,000, onder art. 9 van hoofdstuk VIII der provinciale begroo ting voor 1866 uitgetrokken." De beraadslaging wordt geopend, doch, daar geen der leden het woord verlangt, weder gesloten. Het voor stel wordt vervolgens in omvraag gebracht en aangeno men met 27 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de hèeren Hoogenboom, Vis en de Jonge van Ellemeet. De voorzitter stelt voor om het ter griffie nedergelegd adres van 67 ingezetenen der gemeenten Borsselen, Ellewoutsdijk en Driewegen houdende verzoek om bij gelegenheid van de regeling der nieuwe stoomboot- bienst op de Wester-Schelde te willen bepalen dat de boot te Borsselen en aan de haven te Ellewoutsdijk zal aanleggen te verwijzen naar gedeputeerde staten, ten einde deze daarop bij de regeling der dienst hunne aan dacht kunnen vestigen. De heer Verhagen verklaart dat hij het voorstel van den voorzitter en bovenal het genoemde adres wil onder steunen. Zoo er ooit. een bewijs is geleverd dat men algemeen doordrongen is van de noodzakelijkheid eener nieuwe regeling der stoombootdienst op de Wester- Schelde, dan is dit zoo even gegeven toen men besloot ƒ85,000 uit de provinciale fondsen daarvoor beschikbaar te stellen. Maar juist om het groote belang dier rege ling vertrouwt hij dan ook van gedeputeerde staten, dat zij het ingekomen adres met de meeste nauwgezetheid in overweging zullen nemen. Zonder verdere beraadslaging is het voorstel des voor zitters eenparig goedgekeurd. Ten aanzien van het voorstel van gedeputeerde staten tot het aangaan eener geldleening van 60,000, ter voor ziening in de kosten tot instandhouding van de stoom bootdienst op de Wester-Schelde, wordt het algemeen verslag der afdeelingen door den heer de Visser uit gebracht. Behoudens verhooging van het voorgestelde bedrag der leening met ƒ15,000 en enkele wijzigingen in het plan der geldleening, kon men zich in de verschillende afdeelingen -blijkens het verslag algemeen met het voorstel vereenigen. Haar aanleiding van genoemd verslag stelt de voor zitter, namens gedeputeerde staten, de volgende wijzi gingen in hun voorstel, alsmede in het daarbij behoo- rende plan der geldleening voor In het voorstel: om het cijfer der ten laste der provincie aan te gane geldleening, in plaats van op zestig duizend gulden, te stellen op „hoogstens vijf en zeventig duizend gulden." In het plan der geldleening: art. 1 te lezen als volgtDoor en ten laste van de provincie Zeeland zal eene geldleening worden aangegaan van „ƒ75,000, of zooveel minder als gedeputeerde staten zullen bepalen." Het slot van het artikel, bepalende dat die geldleening zal strekken tot instandhouding van de stoombootdienst op de Wester-Schelde, vervalt. De bepaling in art. 2, dat de geldleening zal bestaan uit zestig aandeelen, ieder aandeel van duizend gulden enz., aldus te doen luiden: „Deze geldleening zal bestaan uit aandeelen van duizend gulden," enz. In art. 5 te voegen de bepaling dat gedeputeerde staten, met behoud van het overige inhetoorspronkelijk plan bij name genoemde, ook „het bedrag der geldlee ning" bij eene openbare aankondiging zullen bekend maken. Art. 7 weg te doen vallen en daarvoor het volgende in de plaats te stellen: „Na de opening der insehrijvings- biljetten bepalen gedeputeerde staten in hunne eerst volgende vergadering welke aanbiedingen worden aan genomen. Doet het geval zich voor dat, onder voor de provincie voordeelige voorwaarden, voor meer aandeelen is ingeschreven dan vereischt wordt, dan zullen de meest voordeelige het eerst, daarna de minder voordee lige, na voorafgaande loting, worden aangenomen." In art. 9 te laten vervallen de woorden „van zestig duizend gulden." De beraadslaging over het gewijzigd voorstel geopend zijnde, vraagt en verkrijgt de heer F. van Deinse het woord. Hij zegt dat, ofschoon hij al het bezwarende ge voelt eener voorziening in de stoombootdienst op de Wester-Schelde onder beheer van gedeputeerde staten, waartoe de voorgestelde geldleening wordt vereischt, hij toch niet anders dan zijn genoegen kan betuigen over het voorstel tot verhooging van het eerst voorgedragen cijfer. Die verhooging doet hem hopen dat er van het oogenblik waarop de tegenwoordige dienst eindigt gelegenheid zal zijn tot voortzetting der dienst en zoo mogelijk meer uitgebreid dan nu. De eerst aangevraagde som toch zou bijna geabsorbeerd worden door de aankoop van een stoomboot met toebehooïen en gebrek aan geld zou dan misschien aanleiding kunnen geven dat de dienst zou traineeren, zoo niet geheel moeten ophouden. Wordt de dienst nu met 1 April weder vervuld, dan is er echter nog een bijzonder belang, waarop men bij die vervulling zijns inziens heeft te letten. Dat namelijk uit Holland geene aanbiedingen van gegadigden zijn gedaan, meent hij vooral te moeten toeschrijven aan de bekende aan de dienst op de Wester-Schelde verbonden moeilijk heden en gevaren, vooral bij ruw weder. Daarom is het van bijzonder belang het oog te slaan op het personeel hetwelk die dienst verricht. Wel is waar is de zorg hier voor mede aan gedeputeerde staten opgedragen, maar hij vertrouwt dat het hem, 'die bij ondervinding spreekt, toch niet ten kwade zal worden geduid als hij de aan dacht meent te mogen vestigen op het tegenwoordige aan de dienst verbonden personeel. Dat men zich mag verheugen dat in vele jaren met de tegenwoordige diens geen enkel ongeluk heeft plaats gehad, is zeker voor een zeer groot deel te wijten aan hen die aan die dienst verbonden zijn, bevaren mannen en bekend met al het bezwarende der dienst. Het is daarom dat hij het tegenwoordige personeel in de aandacht van gedepu teerde staten aanbeveelt. De voorzitter zegt dat hij den heer van Deinse heeft laten uitspreken, doch dat hij moet opmerken dat het punt van de regeling der dienst straks reeds is uitge maakt en het thans het voorstel der geldleening betreft. Deze opmerking wil hij tevens maken aan alle leden, die soms het voornemen mochten hebben evenzeer nog de regeling der dienst te bespreken. De heer Hennequin verklaart dat hij voornemens is geweest te spreken, doch na de opmerking des voorzit ters van het woord af te zien. Zoo hij gesproken had zou het geweest zijn om geheel en al het door den spreker uit Hulst aangevoerde te ondersteunen. De beraadslaging vervolgens gesloten zijnde, worden èn het gewijzigde voorstel èn het gewijzigde plan der geldleening met algemeene stemmen goedgekeurd. De heer de Visser brengt mede het algemeen verslag der afdeelingen uit omtrent het voorstel van gedepu teerde staten tot wijziging der enkel provinciale en huishoudelijke begrooting voor 1866, zoo wegens de instandhouding van de stoombootdienst op de Wester- Schelde, als ten aanzien van de heerschende besmette lijke veeziekte. Tegen dit voorstel bleek in de afdeelingen geen bezwaar te hebben bestaan. Alleen werd de opmerking gemaakt dat, zoo het voorstel tot verhooging van het crediet met 15,000 werd aangeno men, alsdan ook het eindcijfer der inkomsten en uitgaven 15,000 hooger moest worden gesteld. Overeenkomstig dit verslag stelt de voorzitter wijzi ging van het oorspronkelijke voorstel voor. Het luidt dientengevolge thans aldus: „Inkomsten. Hoofdstuk IV art. 15 (teruggave door het rijk van bij voorschot betaalde schadeloosstellingen bij onteigening van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen) te verhoogen van 2000 tot ƒ20,000, waar- (door het totaal van dit hoofdstuk bedraagt 67,008.371. „Hoofdstuk V, afd. I art. 1 in omschrijving en cijfer te behouden op ƒ138,000. Voorts een nieuw art. 2 bij te voegen, ten bedrage van 75,000 voor eene geldleening tegen eene rente van 41 percent in het jaar. Het totaal van dit hoofdstuk wordt daardoor ƒ213,000 en het totaal der inkomsten over 1866 ƒ375,399,291. „Uitgaven. Hoofdst.IV, afd. 1 een nieuw art. 6 uit te trekken voor rente verschenen 31 December 1866 ad 4J percent van 75,000 1,687.50, waardoor het totaal van dit hoofdstuk wordt gebracht op 28,007.50. „Hoofdstuk VIII, art. 9 te omschrijven: kosten van in standhouding der stoombootdienst op de Wester-Schelde, en te verhoogen van 10,000 tot 85,000. Art. 14 (bij voorschot te betalen of te consigneeren schadeloosstelling bij onteigening van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen) te verhoogen van 2000 tot 20,000. Art. 16 te omschrijven: kosten voortvloeiende uit de voor de dienst 1866 voor de provincie te doene geldlee ning, en te verhoogen van ƒ400 tot ƒ600. Het totaal van dit hoofdstuk is mitsdien 300,948.60. „Hoofdstuk IX, onvoorziene uitgaven, te verminderen van 6,376.99j tot ƒ4,489.491, zoodat het totaal der uitgaven even als dat der inkomsten 375,399.291 bedraagt. „Eindelijk, gedeputeerde staten te machtigen, van de onder art. 1 van hoofdstuk IX uitgetrokken 4,489.49 j tot een bedrag van 3.500 af en over te schrijven op de onder genoemd artikel bereids aangegeven artikels der begrooting, waaraan nog wordt toegevoegd art. 9 van hoofdstuk VIIIen tot eene som van ƒ500 te beschikken voor in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften van enkel provincialen en huishoudelijken aard, welke hare omschrijving niet vinden in de artikels dezer begrooting." Over dit voorstel heeft geene beraadslaging plaats. Na afzonderlijke voordracht der verschillende artikels, eerst der uitgaven en daarna der inkomsten, is het met algemeene stemmen aangenomen. De heer Hennequin brengt alsnu het algemeen ver slag der afdeelingen uit betreffende het voorstel van gedeputeerde staten tot bestendiging, voor een termijn van tien jaren, van de overeenkomst, aangegaan met regenten van het geneeskundig gesticht voor krank zinnigen te Delft, ter verpleging van behoeftige krankzin nigen uit deze provincie, met beding van regenten over het gesticht dat de som voor eiken verpleegde, na den 31 December 1866 op te nemen, opƒ 200 wordt vastge steld. Voor die lijders welke zich op den laatsten December van dit jaar in het gesticht bevinden zal 175 als tot dusver blijven betaald worden. Tegen dit voorstel bestonden in de afdeelingen, blij kens het verslag, geene bedenkingen en algemeen vereenigde men er zich mede. Met algemeene stommen is het, zonder beraadslaging, aangenomen. Daar al de aan de orde gestelde werkzaamheden zijn afgeloopen, wordt de resumtie der notulen én de uitvoe ring der genomen besluiten aan gedeputeerde staten opgedragen, en daarna deze buitengewone vergadering door den voorzitter in naam des konings gesloten. SNELPERSDRTJKKERIJ VAN bE GEBROEDERS ABRAHAMS»

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2