MJDDELBURGSCHE COURANT. N-' 34. Donderdag 1866. 1 Maart. Editie van Woensdag avond 8 uren. Middelburg 28 Februari. De zitting van de tweede kamer van gisteren duurde omstreeks éen tot 5 ure des namiddags. Die tijd werd voor verre het grootste deel gewijd aan het be spreken der ministeriëele crisis, haren oorsprong en hare gevolgen. De heer van Bosse nam in naam van het ministerie het woord en gaf een soort van pro gramma, waarbij hij verklaarde dat alle leden van het kabinet het betreurden dat men den heer Thorbecke ®issen moest; zij zouden echter de tot nu gevolgde poli- Dek voortzetten. Zoowel ten opzichte van Indië als fan het moederland zal dit ministerie zich in de rich ting van het vorige voortbewegenalleen met een Punt van verschil, meer beperking van de afhanke lijkheid der financiën van den bloei der koloniale geld middelen. Het ministerie zal medewerken tot voltooiing van het gebouw waarvan de grondslagen in 1848 gelegd zijn. Na hem nam deheerBlussé het woord. Hij wenschte, door de openbaargemaakte stukken in de Staatscourant niet bevredigd, bepaald te weten of behalve het daarin opgegevene nog eenig verschil in politiek ten opzichte Va? J184 k°l°"'aal °f binnenlandsch bestuur had plaats gehad, hetwelk de crisis had doen ontstaan of bevorderd. De minister van koloniën antwoordde hierop in abso luut ontkennenden zin, doch hierdoor liet de vergadering zich niet tevreden stellen. Er werd nu een waar kruisvuur geopend. De heer van Goltstein (uit Utrecht) betuigde zijn volkomen ongeloof aan hetgeen de minister gezegd /e oorzaak der crisis aan geheel andere S. 11 dan de viang oi do stiafwetgeving voor den va«fiv" r "i b'j bes|öit of bij de wet moetwor- vni co '8'esteld. Hij zag voorts in het gebeurde den er ïegeenng, die steeds door volgelingen omringd as welke het niet aan belooningen heeft ontbroken, ue heer Blussé deed hem echter in een scherpe en waardige repliek opmerken dat nooit eenig ministerie schaarscher geweest is in het toekennen van belooningen dan het ministerie Thorbecke. Aan, het debat namen verder deel de heeren van Zuy- 'en (uit Arnhem en uit 's Hage), van Nierop, die een blijkbaar succes had toen hij, na te hebben gesproken 0v®r de geschiedenis der vroeger door bem gedane inter pellatie, eindigde met het uitspreken zijner overtuiging »dat de crisis niet gewettigd en niet geëindigd is," oe heeren de Brauw, Kochussen, Godefroi en Kappeyne, welke beide laatsten verklaarden dat zij niet hadden kunnen gissen dat de interpellatie door den heer van ^lerop met hun medeweten gedaan, zulke gevolgen zou- en gehad hebben, doch dat zij in elk geval die inter pellatie zouden hebben ingesteld. De minister van koloniën verdedigde nu meer in het bijzonder zijn gedrag ten opzichte der crisis, hield vol dat de heer Thorbecke tuet was uitgedreven. Een meer uitvoerige uiteenzetting van de houding der overgebleven ministers ontving de aP)er van den minister van buitenlandsche zaken, die echter slechts door de kamerleden die hunne plaatsen ei lieten om zich in zijn nabijheid te begeven, kon ver staan worden. Bij eene wat ver gaande uitweiding van den heer van uyien (uit Arnhem), waarin hij door opmerkingen van en voorzitter werd gestuit,had die heer ook inlichting aan^3 u aan c?en m'nister van justitie, aangaande zijn ciroiu0- Si°be'^ene eollegiën en autoriteiten gerichte circul coiiegieu en auioriteneu geuume tot s^"^' !?etrekkelijk z'jn voornemen tot het volledig TWp brengen der scheiding van kerk en staat, c U'Oorddp. ulaturtn Hat. hp.t rlp vnricrsf wis a ".?ordde daarop, dat het de vurigste wensch n zijn voorganger dien band meer en meer los te aken en dat hij hem hierin, maar zonder schokken, l-fJï 1-- volfren' Dij had daartoe de medewerking der f j f bestllren uitgelokt. Zich nu uit te laten over i,r .^.een tegeeringdoen zou in geval die medewerking tpo-I U-et moc'lt te heurt vallen, zou gevaarlijk zijn. De peering zal weten hoe in dat geval te handelen. PpKUp erre nu beraadslaging de overtuiging zal fl- geschonken dat de oorzaak der ministerieele ls opgehelderd, zal later moeten blijken. urn!-?i avon(l is de buitengewone vergadering der han ÜCj' staten van Zeeland door den voorzitter in £-p(l'a jtbbiogs geopend. De vier voorstellen van mpld^1 8taten> waarvan wij in ons vorig nommer Bpl'nf maa'steni z!)n oaar de afdeclingen verzonden, afdppi 6 voorstellen is ingekomen en naar de den i lu^S.n Vülzon<^en een nader ontvangen missive van sto.> i01 'Dronkers, concessionaris der tegenwoordige hiedi °P Wester-Schelde, houdende aan- tng, voor het geval de provinciale staten tot over name genegen mochten zijn, van het door hem thans gebruikt wordende materieel, voor eene som van f20,000. Ook is ingekomen een adres van eenige ingezetenen uit de gemeenten Borsselen,EI)ewoutsdijk en Driewegen, in verband met het in de jongste najaarsvergadering genomen besluit der staten betreffende de regeling der stoombootdienst op de Wester-Schelde. Dit adres strekt om aan te dringen op de bevordering van de belangen dier gemeenten en in het algemeen van het geheele weste lijke gedeelte van Zuid-Beveland, met betrekking tot eene goede communicatie. Het is ter griffie nedergelegd en de behandeling zal nader aan de orde worden gesteld. Na de splitsing der vergadering in afdeelingen, zijn deleden uitgenoodigd onverwijld met de behandeling der voorstellen aan te vangen. Voorts is bepaald dat de vol gende bijeenkomst zal gehouden worden morgen (Don derdag) middag te half een uur, althans zoo de verslagen van de rapporteurs der afdeelingen tijdig gereed zijn. In de heden namiddag gehouden zitting van den ge meenteraad alhier is door den voorzitter medegedeeld dat hij het bekende contract betreffende de spoorweg-en kanaal-aangelegenheden Vrijdag avond heeft geteekend en dat het notarieel door den heer D. Verhulst is gepasseerd. Voorts zijn benoemd tot hulponderwijzeres op de school A (hoofdonderwijzeres mejufvrouw Gerth van Wijk), mejufvrouw J. J. Jonk, thans hulponderwijzeres te Rotterdam; tot hulponderwijzer op de school C (hoofdonderwijzer de heer van Sluijs), de heer W. van Kamer, hulponderwijzer alhier, en tot hulponderwijzer op de school F (hoofdonderwijzer de heer Gouka), de heer J. P. Holiebrands, thans hulponderwijzer te Seroos- kerke. In een volgend nommer geven wij het gewoon verslag. Heden namiddag had in eene plechtige openbare terechtzitting van het provinciaal gerechtshof in Zeeland de installatie plaats van jhr. mr. Lodewijk Frans van Panhuys als raadsheer in dat hof. Nadat genoemde heer door den griffier was binnen geleid, hield de procureur-generaal mr. M. Verbrugge eene uitvoerige rede. In de eerste plaats herinnerde hij dat het nog geen jaar is geleden dat eene gelijke plech tigheid plaats had, doch verzekerde tevens dat de indruk daarvan bij hem althans daarom niet wordt verzwakt, gelijk zoo vaak geschiedt wanneer iets ge woonte wordt. De indruk wordt zelfs bij eene hcihaliug te levendiger, door de roepstem des tijds„uw werk is dra afgeloopen en een ander staat gereed uw werk op te vatten." Verder zeide spreker dat hij de laatst overgeblevene is van hen die in October 1838 het provinciaal gerechtshof in Zeeland uitmaakten, daar de meesten zijn overleden en enkelen thans elders werkzaam zijnofeenegewenschte rust genieten. Ditmaal hebben de leden van het hof wel is waar niet over een afgestorvene te treuren, maar toch moeten zij weder een mede-arbeider missen, van wien het scheiden zwaar valt, namelijk jhr mr. Samuel Schuurbeque Boeije, wien bij koninklijk besluit van 28 November jl. op verzoek, uithoofde van ziekte, een eervol ontslag als raadsheer in het hof van Zeeland werd verleend. Spreker meende thans, gerechtigd te wezen een blik te slaan op de door jhr. mr. S. Schuur beque Boeije afgelegde loopbaan. Na herinnering aan de verschillende rechterlijke betrekkingen welke door dien heer, sedert zijne promotie in 1828, bekleed zijn, kwam spreker tot de slotsom dat die loopbaan eene bijzonder eervolle is geweest en bracht bij recht matige hulde aan de groote verdiensten van den heer Boeije, niet het minst als raadsheer in dit hof, waarin hij sinds 1838 zitting had. Hij verklaarde voorts het té betreuren dat ziekte de oorzaak van het gevraagde ontslag is en wenschte dat de afgetreden raadsheer nog lang de alleszius eervolle rust zal mogen genieten. Alsnu richtte de procureur-generaal het woord tot jhr. mr. Lodewijk Frans van Panhuys, bij koninklijk besluit van den 12 Januari jl., no. 69, door den koning benoemd ter vervanging van den op verzoek eervol ontslagen raadsheer. Na te hebben gewezen op het eervolle dier benoeming, naar aanleiding der door het hof aangeboden aanbeve lingslijst, zeide spreker dat hij gevoelde hoe aangenaam het voor den benoemde wezen moest om, na korten tijd uit zijne geboorteplaats verwijderd te zijn ge weest, daarin terug te keeren, ten einde op betrekkelijk jeugdigen leeftijd in dit hooge rechterlijk college als raadsheer zitting te nemen. Achtereenvolgens nagaande welke betrekkingen bij derechterlijkemachtdebenoemde, sedert zijne promotie summa cum laude tot doctor in de beide rechten in 1856, tot heden heeft vervuld, merkte spreker voorts op dat jhr. van Panhuys op veelzijdige wijze in staat is geweest om kennis te dragen van den omvang van den rechterlijken werkkring, zoodat hij thans niet onvoorbereid herwaarts komt, hetgeen voor hem eene voldoening, voor hen wier werkzaamheden hij gaat deelen een waarborg moet zijn. Daarom wenschte hij den benoemde geluk met zijne nieuwe betrekking, in de hoop dat hij daarin voldoening zal mogen vinden; dat hij zal worden gesterkt door Hem, van wien licht, leven en alle goeds komt; dat zegen op al bet te ver richten werk zal rusten en dat gezondheid hem voorts in staat stelle om eene reeks van jaren in vereeniging met zijne ambtgenooten werkzaam te zijn. Met verze kering van welwillendheid en wederkeerige aanbeveling besloot spreker zijne toespraak, en reqnireerde vervol gens voorlezing van het koninklijk besluit van benoe ming en der acte van eedsaflegging. Nadat van dit requisitoir acte was verleend en de ge vraagde voorlezing had plaats gehad, nam de voorzitter mr. C. W. E. Vaillant het woord. Had de procureur- generaal opgemerkt dat hij de eenig overgeblevene is sedert de inrichting van dit hof, de voorzitter herinnerde dat er van hen, die bij zijne installatie in 1851 zitting hadden, slechts de oudste, thans aan zijne zijde gezeten ambtgenoot (mr. A.J. van Deinse) in het college is over gebleven. Volgens zijne verzekering verheugt het bof er zich in dat die heer, niettegenstaande zijne zwakke ge zondheid, niet beeft opgehouden zoo onvermoeid en nuttig werkzaam te zijn, en van harte hoopt het dat eene betere gezondheid die werkzaamheid voortaan moge steunen. Voorts bracht ook spreker hulde aan de kunde en verdiensten van jhr. mr. S. Schuurbeque Boeije, ruim schoots gebleken gedurende de 27 jaren die hij als raads heer zitting had, niet het minst bij de beslissing in burgerlijke gedingen en bij de leiding van strafzaken in hooger beroep. Was die ambtgenoot wegens eene hin derlijke ongesteldheid, hoezeer de levensfunctiën daar door niet zijn aangedaan, genoodzaakt huis en kamer te houden, zoodat hij zijn ontslag meende te moeten vra gen, het hof betreurde dat besluit, maar eerbiedigde het in de hoop dat hij nog vele jaren voor de zijnen zal mogen gespaard blijven. Tot den benoemde het woord richtende, merkte de voorzitter op, dat deze optreedt met een goeden naam van bekwaamheid en ijver. Daar hij reeds verschillende betrekkingen heeft doorloopen, achtte spreker het on- noodig hem het gewicht van het rechtersambt te schet sen. Hij verklaarde dat hij hem, niettegenstaande het verschil in jaren, gaarne als ambtgenoot begroette, daar het hof gunstige verwachtingen van hem koesterde; verzekerde hem van's hofs achting en vriendschappe lijke genegenheid en beval de leden wederkeerig aan in zijn vertrouwen en medewerking, waarbij hij den wensch voegde dat de gemeenschappelijke werkzaamhe den den goeden naam van dit rechtscollege zullen mogen doen behouden blijven. Nadat jhr. mr. van Panhuys,aldus geïnstalleerd,de voor hem bestemde plaats had ingenomen, sprak hij een woord van dank en aanbeveling tot den voorzitter, de leden van het hof en der griffie, en niet het minst tot den procureur- generaal. Betrof de dank de algemeen ondervonden wel willendheid, en de aanbeveling de medewerking der aangesprokenen bij de vervulling der taak welke hg verklaarde niet zonder schroom te aanvaarden, den procureur-generaal meende hij thans in het bijzonder dank schuldig te wezen voor de opoffering van tijd welke deze zich getroost heeft, toen hij hem tien jaren geleden op zijn parquet toeliet als een middel om het aan de hoogeschool geleerde eenmaal vruchten te doen dragen. Dat was de eerste schrede op de baan, en voor deze en niet minder later onafgebroken ondervondene welwil lendheid betuigt hij thans openlijk zijne erkentelijkheid. Ook den in ruimen getale aanwezige advocaten en procureurs verzekerde hij van zijne aandacht telkens wanneer zij zullen optreden, niet alleen omdat zijn plicht dit gebiedt, maar omdat hij prijs stelt op hun oordeel. De deken der orde van advocaten mr. Ph. van den Broecke beantwoordde namens de advocaten en procu reurs deze tot hen gerichte welwillende woorden. Hij wenschte hem geluk met de eervolle hem te beurt ge vallen ouderscheiding, betuigde dank voor de toegezegde welwillendheid en gaf de verzekering dat zij bereid zijn voortdurend mede te werken tot bevestiging dier gevoelens tusschen hof en balie, waarin zij zich thans mogen verheugen. Bij de tweede kamer zijn ingekomen twee wetsont werpen: a. tot aanvrage van honderd duizend gulden voor de kosten ter zake der veeziekteb. tot goedkeuring der overeenkomst tusschen Nederland en België tot aan vulling van het handels- en scheepvaartverdrag.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1