MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°- 32.
1866.
Zondag
25 Februari.
II.
Editie van Zaterdag avond 8 uren. i van finilnciën, uitgebracht in de vergadering van den
Middelburg 24 Februari.
NOG EEN' WOORD OVER ONZE ACCIJNSQUAESTIE.
Wij gelooven in ons vorig artikel te hebben aange
toond dat op de beschouwingen van den gemeenteraad,
ten betooge dat het onmogelijk is alle accijnsen alhier
af te schaffen, zeer veel valt af te dingen.
Thans blijven ons nog een paar andere punten ter
bespreking over. Wij hebben nog te letten op
1. De wederlegging door den gemeenteraad van de
dwalingen waarin de 282 ingezetenen zouden vervallen
ztjn, door den staat van 7 April als grondslag hunner
berekening aan te nemen;
2- De tegenstrijdigheden die in de openbaargemaakte
stukken van den gemeenteraad voorkomen, zoowel op
zich zelve beschouwd als in verband met andere hande
lingen van den raad.
De adressanten namen den staat welke den 7 April
door den burgemeester en de wethouders aan den
gemeenteraad is overgelegd, als grondslag hunner be
rekening, en daarbij waren zij volkomen in hun recht.
De reden die hen daartoe noopte, laat zich, dunkt ons,
gemakkelijk gissen. Adressanten wilden blijkbaar zorg
vuldig alle gewaagde becijferingen vermijden en alleen
e berekening van het gemeentebestuur tot grondslag
nemen. Er bleef bun dus niets over dan zich te bepalen
tot de eenige berekening die publiek was gemaakt.
Wij zullen nu moeten onderzoeken in hoeverre de op
dezen staat gegronde beschouwingen mank gaan.
De gemeenteraad zegt omtrent dien staat:
„Tot beantwoording der eerste vraag neemt de raad de
vrijheid uwe vergadering te verwijzen naar de nevens
gaande stukken, onder opmerking dat de cijfers, voor
komende in den staat, ingediend op 7 April 1865 en als
bijlage op bl. 7 onder de stukken voorkomende, naar
aanleiding van het later overwogene in den raad, niet,
zoo als in het adres geschiedt, als grondslag kan dienen,
dan na gewichtige wijziging; dat toch de begrooting
der gemeente hier als punt van uitgang is aangenomen
dat ook, als men dezen grondslag behoudt, dan nog het
bedrag op den staat voorkomende moet vermeerderd
worden met eene som van ruim f 7000, voor wachtgelden,
in de eerstvolgende jaren, aan de ambtenaren bij de
plaatselijke belastingen uit te betalen; dat voorts weg
moeten vallen de perceptiekosten aan het rijk, voor de
inning van het zuiver 4 der personeele belasting; doch
dat daarentegen in het rapport van burgemeester en
wethouders en de financieele commissie geene som is
gebracht, zooals in den staat, voor perceptiekosten van
de verhoogde opcenten, daar deze dan alleen kunnen
worden berekend, als het beslist zal zijn hoeveel bij om
slag, hoeveel bij opcenten op het personeel zal geheven
woider,. dat eindelijk de 74 opcenten op de personeele
casting, waarvan inden staat gesproken wordt, bere
kend zijn over de hoofdsom met de rijksopcenten en
derhalve met 89 van de tegenwoordig gehevene gelijk
staan."
Op elk dier punten hebben wij gewichtige bedenkingen.
1". komt het ons voor dat de begrooting hier veel beter
dan de rekening kan dienen als uitgangspunt, omdat zij
meer overeenkomstig de werkelijke behoeften blijkt te
zijn. t Moge vreemd, zeer vreemd schijnen, maar het is
de zuivere waarheid. In onze gemeente-administratie
richt men de zaken zóo in, dat de belastingen meer op
lengen dan de daarvoor op de begrooting uitgetrokken
posten. Het overschot wordt dan gebruikt om uitgaven te
oen waartoe men anders niet zou zijn overgegaan, enz.
Waren wij in het bezit der gemeente-rekeningen, wij
zouden menig voorbeeld van dien aard kunnen aanhalen.
bans beroepen wij ons echter slechts op de verklaring
van een onzer wethouders, te vinden in zijn mede in de
«stukken" opgenomen amendement op het rapport en
foorstel van burgemeester en wethouders en de commissie
gemeenteraad van 2 Augustus.
Met niet weinig bevreemding zal men daarin het
volgende aantreffen
„Het moge van het standpunt van den minister van
financiën voordeelig zijn geweest, in stede van de
werkelijke opbrengst der accijnsen, de geraamde op
brengst tot maatstaf te nemen der berekening, welke hij
aan de kamers beeft overgelegd, de raad, die er belang
bij heeft de waarheid te kennen [integeustelling van den
minister?], behoeft zijne excellentie op dien weg niet te
volgen, maar zal weldoen een beteren maatstaf te kiezen.
Wat toch ziet men jaarlijks bij het opmaken der begroo
ting geschieden? Hetgeen de voorzichtigheid van zelf
aan de hand geeft eu zelfs gebiedend eischt; namelijk
dat men de uitgaven eer te hoog, de middelen daaren
tegen te laag, d. i. lager dan men met reden mag ver
wachten, raamt. De begrooting is dus niet geheel waar
heid. Om die te kennen moet men zijne toevlucht nemen
tot de rekening, en deze leert dat de werkelijke op
brengst der accijnsen in de laatste jaren de raming
steeds met ruim f 6,000 heeft overtroffen. De overtuiging
dat dit alzoo zijn zou, stond dan ook zoo vast bij den
raad, dat hij niet aarzelde onderscheidene malen leenin
gen op de begrooting te brengen met de verzekering er
bij in de memorie van toelichting, dat zonder onvoor
ziene omstandigheden van die leening geen gebruik zou
behoeven gemaakt te worden. En het gevolg was dat
de saldo's, door deze wijze van bandelen verkregen,
in de laatste jaren aanzienlijk mochten genoemd
worden.
„Die saldo's hebben den raad in staat gesteld tot het
doen van uitgaven, die voor de gemeente hoogst ge-
wenscht waren, maar waaraan anders niet zou hebben
kunnen gedacht worden zij hebben gestrekt om den
toestand van diep verval, waarin de meeste gemeente
werken, ten gevolge van vroegeren financieelen nood
verkeerden, hier en daar te doen ophouden en het uit
zicht geopend dat men eenmaal beter standpunt zou kun
nen bereiken. Het is er intnsschen verre van af, dat zij
thans zouden kunnen gemist worden of dat het doel bijna
bereikt zoude zijn. Tal van aanzienlijke en kostbare her
stellingen, binnen betrekkelijk korten tijd uitte voeren,
zijn er aan te wijzen en zelfs zonder vermindering van
inkomsten mag het gevraagd worden, hoe de stad immer
in staat zal zijn die te bekostigen. De raad heeft het
dan ook zelf erkend en in een vorig adres aan den mi
nister te kennen gegeven, dat het uitgaan van eene be
grooting niet missen kan tot teleurstelling aanleiding
te geven. De ondergeteekende vleit zich dus dat de raad
geen bezwaar zal vinden om, getrouw aan het toen uitge
drukt gevoelen, het te verwachten deficit f 6,000 hooger
te stellen en daarop zijne verdere berekeningen te gron
den."
Deze ontboezeming, die zeker van volkomen oprechtheid
getuigt, geeft, dunkt ons, het juiste standpunt aan, waarop
men zeer ten onrechte zich bij het opmaken der
begrooting steeds geplaatst heeft. Iedereen toch zal ons
toestemmen wij zullen voor het oogenblik hierover
niets meer zeggen dat wanneer „de werkelijke op
brengst der accijnsen in de laatste jaren de raming
steeds -het zijn de woorden van het amendement
met f 6000 overtroffen heeft," dat dan, zeggen wij, I
die belasting ook steeds tot een te hoog bedrag
geheven is, en dat dan niet de opbrengst, maar wel dege- i
lijk de raming als maatstaf moet worden aangenomen.
2°. Voor de verhooging van den staat met f 7000 voor j
wachtgelden zooals de raad schijnt te verlangen vinden
wij geen grond. Zeer waarschijnlijk toch is het dat de j
meest actieve onder de bewuste ambtenaren spoedig
eene plaatsing bij het rijk of eenige andere betrekking
zullen erlangen. Voor hen vervalt dus het wachtgeld,
maar ook voor de anderen wordt hel bedrag telken jare
minder.
3°. Dat de uitgetrokken som voor perceptiekosten aan
het rijk te voldoen voor de inning van het 4/5 der per
soneele belasting moet vervallen, is eerst gebleken door
de aanneming der wet tot regeling der perceptiekosten.
Buitendien komt die wijziging ten bate der gemeente
kas. Zij kan dns niet tegen de stelling der adressanten
getuigen.
4°. Het bedrag der perceptiekosten voor verhoogde
opcenten kon in het adres niet anders worden beschouwd
dan volgens de berekening die daaromtrent door burge
meester en wethouders werd gemaakt.
Maar nu en dit is de vraag waarop alles aankomt
hoeveel is wel het verschil bij het volgen van den, zooals
de raad beweert, verkeerdelijk tot grondslag genomen
staat en de uitkomsten die men verkrijgt door de thans
op den voorgrond geplaatste becijfering van den raad,
waarbij wij echter de wachtgelden buiten rekening laten.
Wij krijgen alsdan een verschil van slechts 3,444.
een som die zeker niet van dat overwegend belang kan
worden geacht, om de meening te wettigen dat de bere
kening van adressanten tot verkeerde uitkomsten leidt.
Volgens de berekening toch van den raad in zijn
jongste adres zou er bij afschaffing van alle accijnsen
blijven te voorzien in f 94,000, waarvan tot dusver
f 23,000 aan hoofdelijken omslag geheven wordt. Er
blijft dusf 71,000
De staat van 7 April vermeldde60,556
f 10,444
trekt men hier af de post voor wachtgelden ad 7,000
dan verkrijgt men slechts een verschil van f 3,444
Is dns in dat opzicht de wederlegging van den ge
meenteraad van weinig kracht, wij gelooven dat de raad
zich ook bijzonder zwak betoont door de tegenstrijdig
heden en zoo zijn wij tot het 2e punt genaderd
waaraan hij zich schuldig maakt.
Op blz. 4 toch der „stukken" wij hebben ze een
paginatuur gegeven wordt de noodzakelijkheid
erkend om te bezuinigen, maar die frase bad men, zoo
meenen wij, moeten doorhalen, zoodra men op bl. 9 ging
nederschrijven, dat in de uitgaven geen belangrijke
bezuinigingen zijn in te voeren, althans niet zoodanige
die op bet eindcijfer invloed zullen hebben.
Over de tegenstrijdigheid betrekkelijk de progressis-
tische schaal hebben wij reeds met een enkel woord
gesproken. Zij is zeer opmerkelijk.
In het adres van den raad den 18 Januari 1865 aau
den minister van binnenlandscbe zaken gezonden, wordt
zeer geklaagd over het groot aantal gemeentewerken
die nog herstelling behoeven, zonder dat de fondsen
kunnen worden aangewezen, voor de uitvoering daarvan
gevorderd. Maar bevreemding moet deze verklaring wek
ken, wanneer men bedenkt, dat nog niet lang geleden dni-
zendegnldenszijn aangewezen voor de uitvoering vaneen
zóo ondoelmatig en scliadelijkwerkalszekerinlang ner
gens is ondernomen. Het dempen van het Spui en een ge
deelte van hetMolen water heeft niet alleen het gevolg gehad
dat de dampkring in zeker gedeelte der stad erger ver
pest wordt dan ooit bet geval is geweest, maar tevens,
volgens de overtuiging van vele bevoegden, een invloed
oefent opden gezondheidstoestand, die zeer te betreuren is.
Thans is dan ok tot nieuwe werkzaamheden moeten
besloten worden, die nieuwe uitgaven vorderen, om bet
ontstane kwaad zooveel mogelijk weg te Demen. Den
25 October besloot de gemeenteraad, ten einde den
ondragelijken stank in den omtrek van den Dam zooveel
mogelijk weg te nemen, 3000 kub. el slijk tusschen den
Dam en de Dambrug te doen uitbaggeren, hoewel dit
middel, volgens advies van den gemeente-bouwmeester,
niet afdoende zal wezen en men het volgende jaar het
baggeren wol zal inoeten voortzetten.
Als verderen tegenhanger van de klachten over dc
onuitvoerbaarheid van nuttige werken wijzen wij op de
belangrijke uitgaven die voor sommige zaken gedaan
zijn en niet zullen wederkeeren. Wij hebben bet oog op
de nieuw gebouwde en later verbouwde school bij de
Bree, op de aanschaffing van een stoombaggermolen, op
de oprichting van een nieuwe loskraan, op de nieuw ge
bouwde school met onderwijzerswoning in den Langen-
delft, op de met veel kosten gerestaureerde gevels en toren
van ons prachtig raadhuis, op de inrichting der gvrnnas-
tieksehool enz.