MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°- 25.
Dinsdas
1866.
13 Februari.
Editie van Maandag avond 8 uren.
Middelburg 12 Februari.
De Nieuwe Rotterdamsche en Arnhemsche couranten
ebben sedert vele dagen strijd gevoerd over het karakter
ei tninisterieele crisis, zonder dat door hare woorden
wisseling nog veel licht is ontstaan.
°e Arnhemsche courant door het Rotterdamsche blad
gesommeerd om, indien zij den waren oorsprong van de
™inisterieele crisis weet, dien „aan het geheele
ederlandsche volk te zeggen" begint thans duidelijker
zich uit te drukken. Zij beweert dat er invloeden hebben
gewerkt om den minister van koloniën tegen den minis
ter van binuenlandsche zaken op te stoken en in het
arnas te jagen. De Arnhemsche courant meent thans
gewaarschuwd te hebben. „Wij hebben zegt zij de
aandacht gevestigd op de complotteeringen van hen, die
en heer van de Putte willen gebruiken als het werktuig
om eerst den heer Thorbecke te doen vallen en daarna
et geheel liberaal gouvernement. Vraagt gij authentieke
ewijzen, we kunnen ze u niet leveren. Van deze onder-
andelingen maakt men geene notarieele acten op, men
aat ze niet door getuigen onderteekenen en registreeren.
oc houden wij vol, dat de eigenlijke reden der crisis
eene ondeugende intrigue is, aangelegd en geëxploiteerd
oor ïeden, die er zich niet om bekreunen of de Indiërs
gevonnis worden volgens besluit, of volgens de wet."
e eze bewering strookt echter weinig de inhoud
van de verschillende adviezen aan Z. M. den koning door
e ministers Fransen van de Putte, Thorbecke en Olivier,
we e in de Staatscourant van beden zijn openbaar
gemaakt. Daarin toch wordt de loop opgegeven welken
et verschil over de quaestie betrekkelijk, de strafwet
geving in Indië in den ministerraad genomen heeft.
Of op dien loop nn vreemde invloeden gewerkt hebben
zal wel niet gemakkelijk te beslissen zijn, maar ia elk
geval verheugen wij ons dat de genoemde stukken zijn
publiek gemaakt.
Onze lezers zullen in die stukken voor een groot deel
de bevestiging kunnen vinden van hetgeen onze Haagsche
correspondent ons mededeelde in zijn brief, welke in ons
uommer van 6 dezer is opgenomen.
lu korte trekken willen wij hier wedergeven de be
schouwingen van verschillende dagbladen; onder den
eersten indruk dien de benoeming van het nieuwe
ministerie teweegbracht, nedergeschrevem Men zal er
uit zien dat de opinie der pers over het algemeen geen
ëunstige is.
Het Handelsblad verontschuldigt zich dat het aan den
strijd over de ministerieele crisis geen deel heeft geno
men. De reden waarom het dil naliet was niet omdat de
espreking eener zoo gewichtige aangelegenheid in een
constitutioneel land niet een bij uitstek publieke zaak
z°u zijn, die publiek moest behandeld worden, maar,
„omdat zoowel de bekende oorzaak der crisis als het
t riem zelf waarop zich de strijd bewoog weinig of niets
gemeens had met de toepassing en ontwikkeling der
liberale beginselen." Voorzeker zullen, volgens het
Handelsblad, aan de staten-generaal bij hnnne bijeen
komst de noodige inlichtingen worden gegeven en de
^oorneroens van het nieuwe kabinet worden blootge-
cgd. Dat de staatkundige en koloniale richting dezelfde
zullen zijn als onder het vorig kabinet lijdt zoo ver
volgt het Handelsblad geen twijfel hoegenaamd. Er is
geen schijn van bewijs bijgebracht, dat de heer Fransen
^aii de Putle andere gevoelens zou hebben omhelsd
au voor eenigo dagen geleden. De heer van Bosse heeft
steeds de algemeene richting van het vorig kabinet
ondersteund en vlak tegenover de koloniaie behouds-
Partij gestaan. Over zijne bekwaamheden als financier
cn over zijne economische richting hier uit te wijden
ag geheel overbodig zijn. Het staatsblad en zijne vroe-
§ere ministerieele en latere parlementaire loopbaan
geven het meest afdoend antwoord. De heer Geertsema
eeft Z'jn mandaat te danken aan de liberalen en was
bekend als een ijverig voorstander van het ministerie
Thorbecke. De heer Pické werd bij de verkiezingen
mede door de liberalen aanbevolen en trad terug om
stemverbrokkeling te voorkomen.*) Wij hopen dat hij zal
blijken voor de taak te zijn berekend, die hij heeft op
zich genomen. En wat nu de koloniale politiek betreft,
de cultuurwet, waaromtrent de heer Thorbecke zich in
de kamer heeft verklaard, om de dwaze geruchten te
weerspreken als zou hij niet instemmen met hare strek
king en hoofdbeginselen, die wet ligt onveranderd
daar. Het aanblijven of de aftreding van den heer Thor
becke brengt daarin geene wijziging.
De liberale partij ontvangt verder de les om, „met
innig leedwezen vervuld om de gevolgen van een betrek
kelijk ongewichtig meeningsverschil," de voortzetting
van het liberale regeeringsbeleid niet onmogelijk te
maken. Zij moet de daden van het ministerie geduldig
afwachten, anders zouden schoolwet-agitatie en religie-
strijd de voortzetting van het liberaal regeeringsbeleid
kunnen verhinderen.
De Nieuwe Rotterdamsche courant vindt het zeer te
bejammeren dat wij Thorbecke een staatsman zooals
vele grootere staten er geen twee bezitten missen
moeten; maar wat helptons vraagtzij het jammeren?
Zij troost zich dan ook met de opmerking, dat aan de
zaak niets te veranderen is, en verblijdt zich verder roet
de hoop dat zijn opvolger de voetstappen van zijn voor
ganger zoo veel mogelijk volgen zal.
„Het is zoo vervolgt zij eene zware, zeer zware
taak, welke do heer Geertsema op zich heeft genomen.
Hij is een man van een gezond en helder verstand, van
kennis en liberale beginselen. Een goede wil en de prik
kel, welke een uitstekend voorbeeld geeft, vermogen bij
iemand, éie deze hozit. veel. Wij "o„_
vertrouwen, dat wij daarvan spoedig de bewijzen zullen
ontvangen.
„Den heer van Bosse behoeven wij niet te doen kennen.
Dat het kabinet in hem een uitstekend financier heeft,
die het vertrouwen van het land bezit, weet een ieder.
„De heer Pické is, naar wij vernemen, een knndig
rechtsgleerde en een ijverig en werkzaam man. Hij zal
de plaats van een uitmuntend jurist van groote ervaring
moeten vervullen, dien wij in den heer Olivier verliezen.
Jeugdige kracht en voortvarendheidgesteund door
kennis, kunnen intusschen veel vergoeden. Het zal den
heer Pické, als hij werken wil, vooreerst niet in zijn
departement aan werk ontbreken. Als hij ons spoedig in
het bezit stelt van eenige dier wetten, naar welke reeds
zoo lang verlangend wordt uitgezien, zal hij zonder
twijfel kracht geven aan het ministerie, waarvan hij deel
uitmaakt.
„De heer Blanken blijft voorloopig belast met het
beheer van het departement van marine. Het is niet
gemakkelijk voor dit departement een man te vinden,
die onze marine eindelijk zóo inricht, als zij voor ons
land wordt vereischt.
„De ministers van koloniën, buitenlandsche zaken en
oorlog, zijn de oude leden van het ministerie Thorbecke."
De liberale beginselen zijn naar het oordeel der
Nieuwe Rotterdamsche courant in het kabinet ge
waarborgd, terwijl verschillende departementen door
mannen bezet zijn, die reeds bewezen hebben, wat zij in
de staatsdienst vermogen. Heu die daartoe nog niet in dé
gelegenheid geweest zijn, zal men moeten zien werken,
alvorens hen te beoordeelen.
Dit is geheel onjuist, en zonderling! de Standaard
begaat dezelfde fout. Bij de verkiezing in Juni 1864
waren in het hoofdkiesdistrict Goes door verschillende kiezers-
vereenigiugen drie candidaten aanbevolende heeren mr. J. H. de
Laat de Kanter en mr. C. J. Pické van de zijde der liberalen,
j de heer Saaymans Vader van de zijde der anti-revolutionairen.
Velen hadden het zeer gewaardeerd indien de heer Pické ware
I terug getreden, maar hij deed het niet, cn bracht daardoor de
verkiezing van een lid der richting, welke ook hij beweerde toe
gedaan te zijn, in gevaar. De uitslag der stemming toch was
dat de heer Saaymans Vader 281, de heer de Kauter 23a en
de heer Pické 207 stemmen bekwamen. Eerst hij herstemming
werd de heer de Kanter gekozen.
D^ Standaard, Rotterdamsch weekblad, levert een uit-
voerigbetoog waarin hij te kennen geeft het te betreuren
dat de crisis niet op schitterender wijze kon worden
opgelost. Voorts wordt de raad gegeven met de ge
schiedenis van de ministerieele crisis niet den draak te
steken, terwij! het gemakkelijk zou vallen den spotlust
aan het nieuwe kabinet te koelen, daar zelfs het krach
tige ministerie Thorbecke het voorwerp van de vinnigste
hekelzucht is geweest. Wij gelooven dan ook niet aan
spotlust van de zijde van den Standaard, maar slechts
aan een allerongelukkigste woordenkeus, wanneer hij
van een „simpel notaris" en „onnoozel kantonrechter"
gewag maakt. Het betoog van den Standaard verdient
overigens wel gelezen te worden. De redactie is blijkbaar
niet zeer gerust dat de op staatkundig gebied nog weinig
bekende personen voor hun taak zullen blijken bere
kend te zijn, maar zij wil de toekomst niet vooruit loopen.
Een zaak grieft baar echter ontzettend, nl. de oorzaak
der crisis, nog steeds in nevelen gehuld, en de verdeeld
heid der liberale partij. Onverantwoordelijk noemt zij de
houding der pers welke de scheuring, die tot nogtoe
slechts tusschen twee onzer meest verdienstelijke staats
lieden bestond, tot een onherstelbare tweespalt onder
het liberale deel der natie doet aangroeien.
De Rotterdamsche courant laat zich nog niet uit.
De Arnhemsche courant vindt het voorbarig nn
reeds een oordeel te uiten over den heer Pické als minis
ter van justitie, over deu heer Geertsema als minister
van binnenlandsche zaken. „Dit oordcel zou niet anders
dan een vooroordeel wezen kunnen, want deze heeren
hebben nooit eenige de minste aanleiding gegeven om
te meenen dat zij voor deze betrekkingen minder ge
schikt zijn dan eenig ander. Wij beschouwen integendeel
1iï-c reJ «va. i
toepassing van art. 6der grondwet, dat verklaart: „Ieder
Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar."
De Arnhemsche courant zal verder op dit ministerie
het „wacht op onze daden" in ruime mate toepassen. Zij
zal al wat liberaal is steunen en mocht zij daarbij als
bondgenoot naast het nieuwe nog ongedoopte ministerie
komen te staan, dan zal het haar eene blijde verrassing
wezen.
Zoo wii al ontkennen dat er in ons land een zuiver
behoudende partij bestaat, zijn er desniettemin tal van
lieden, en daaronder zeer veel invloedrijke, die uitgeno
men het maken van een paar passen achterwaarts over
het aantal dier passen zijn zij natuurlijk van opinie
onderling verdeeld alles zouden willen laten zoo als
het was. Zijn zij het krachtigst in Amsterdam, zeer eigen
aardig maakt de Amsterdamscbe courant zich tot hun
orgaan. Dat blad verlangt schijnbaar naar verdeeldheid
onder hen die het ministerie Thorbecke gesteund hebben.
Het laat zich o. a. aldus uit:
„Met welken fijnen glimlach zal de heer Thorbecke
het van wal steken des heeren van de Putte aanzien en
hoezullen zijn getrouwen van verontwaardiging gloeien
In de Thorbeckiaansche richting te willen regeeren zonder
Thorbecke gaat zeker niet. In een andere richting dan?
Maar welke De organen die vroeger als uit éen mond
spraken, kijven luid maar laten ons in het duister en
maken ons niet wijzer." De Amsterdamscbe courant acht
eerst thans de ware crisis daar, wijl met de samenstelling
van het nieuwe kabinet de coterie gevallen is, zij zal
voorts noch den heer van Bosse, noch Geertsema, noch
Pické hard vallen, daar hun lot hard genoeg zal zijn, en
Groningen zijn DOtaris, Tholen zijn kantonrechter,
althans zijn geachte inwoner, niet lang zullen behoeven
te missen.
Nn wij aan het resumeeren van het oordeel van een
groot deel der pers begonnen zijn, verlangt men wellicht
van ons dat we ook iets mededéelen van de opmerkingen
waarmede het Dagblad van Zuid-Ilolland en 's Graven-
hage en zijn trouwe volgeling, het Utrechtsch Dagblad,
het nieuwe ministerie begroeten. Wij doen dit echter
niet zonder zekeren afkeer voor de te personeele aan
vallen dier dagbladen.