zoo zaHen ook wij trachten de zaken zooveel mogelijk op zich zelve te beschouwen en ons bij de beoordeeling van de handelingen van het ministerie niet laten leiden door eenige voor- of tegeningenomenheid. De nieaiw benoemde ministers van binnenlandsche zaken,1 financiën 'en justitie, de heereh Geertsema, van Bosse en Pické, hebben gisteren middag te 2 uren, in handen van Z. M. den koning, den bij de grondwet ge vorderden eed afgelegd. De Nederlandsche handelmaatschappij heeft negentien schepen bevracht, waaronder tien voor Amsterdam, drie voor Rotterdam, drie voor Dordrecht, éen voor Middel burg, zijnde de Catharina Maria, gezagvoerder D. van Amerongen en twee voor Schiedam. Eergisteren heeft dr. S. S. Rosenstein te Groningen zijn hoogleeraars-ambt aanvaard met eene redevoering in de Hoogduitsche taal„Ueber den Zusammenhang zvvischen Wisseuschaft und Praxis in der Medicin und die daraus folgende Aufgabe der Klinik (d. i. over het verband tusschen wetenschap en praktijk en daaruit voortvloeiende eischen der kliniek)." De redactie van de Nieuwe Utrechtsche courant een blad dat zeer verdienstelijk geredigeerd wordt en van den aanvang van zijn bestaan in velerlei opzicht met den ouden sleur, de meeste onzer dagbladen eigen, gebroken heeft de redactie der Nieuwe Utrechtsche courant, zeggen wij, heeft onlangs zeer onaangename opmerkingen moeten verduren ten gevolge van een door haar geleverd verslag van een concert der „Utrechtsche zangvereeniging". Vermoedelijk zijn het deze aanmer kingen die de redactie aanleiding geven thans het artikel te schrijven over „Kunst-critiek" hetwelk in haar jongste nomrner voorkomt. Hoe dit echter zij, het artikel bevat wenken die mogelijk ook elders dan te Utrecht de overweging waard zijn. Wij laten het hier volgen. „Voor den kunstenaar, in welk vak ook, is critiek altijd welkom, mits het eene goede critiek zij. Dat zal niemand tegenspiekuu. Maar de vraag is wat men door;goode critiek verstaat. Wij meenea dat in éen woord te kunnen uitdrukken, door onpartijdig. Maar onpartijdig is weder geheel subjectief naar mate van ieders beschouwingen. Men zal een schrijver heel licht partijdig noemen, waar hij meent dat hij geheel onpartijdig geweest is. Het gaat er meè als in 't algemeen met de dagbladen, dat ieder, ten minste vele meenen, dat zij onpartijdig zijn, al is volstrekte onpartijdigheid in het werkelijke leven onmo gelijk. Maar de kunst heeft toch eischen, die, hoe ver schillend ook in opvatting, toch tamelijk wei tot algemeene regels leiden. Zoo staan waarheid en aesthetisch gevoel daar, om eischen aan den kunstenaar te doen, die vrij algemeen gevoeld en gewaardeerd worden. Wij laten dit woord voorafgaan, om te bewijzen, dat men vooral de dagbladen in hunDe critiek niet te veel aan banden moet leggen, want de ecbte kunstenaars hebben er meer behoefte aan, dan men wel in 't algemeen deukt. Het spreekt van zelf dat men in de critiek veel aan de individualiteit van den criticus moet overlaten, maar voor hen die de critiek, vooral de kunstcritiek der dagbladen volgen, springt het al spoedig in het oog, of de criticus in den regei onpartijdig is of niet. Men moet ook hem iets toegeven, als bij in het oog van een ander eens ietwat van den weg afwijkt, want altijd blijft hij mensch met zijne sympathiën en antipathiën. Die zich in den regel tegen critiek verzetten en haar al licht een hatelijke bedoeling toeschrijven, hebben in ons oog de knust niet lief en zijn geen kunstenaars. Goedkeuren, flauw goedkeureu is de dood der kunst, en kan nooit bij anderen den kunstenaarszin opwekken, noch de liefde voor de kunst. Wanneer men het groote niet van het middelmatige en het onbeduidende scheidt, zal men ook nooit bij het volk kunstzin opwekken; want zeker is het, dat er voor het volk in 't algemeen leiding aoodig is en opwekking. Wanneer men het goed nagaat zal men moeten erkennen, dat het zoo heel veel meer moeite niet kost, om het volk een hoogeren graad van kunstzin te duen bereiken, dan een minderen; het hangt grootendeeis af of men in 't algemeen hoogere eischen doet of lagere. Wij hebben te lang onder het volk geleefd, om niet te weten dat bij gelijke val baarheid voor schoon en kunstzin, de voorgangers het volk, de arbei ders en kunstenaars, even gemakkelijk op een hoogeren dan op een lageren trap kunnen brengen, als namelijk de primitieve opleiding goed en degelijk is geweest. Wij hebben ons zeiven dikwerf afgevraagd, hoe wij critiek moeten oefenen zonder de humaniteit te kort te doen; maar boven alles de waarheid te huldigen? Wij hebben dat vooral ons afgevraagd toen wij ons blad begonnen, en wij kunnen de verzekering geven, wat trouwens door allen is opgemerkt, dat we steeds voor oogen gehouden hebben, om ons doorgeene bijzaken te laten afleiden van het doel dat wij beoogen, en vooral om hoe langer hoe meer bezadigdheid te brengen in onzen toon. Maar wij willen daarbij vrijheid. Dat de lezers van een dagblad het toch goed begrij pen, dat die vrijheid een der eerste vereischten is,om waar te kunnen zijn. Zoekt men de pers aan banden te leggen, in wat ook, de waarheid lijdt er schade bij. Gaat de pers hare perken te buiten, zij zelve is het die de straf dragen moet, doordat zij het vertrouwen verliest. Het kwam ons vooral noodzakelijk voor dit woord te spreken, nu wij in hetzelfde stukje dat wij onlangs van dr. Schotel aanhaalden, nog het volgende lazeu: „Bij het overlijden van mijn vader waren nog een tal van bestellingen onafgedaan, en werd mijn broeder van meer dan eene zijde verzocht de schilderijen te voltooien en in het vervolg meer andere te 'levëfen, doch zonder zjjn naam. Met welk eene bedoeling er die laatste voor waarde bijgevoegd werd, behoeft niet verklaard te worden. „Mijn broeder was te eerlijk om het aanbod aan te nemen, te zelfstandig om aldusizijne persoonlijkheid als kimstenaar te verloochenen. Maar van dit oogenblik werd hij tegengewerkt van de zijde van mannen, die meest altijd raad geven aan liefhebbers, wanneer deze eene schilderij willen kocpen, die door schouderophaling of iets dergelijks de beste schilderij op eene expositie kun nen benadeelen, die meestal beschikken over de pen der recensenten in de dagbladen, omdat er hun veel aan ge legen is, dat de werken die hun eigendom zijn, goed beoordeeld worden, en dat die, waarvan hun bij verkoop meer dan de gewone provisie is toegezegd, worden gepre zen ik bedoel de knnstkoopers." Wij gelooven piet dat zulks, mocht het al eens het geval geweest zijn, nog zoo is. Wij laten de woorden geheel voor rekening van den schrijver, al nemen wij, bij 's mans bekende waarheidsliefde en eerlijkheid vol komen aan, wat hij zegt, dat de knnstkoopers het toch deden, dat zij toch op de schilderijen van den zoon den naam des vaders zetten, en dat het daardoor geschied is, da;t de naam van den zoon in zijn eigen vaderland niet dien roem had, dien men jiem in Duitschiand en Frankrjjk schonk. (De feiten, die hij aanhaalt, zijn niet te weer spreken.) En nu vragen wij, na zulk een beschamende beschul diging omtrent de dagbladen te hebben gelezen, en I omtrent de critiek die zij hebben geleverd, mag dat blijven bestaan? Moet niet ieder medewerken om zulk een ongehoorden toestand te doen ophouden, waarbij de echte kunstenaar dikwijls vernietigd wordt onder de woorden van de bezoldigde onrechtvaardigheid, want zoo moeten wij die noemen, als ze in werkelijkheid bestaat? En waarom als wij de kwaal kennen, niet met forsche hand aan zulk een vernederenden toestand in eens een einde gemaakt? Waarom niet fiksck critiek gegeven door onpartijdige menscben in onpartijdige bladen? Het lot der kunstenaars hangt van den wil der goeden af, die durven. Als 't waar is wat Schotel gezegd heeft, en hij heeft de bewijzen bijgebracht, dau hangt het lot van den schilder en zijn toekomst, niet van zijn talent maar van de knnstkoopers en kunstliefhebbers conniventie met veile bladen af, en dat moet het kunstenaarsgenie van den schilder vooral er onder bonden. Wanneer hij werken moet naar de richting der knnstkoopers mode, dan gaat zijn talent er onder. Wij weten wel dat het in vroegere eeuwen met de schilders onzer beroemde schil derschool niet veel beter was, wat de knnstkoopers betreft; wij gelooven het niet dat er toen zooveel meer Maecenassen waren dan thans; er was alleen meer kunst zin onder de grooten en rijken, en dien moeten wij weer trachten op te wekken door waarheid, door ronduit de waarheid te zeggen, en de mode-trafiek der kunstkoopers den bodem in te slaan. Dat de meesten alleen door die mannen zich laten leiden, hangt af dat ze niet genoeg op de hoogte zijn, dat ze door valsche critiek bedrogen wordenmaar als er meer en meer tentoonstellingen worden gehouden en de pers spreekt de waarheid, niets dan de waarheid, i geheel de waarheid en zij heeft den moed vooral het leelijke leelijk te noemen en den rechten kunstenaar op zijn plaats te brengen, dan verandert de smaak wel van het publiek, en dan wordt er vooral door voorgekomen dat een man als Schotel was, achteruit gezet en minder geacht wordt. Maar de handen in elkander geslagen, die liefde en eerbied voor de kunst hebben! Die papegaaien verjaagd die steeds elkander naschreeuwen da's mooi 1 da's mooi 'Veeziekte. De veeziekte breidt zich in Noord-Holland hoe langer j: hoe meer uit. 'Behalve te Warder, te Sloten en te Haar- i lemmerineer, in welke beide laatste gemeenten vooral onderscheidene ziekte-gevallen ziju voorgekomen, is rjj nu ook uitgebroken te Weesper-Karspel en te BloemaO: daal; in de laatstgenoemde gemeente op eer.e hoeve i° de onmiddellijke nabijheid van het gesticht Meerenberg- Daar de provinciale veearts, de heer J. Huffnagel, zijne werkzaamheden niet langer alleen kon verrichten, is de rijks veearts,de heer G. H. Werkman, door gede puteerde staten aangewezen, hem in zijne betrekking bij te staan. Benoemingen en besluiten. MiNisTEKiEBL.il departementen. [Zie vorige blad zijde.] ridderorden. Vergunning verleend aan den heer C. W. M. van de Velde, oud-zeeofficier, tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van de Poolster, hem door Z. M. den koning van Zweden en Noorwegen geschonken. marine. Bevorderd tot luitenant ter zee le klasse, de luitenant ter zee 2e klasse W. L. A. Gericke. l. eg er. Benoetad bij liet wapen der infanterie: bij het 6e regement, tot kapitein 3e klasse (naar ouderdom van rang) de le luitenant J. G. Mulder, van het 7e regement; bij het 7e regement, tot len luitenant (naar ouderdom van rang) de 2e Luit. F. H. A. A. Wagner, van het corps- Kerknieuws. De iheer A. S. Entingh, predikant bij de christeljjk afgescheidene gemeente te den Helder, heeft voor het beroep naar die gemeente alhier bedankt. Marine en leger. Uit 's Hertogenbosch schrijft men 6 dezer: De raad van onderzoek in de zaak van den 2en luitenant B., van het 3e regement infanterie, heeft heden na eene zitting van vijf dagen op de drie voorgeschreven vragena. is hij schuldig aan de hem ten laste gelegde feiteti? b. zijn deze van dien aard, dat hij uit de dienst moet worden verwijderd? en c. zjjn er verzachtende omstandigheden? met algemeene stemmen het ja uitgesproken; diensvol gens zal hij nit de dienst worden ontslagen met toeken ning van een onderstand voor een bepaalden tijd van f 300 'sjaars. De luitenant ter zee le klasse W. Maas Geesteranus, dienende aan boord van Zr. Ms. wachtschip te Hellevoet- sluis, wordt met den 15 dtzer op non-activiteit gebracht en met den 16 daaraanvolgende vervangen door den luitenant ter zee 2e klasse W. J. Adams; terwijl met den 11 dezer aan boord van Zr. Ms. wachtschip te Willems oord wordt geplaatst de luit. ter zee 2e kl. P. J. Zaal- Rechtszaken. De plbier gestationeerde rijksveldwachter P. Verdouw h»d in (Jen vroegen morgen van den 1 Januari jl. ver moeden dat Florus de Jonge, wonende op den Kleinen Abeele opder Middelburg, zich schuldig maakte aan strooperij. Zich hiervan willende vergewissen vraagde hij hem wat hij uitvoerde. Hierop gaf de Jonge ongeveer bet volgende curieus,e antwoord„Dat gaat jon niet aan als je het wil weten, dan moetje maar gaan zien wat ik gedaan heb. Ik ben Florus de Jonge en als je me goed kende zou het niet goed met jou afloopen. Wat geef ik om jou! je hebt met mij niets te maken; ik heb sch.; aan jou! Op s' heerenweg ben, ik vrij en hebt jij met mij niets te maken; ik sch .jou uit hoor! Ik geloof dat jij vroeg den Nieuwjaar in je hoofd hebt: ja, je hebt wel veel dorst, maar het zal je weinig helpen van daag!" Florus de Jonge stond dientengevolge eergisteren voor de arrondissements-rechtbank alhier terecht, beklaagd van beleediging met woorden jegens een bedienend beambte in de uitoefening zijner bediening. Wei bracht hij een en ander in tegen de verklaringen van den getnige-verbalisant, maar het openbaar ministerie achtte zijn scbnld wettig en overtuigend bewezen, terwijl als een bewijs dat de beklaagde mag geacht worden in staat te zijn tot het plegen van het hem ten laste gelegde feit, nog werd aangevoerd dat hij bij arrest vap het hof in Zeeland van 22 December 1851, wegens diefstal, ge pleegd onder verzwarende omstandigheden, is veroor deeld tot een half uur tepronkstelling en confinement van vijf achtereenvolgende jaren. De rechtbank heeft den beklaagde aan het hem ten laste gelegde feit schuldig verklaard en veroordeeld tot eene geldboete van f 10 en in de kosten. P. Nijssen, hoefsmid te Zandijk, is door de rechtbank schuldig verklaard aan frauduleusen invoer van brood binnen de gemeente Veere. De beklaagde had namelijk 90 pond week tarwebrood te Veere ingevoerd en slechts 54 pond aangegeven, zoo- dat 36 pond niet door een biljet of quitantie van betaalde plaatselijke belasting was gedekt. Ilij gaf voor, dit niet te hebben geweten, daar het anders zeker niet zon zijn ge beurd. Het openbaar ministerie merkte echter op, dat het onverschillig is of er opzet of geen opzet heeft bestaan, daar ieder die brood invoert zieh voorat moet overtuigen of de belasting betaald is en zich in het tegenovergestelde geval aan overtreding schuldig maakt. In overeenstemming met het reqhisitoir is de beklaagde veroordeeld tot eene geldboete van f 5, met verbeurd verklaring der 36 niet-gedekte ponden brood, een en en ander ten bate der gemeente Veere, aismede in de kosten. Den 1 Januari 11. verweet Adelaide de Vleescbhouwef op den openbaren weg onder Eede aan eene vrouw, die

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 2