M1DDELBURGSCHE
COURANT.
8 Februari.
fötmtmlanfc»
r 22.
Donderdag
1866.
BEKENDMAKING.
Editie van Woensdag avond 8 uren.
Burgemeester en Wethouders van Vlissingen,
Maken bekend
dat aan de school voor gewoon en meer uitgebreid
ager onderwijs voor jongens, de betrekking van tweeden
iulponderwijzer rnet 1 Mei aanstaande vacant zal zijn.
Aan deze betrekking is verbonden eene jaarwedde
\an /MM), benevens kost, inwoning enz., ten huize van
en hoofdonderwijzer.
Belanghebbenden worden uitgenoodigd zich aan ge
noemden hoofdonderwijzer, den heer E. G.J.STUART,
n persoon of met franco brieven te adresseren.
'V Hssingen, den 6 Februari 1866.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
J. W. CALLENFELS.
De secretaris,
P. FORBES WELS.
Burgemeester en Wethouders der gemeente EEDE,
i ovineie Zeeland, zullen op Maandag den 12 Maart 1866,
ond nam't'<ia£s te twee uren, in het gemeentehuis aldaar,
t- iÓÓ n ere goedkeuring, bij inschrijving cn opbod,
«racnten aan te besteden
Het bestraten met keien van de aardebaan,
loopende van uit de kom der gemeente Eede,
en uitkomende bij het kantoor der in- en
uitgaande rechten aldaar, staande bij Tol
no. 5, op den rijksweg tussehen Breskens
en de grens van Oost-Vlaanderen in de rich
ting van Maldeghem, ter lengte van p. m.
496 ellen, en het onderhoud daarvan gedu
rende een jaar na de voltooiing.
De aanwijzing zal geschieden op den dag der besto-
oing, des vooitniddags te elf men, te beginnen in het
dorp Eede, bij het gemeentehuis.
De gedrukte bestekken zullen tijdig verkrijgbaar zijn
ter gemeente-secretarie, tegen betaling van f .50 per
exemplaar.
Eede, den 2 Februari 1866.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
(get.) P. J. BUIJCK.
De secretaris (get.) E. A. VERMERE.
Middelburg 7 Februari.
f'S C'en keeren van do Putte en van Bosse nog niet
gelukt een ministerie samen te stellen. Men schijnt
zoo gaat het meestal op moeilijkheden te stuiten,
Uie men niet voorzien had.
Zooals wij in do laatste editie van ons vorig nommer
mededeelden, hebben de heeren Godefroi en Wolfson de
Dun aangebodene portefeuilles bepaald van de hand ge
nezen. Omtrent andere genoemde personen heerscht nog
volkomen onzekerheid, zoodat wij op dit oogenblik niet
veelmeer weten dan dat de heeren Fransen van de Putte
en van Bosse als de zaken althans niet veranderen
iet nieuwe ministerie zitting zullen hebben.
bericht dat de heer van Bosse van het nieuwe
Kamnet deel zal uitmaken, heeft op zeer velen in deze
provincie een ongunstigeu indruk gemaakt, en bij som
migen reeds de vrees doen ontstaan, dat door zijn invloed
de dooi de wet voorgeschreven uitvoering der openbare
werken aanmerkelijk zon kunnen vertraagd wordeu. Zij
'e. Zlc" daaromtrent ontmoedigende voorstellingen
la^en, wijzen op de bestrijding die bet plan tot het
graven van een kanaal op Walcheren en de afdamming
n net bloe nog kort geleden in dc tweede kamer van
Jj'.e '/-ode ondervonden heeft.
e heer van Bosse was dat erkennen wij gaarno
—j- een lelie tegenstander van liet toestaan van gelden
»«ifcS aas voor cen belangrijk deel der werken, op
heetf01 verw?z®n'i)j)'ng Zeeland sedert zoolang bare hoop
guvestigd. Hij was nagenoeg do eenige die de wet,
h.'ór, '1 algemeen nut van dat werk erkend wordt,
v,,il bestreden. Hij deed dit met een hevigheid en
vint. i we'lie 'zelfs zij niet verwacht hadtien, die
mi 1 le"nne"'en dat door den lieer van Bosse, als
biiUïi f Van buanciën, in Oetober 1858 een wetsontwerp
J e staten-gencraal werd ingediend, waarbij de aanleg
spoorwegen door een groot deel van Nederland ver
zekerd maar de lijn van Vlissingen naar Rozendaal
daarentegen in een zeer ongunstige positie geplaatst werd.
Dit kon natuurlijk de Zeeuwen niet gunstig stemmen
voor een ministerie, waarvan de heer van Bosse deel
uitmaakt,
Maar toch deelen wij de vrees niet van hen die zich
ongerust maken dat de heer van Bosse thans de uitvoe
ring der bij de wet voorgeschreven werken zon willen
vertragen.
Het is geheel iets anders het tot stand komen van een
wet te bevorderen dan een bestaande wet ten uitvoer te
leggen. Tot het laatste is elk ministerie, hetwelk aan
het bewind zou kunnen komen, verplicht, en de onder
stelling dat de heer van Bosse als minister van financiën
de uitvoering zou tegenwerken is even voorbarig als
krenkend voor dien staatsman. Wij koesteren ten aan
zien van den heer van Bosse veel gunstiger gedachten.
Wij gelooven liever dat hij, voor zoover zijn invloed
als lid van het kabinet en minister van financiën gaan
kan, zich beijveren zal om te toonen dat waar plicht ge
biedend voorschrijft persoonlijke neiging zwijgen moet.
De heer Thorbecke was een tegenstander van het
wetsontwerp tot aanleg van spoorwegen voor rekeuing
van den staat. Toen het lot van dat ontwerp in de zitting
der tweede kamer van 27 Juli 1860 beslist werd, rang
schikte hij zich onder de tegenstemmers. Weinige maan
den later werd hij echter geroepen de wet in toepassing
te brengen, en wij vragen, in de volle overtuiging dat
het antwoord eenstemmig in ontkennenden zin luiden
zalof het wel denkbaar is dat eenig ander minister den
aanleg der spoorwegen, overeenkomstig die wet, krach
tiger en met heter gevolg zou hebben kunnen bevorderen
dan hij gedaan heeft?
Wij mogen verwachten dat de heer van Bosse indien
hij werkelijk tot minister van financiën mocht benoemd
wordeu voor zoover dat departement met den aanleg
der openbare werken te maken heeft, dezelfde gedragslijn
volgen zal.
Het blijft echter desniettemin steeds zaak om toe te
zien dat do Zeenwsche belangen niet verwaarloosd
worden. Aan dat toezicht zal het dan ook wel niet ont
breken.
Uit 's Gravenhage wordt ons heden gemeld dat ook
de heer mr. G. de Vries heeft geweigerd deel van het
nieuwe ministerie uit te maken.
Vermoedelijk is in het bekend worden dezer weigering
de aanleiding te zoeken van de in de residentie in om
loop zijnde geruchten, waartoe o. a. behoort dat de
heeren van de Pntte en vau Bosse het hnn opgedra
gen mandaat hebben nedergelegd, tengevolge waar
van de heer Thorbecke met de samenstelling van een
ministerie zou zijn belast. Hoe dit zij, wij meenen aan
deze en dergelijke geruchten voor het tegenwoordige
geen waarde te mogen hechten.
Jhr. W. J. C. ridder Iluyssen van Kattendyke, minis
ter van marine, is gisteren op vijftigjarigen leeftijd in de
residentie overleden.
De minister van oorlog is tijdelijk met de portefeuille
van marine belast.
De post was heden bij het afdrukken der courant nog
niet aangekomen.
De gemeenteraad alhier zal op Vrijdag a., des namid
dags te half drie uren, eene openbare zitting houden ter
behandeling van het volgende onderwerp: bestendiging
verbodsbepalingen in-, uit- en doorvoer van runderen
enz.
Heden had de begrafenis plaats van den heer A. Slote-
maker Cz., sinds 1839 predikant bij do Nederdnitsche
hervormde gemeente alhier, lid en secretaris van het
provinciaal kerkbestuur van Zeeland en curator over
hetstedelijk gymnasium. Behalve degeuoemdebekleedde
hij nog talrijke andere betrekkingen.
In een vijftal rijtuigen, die de lijkkoets volgden, waren
gezeten do naaste bloedverwanten, vrienden en ambtge
ld nooten van den overledene, onder welke laatste ook die
I der Waalsche, Engelsehe, Doopsgezinde en Lutherscbe
j gemeenten.
Hot lijk werd gedragen door de ouderlingen en bege-
leid door al do leden van den kerkeraad, alsmede door
eorcmissiën uit de kerkeraden der Engelsehe, Doops-
gezinde en Lnthersche gemeenten. Eenige leerlingen en
j ond leerlingen hadden zich mede vereenigd en aan den
stoet aangesloten.
Bij het graf werd door den heer J. F. L. Abresch, thans
oudste predikant alhier, hulde gebracht aan de onver-
moeide werkzaamheid, kunde, hulpvaardigheid en welwil
lendheid van den ontslapene, waarna hij achtereenvol
gens het woord richtte tot de predikanten, den kerkeraad
en de talrijk aanwezige vrienden en gemeenteleden. Na
deze toespraak werd op verzoek van den spreker geza
menlijk gezongen Gezang 183 4.
De heer C. G. Slotemaker, zoon des overledenen,
bedankte met een kort woord, namens de betrekkingen,
deu heer Abresch voor zijne uitgesproken rede en voorts
allen die van hunne deelnemende belangstelling hadden
doen blijken.
Uit Vlissingen schrijft men ons heden:
„Gisteren heeft alhier een treurig ongeluk plaats
gehad. Drie onderofficieren der infanterie, op het
groot hoofd zich bevindende omstreeks hoogwater, ter
wijl het water nog al met veel geweld over het hoofd
sloeg, bespraken het kinderachtige plan om eens naar
het einde van het hoofd te loopen. Een van hen vond
dit zoo aardig dat hij zulks wel eens wilde doen. Wer
kelijk bereikte hij hét einde en bleef daar eenigen tijd
staan; doch het terugkomen giug niet zoo gemakkelijk.
Een eerste zee die overkwam wist hij gelukkig onscha
delijk over hem heen te laten slaan, maar bij een vol
gende ging dit niet zoo goed; de zee ziende aankomen,
had hij zich steady gezet hoewel vergeefs. Met groote
kracht wierp de golf hem omver en voerde hem mede
over het hoofd henen, alwaar b'j nu met den dood
worstelde. Met den meesten spoed werd een sloep naar
hem heen gezonden om hulp te verleenen, doch de dreu-
keling miste reeds de kracht om zich aan een toegestoken
riein vast te klemmen; daarna pikte men een haak in
zijn kapotjas doch deze scheurde door, waarna de onge
lukkige onmiddellijk weg zonk.
„Onze goede stad werd gisteren verontrust met
eene gebeurtenis, die gelukkig hoogst zeldzaam kan
genoemd worden. Het betrof toch niet minder dan
het met scherp laden der op de batterijen staande
kanonnen, het daarheen voeren van krnitkogels enz..
Geen wonder dan ook dat sommige vreedzame zieltjes
het al vrij bang kregen, vooral daar men niet wist
wat er eigenlijk gaande was, iets wat ik zelf dan
toch ook niet juist weet. Zooveel is intusschen zeker dat
het in verband staat met het verblijf van het Pemaansch
oorlogschip op de reede van Neuzen. De kommandant
van dat schip, hetwelk nog volstrekt niet gereed is om aan
zijne bestemming te kunnen beantwoorden, heeft, vol
gens geruchten altijd, op eene tot hem gerichte uitnoo-
diging om te vertrekken geantwoord dat hij daaraan
geen gevolg denkt te geven. Zooals men denken kan
geeft dit gerucht tot allerlei gevolgtrekkingen aanlei
ding. Sommigen vleien zich al dat aan ons het schouwspel
van een scheepsgevecht zal vertoond worden, zoo als
dat, hetwelk ten vorigen jare tussehen de Kearsarge en
de Alabama in de Fransche wateren plaats vond.
Anderen, en daaronder behoor ook ik, vermoeden dat
die qnaestie uitmuntend en zonder bloedvergieten
terecht zal komen, zoodat wij volkomen gerust zijn.
„Evenwel heeft de zaak toch ook eene ernstige zijde.
De bepalingen van het volkenrecht toch, in de toepassing
zoo gemakkelijk en duidelijk als de quaestie tnsscheti
groote en kleine staten bestaat, schijnen nog al eens ver
schil van gevoelen op te leveren wanneer de uitleg
ging geschieden moet door staten die zoo wat aan
elkander gewaagd zijn. Het zij dan dat men het vaar
tuig wil doen vertrekken, het zij men het vertrek wil
beletten, in beide gevallen toch kan een overijlde of
onvoorzichtige handeling de aanleiding zijn tot een con
flict dat, hoewel zich slechts tot diplomatieke vertragen
bepalende, echter aan de regeering hoogst onaangenaam
zou moeten zijn.
Omtrent de inrichting en samenstelling vau het Pe-
ruaanseh oorlogschip Independencia wordt door iemand,
die deel heeft uitgemaakt der bemanning van het schip,
liet, volgende gemeld. De Indepeudencia is een gepant
serd ramschip met Armstrong-kanonnen gewapend en
ruimschoots van kogels, granaten en kruit voorzien. De
kommandant en de officieren zijn Peruanen, dragen uni-
i'orm en beweren deel uit te maken van de Peruaansche
marine. De bemanning bedraagt tussehen de 250en 300
man, bestaande uit Engèlsehen, Duitschers, Fransehen,
PertiaDCn, Noren, Portugeezen, Grieken en Amerikanen.
De in Engeland aangeworven manschappen ontvingen
twee maanden gage vooruit. De gage der matrozen le
klasse bedraagt 20 dollars in de maand, die der 2e
klasse 18 dollars 's maands en die der 3e klasse 16 dol
lars 's maands. De manschappen, die het geschut be
dienen, ontvangen eene gage van 30 dollars in de
maand. De gebeele bemanning is geworven onder rcede-
deeling dat het vaartuig Spaansche schepen, welke zich
op zijn weg bevinden, zal aantasten.