hetgeen hij volstrekt noodzakelijk acht, omdat juist die
colleges het best in staat zijn om te beoordeeleu wie
tot vervulling van bestaande vacatures het meest ge
schikt zijn enj met wien zij het liefst samenwerken,
waaruit in den regel steeds eene keuze wordt gedaan.
Thans, nu de benoeming aan eene geheel vrije keuze
moet worden overgelaten, waarmede hij vrede heeft en
waartoe hij ook wel wil medewerken, zou hij echter
wenschen dat mede een scrupuleus onderzoek werd
ingesteld naar den oorsprong van het gesticht en de
vele fondsen die het bezit, of de gemeenteraad wel
bevoegd is om die benoeming te doen en of die niet bij
de diaconie zon kunnen behooren.
De voorzitter meent dat de benoeming altijd door den
raad is geschied en dus ook wel op de bestaande veror
deningen rusten zal.
De heer Euyscli meent ook dat, op grond van de
gemeentewet, de raad tot die benoeming bevoegd is.
De heer Hector wijst op artikel 147 van de gemeente
wet en op de disenssiën over dat artikel in de tweede
kamer gevoerd, waaruit blijkt dat de raad benoemt voor
zooveel de benoeming in den stichtingsbrief niet aan
anderen is opgedragen.
De heer Mestdagh zegt dat hij niet met juistheid zou
kunnen antwoorden of dergelijke bepalingen bestaan.
Hij zou daartoe terug moeten gaan tot vóór 200 of 150
jaren. Sedert hij voorzitter van het college is, heeft hij
het gevonden zoo als het nu is en heeft cle benoeming
altijd plaats gehad door den raad. Volgens art. 1 van
het reglement moet het bestuur over het arm-gast- en
weeshuis worden opgedragen aan het college van regen
ten, en volgens art. 4 moeten deze, ingeval van overlijden
of ontslag, daarvan kennis geven aan den raad met eeue
aanbeveling van twee personen.
De heer Hector zegt dat bij verschil van gevoelen wie
de benoeming moet doen, de beslissing aan den koning
is verbleven.
De heer Winkelman, opmerkende dat de heer Elector
zich beroept op de beslissing van hooger autoriteit, her
innert aan eene decisie van den minister van binnen-
landsche zaken, den heer Thorbecke, yolgens welke de
instelling bepaald is eeue gemeente-instelling. Het is
tengevolge van eene particulier hem betreffende zaak dat
hij dit heeft onderzocht. Indertijd leveranciën aan het
gasthuis doende, heeft hij aan den minister gevraagd of
het gasthuis eene gemeente-iustelling was, waaraan hij
dan niet zou mogen leveren. Hierop is door den minister
geantwoord dat het eene gemeente-instelling is waar
aan hij niet leveren mocht.
De heer Hector merkt op dat de heer Thorbecke wel
de uitvoerende, niet de wetgevende macht vertegen
woordigt en daarbij tijden en omstandigheden in aan
merking moesten genomen worden, en dat, nu er nadere
wettelijke regeling heeft plaats gehad, het advies nu
wellicht anders zou zijn. Ook vraagt hij van waar regen
ten dan de bevoegdheid zouden verkrijgen om hun
eigen fondsen te beheeren, werkzaamheden van 1000
en meer te doen uitvoeren en die te betalen, daar zulks
dan toch in strijd met de wet zou zijn.
De voorzitter zegt dat hij later een speciaal onderzoek
zal instellen.
De heer Mestdagh vreest dat het voorstel van den
heer Hector aanleiding zal geven tot uitstel der benoe
ming en daar verzet hij zich tegen. Men kan wel begrij
pen dat eene inrichting van zoo'n omvang en gewicht
geen uur zonder bestuur kan blijven en hij verzoekt dus
dringend tot de benoeming over te gaan. Ook herinnert
hij, hoewel het hem hetzelfde is wie er gezonden wordt,
dat het niet genoeg is om maar in dat gesticht te gaan
en daarom vooral verzoekt bekwame menschen te zenden.
De voorzitter vertrouwt dat alle leden begrijpen zullen
dat daarvoor bekwame menschen noodig zijn.
De heer Hector wil ook nu benoemen maar wenscht het
onderzoek voor het vervolg.
Het weeshuis bezit duizende guldens aan fondsen,
vermoedelijk afkomstig van de diaconie der hervormde
gemeente, en daarom vermeent hij dat aan haar de benoe
ming zon kunnen behooren even als het bestuur over het
roomsch-catholiek weeshuis ook door het armbestuur
dier gemeente wordt benoemd.
De heer Mestdagh zegt dat de stichting der gebouwen
zich zoo in de grijze oudheid verliest dat het moeilijk
zal zijn den oorsprong op te sporen, te meer daar door
brand vele bescheiden verloren zullen zijn gegaan.
De voorzitter merkt den heer Hector op dat aan die
gestichten aanzienlijke subsidie wordt verleend, waaraan
alle gezindten bijdragen.
De heer van Uije Pieterse wenscht tot de benoeming
over te gaan; de benoeming is urgent en volkomen
wettig, de verordening ligt voor hem en het is van te
veel belang om niet tot benoeming over te ga an.
De heer Euysch gelooft mede dat de oorsprong zich
in den nacht der oudheid verliest en dat het moeilijk
moet zijn om uit dat duister verleden den juisten oor
sprong op te sporen. Hij meent dat die gebouwen en
bezittingen door de reformatie in andere handen zijn
overgegaan. Volgens spreker schijnt de heer Hector
bijzonderen baat te hebben tegen de roomsch-catbolie-
ken. Ruim 2700 roorasch-catholieken betalen mede
belasting en dragen het hunne bij tot onderhoud dier
gestichten; het is dus rechtvaardig en billijk dat zij
mede deei hebben aan het bestuur. Elij vindt het
hard dat de heer Hector altijd spreekt van decatholieken.
Hierop antwoordt de heer Hector met den leden de
verzekering te geven dat bij hem volstrekt geen haat is
tegen de roomsch catholieken. Bij hem geldt het „de
beste christen de beste burger". Het is hem volstrekt
onverschillig welke gezindte het beheer voert, indien
uit het onderzoek slechts 'olijke wie daarop aanspraak
heeft. Hij wil alleen recht. Mag het onderzoek naar den
oorsprong der gebouwen al moeilijk zijn, die der fond
sen zal wel te vinden wezeD, daarvoor zal wel zooveel
mogelijk gewaakt zijn; hij heeft meermalen hooren
zeggen dat de fondsen afkomstig en vroeger beheerd
zijn door de hervormde diaconie en indieu het blijkt dat
dit zoo is, dan zouwellicht.dat college moeten benoemen
onder toezicht van het gemeentebestuurdan ook zou
hij het niet goed vinden dat, nu het eene geheel nieuwe
aamenstelling betreft en door andere gezindten geïn-
steerd wordt otn van het bestuur deel uit te maken,
die fondsen beheerd zouden kunnen worden door anderen
dan die daartoe blijken gerechtigd te zijn. Het is alleen
daarom dat hij een scrupuleus onderzoek wenscht.
Hij spreekt hier ook volstrekt niet over de verzorging
van alle menschen zonder onderscheid, van wat of wie
ze zijn, maar alleen van het beheer. Wat de subsidie
aangaat merkt hij den voorzitter op, dat ook het roomsch-
catholiek weeshuis eene subsidie, geniet en het bestuur
daarover toch ook door het parochiaal armbestuur wordt
benoemd.
De heer Mestdagh verblijdt zich dat de heer Euysch
het college vau regenten niet heeft genoemd. Tot
zijn genoegen heeft hij ook van het roomsch catholiek
armbestuur het bewijs ontvangen dat het hoogen lof toe
zwaait aan het gehouden bestuur. Sedert 13jaren dat hij
voorzitter is van het college heeft hij nimmer eenige
moeilijkheid met het bedoeld armbestuur gehad.
De voorzitter wenscht tot de orde terug te keeren en
over te gaan tot benoeming.
De heer Pot verklaart zich tegen het onderzoek omdat
zulks een twistappel zou zijn, waarvan het einde niet te
zien is.
De heer Ruysch wil volstrekt geen teedere punten
meer aanroeren, hij wil alleen den heer Mestdagh lof toe
brengen voor het getuigenis door hem gegeven. Hij
wil menschen helpen zonder te vragen tot wel ine gods
dienst zij behooren; alle die hulp behoeven.
De voorzitter, verzoekende dat tot de orde worde
teruggekeerd, deelt mede dat is ingekomen een brief van
het roomsch-catholiek armbestuur, die wordt voorgelezen
en waarin het de aandacht der leden erop wil vestigen dat
zij bij gedeeltelijke aanvulling vau bestaande vacatures
daarop nimmer hebben gelet, doch nu bij de geheele
vernieuwiug van het college, zouder de stemming der
leden vooruit te loopen, verzoekt dat een of meer
roomsck-catholieke personeu iu het college mogen wor
den benoemd ter behartiging van de belangen hunner
geloofsgenooten.
Alsnu overgegaan wordende tot de stemming, worden
bij eerste vrye stemming benoemd de heeren J. C. Ockers
met 10, C. J. van Reijn met 11 stemmen. Bij de tweede
vrije keuze wordt cle heer J. P. Laernoes benoemd met
8 stemmen; terwijl bij derde stemming tusschen de
heeren C. L. vau Domburg en A. J. Laernoes, eerstge
noemde wordt benoemd met 7 stemmen. Verder wordt
bij loting de rooster der aftreding vastgesteld, als
J. C. Ockers 1869, G. L. van Domburg 1868, J. P. Laer
noes 1866, C. J. vau Reijn 1867.
Verder is aan cle orde goedkeuring van de openbare
verhuring van het stadskoffiehuis de Beurs.
De voorzitter deelt mede dat bij de verpachting wel
een groot aantal menschen tegenwoordig was, doch
slechts Óen inschrijvingsbiljet is ingekomen ad ƒ200, van
den heer P. C. Lobry. Het dagelijksch bestuur kan geen
vrijheid vinden om de verhuring tot dien prijs goed te
keuren en stelt dus voor cle openbare verhuring af te
keuren en het te machtigen bij onderhandsche verhuring
een beteren prijs te bedingen, waarvoor het meent dat
gelegenheid bestaat.
Het bevreemdt den heer Ruysch dat men hier hinder
palen opwerpt die, volgens hem, niet billijk en rechtvaar
dig zijn. Bij vorige verpachting, 7 jaren geleden, is de
paeht met 80 verhoogd, niettegenstaande het algemeen
bekend was dat de pachter niets te doen had; omdat
zekere kroeghouder die niets te winnen ofte verlie
zen had en kort daarna verdween met achterlating van
vele bekenden - die som meer bood. De tegenwoor
dige pachter had dus te kiezen tusschen geheel verlies
of cle verhooging van den huurprijs, en moest zich het
laatste getroosten door de concurrentie van iemand wien
hij hier liefst maar niet zal quaiificeeren. Om nu van zulk
eene omstandigheid ten nadeele van een ijverig en
fatsoenlijk burger gebruik te maken om de gemeente
kas te verrijken acht hij verwerpelijk. Met genoegen
zag spreker bij andere verpachtingen dat bet bestuur
het den menschen zoo gemakkelijk mogelijk maakte.
Hij doet een beroep op het gevoel van billijkheid der
lecien en zal zijne stem uitbrengen om de verhuring aan
den pachter voor de inschrijvingssom te gunnen.
De voorzitter zegt dat het niet de bedoeling is om de
oude som te krijgen, maar meer dan ƒ200, welk bedrag
te laag is.
De heer Ruijsch loopt de geschiedenis der verhurin
gen van de beurs nog eens na en komt tot de overtuiging
dat 200 hoog genoeg is.
De heer deKruijffinerktopdatde omstandigheden voor
den heer Lobry nu geheel anders zijn clan voor 14 dagen,
daar ten behoeve der Belgische loodsen, die aldaar eene
soort van sociëteit hadden, een alzonderlijk gebouw is
gehuurd, en bij dus alleen zal kunnen rekenen op heen-
en weclertrekkende vreemdelingen. Nagaande hoe onge
lukkig de woning is, zal hij ook stemmen om de pacht
voor f 200 te gunnen.
De heer "Winkelman wil hier een denkbeeld van den
heer Ruysch releveeren, alsof er soms bijzondere redenen
zouden kunnen bestaan die tot de afkeuring hebben
geleid. Hij kan daarom hier verklaren „dat de sociëteit
de Unie volstrekt geen plan heeft, zelfs niet al was de
Beurs op dit oogenblik open, om van dat lokaal voor hare
vereeniging gebruik te maken."
Hij wil dit alleen maar doen uitkomen opdat men niet
raeenen zou dat een lid van het dagelijkscb bestuur van
zoodanige omstandigheid gebruik zou maken. Alleen
komt het hem voor dat cle som van 200 wat laag is,
waarom hij geen vrijheid heeft gevonden om die goed te
keuren.
De voorzitter merkt ook op dat. de gemeente niet zoo
veel belang er bij heeft of zij ƒ30 meer of minder ver
krijgt, maar meent dat daar de prijs beneden dien dei-
vroegere verhuring is, de openbare verhuring behoort te
worden afgekeurd.
De heer Pot vereenigt zich met het gevoelen van den
heer Ruj'sch dat de pachtsom hoog genoeg is; volgens
hem is het inkomen van slechts éen inschrij vingsbiljet,
bij zoo groote bestaande concurrentie, bewijs genoeg.'
De beer van der I-Iijden wenscht dat men Vooraf met
den heer Lobrij nog eens spreken zon, daar de hiiurtijd
eerst met Mei eindigt, en er dus nog tijd genoeg is.
De heer van Uije Pieterse zegt dat wanneer, bij eene
verpachting een derde minder clan vroeger wordt inge
schreven, burgemeester en wethouders verplicht zijn
zoodanige verpachting niet goed te keuren, en met den
belanghebbende daarover te spreken. Dit nu is geschied,
waarbij cle pachter nader heeft aangeboden 230 te wil
len betalen. Hij is er daarom voor om het gebouw voor
dien prijs onderhandsch te verhuren, maar slechts voor
3 jaren. Hij toch gelooft dat de aan te vangen spoorweg
en kanaahverken, wat anderen daar ook tegen mogen
zeggen, voor Vlissingen belaugrijke voordeelen zal af
werpen en er alsdan wellicht een beteren huurprijs te
verkrijgen zal zijn. Men kan toch waarlijk de openbare
verhuring voor ƒ200 niet gunnen. Wanneer men dus
de huurtijd tot 3 jaren wil verminderen, dan zal hij stem
men om het voor dien tijd voor 230 onderhandsch te
verhuren. Hierover worden nog eenige discussiën
gevoerd, waarbij de heer Hector vermoedt dat de pachter
wellicht alleen in de verhooging heeft toegestemd uit
vrees dat hij het anders niet krijgen zou zoodat het daarom
voor ƒ200 gunnen wil, en de heer Kruyff terugkomt op
zijn vroeger geuit gevoelen, daar hij niet wist dat de
heer Lobrij zelty 230 geboden had,terwijl sommige andere
heeren de onderhandsche verhuring van ƒ230 voor den
tijd van 7 jaren wenschen aan te gaan De beraadslaging
wordt gesloten en overgegaan tot de stemming: 1. over
het voorstel van burgemeester en wethouders tot afkeu
ring van de gedane openbareverhuringdit wordt aan-
geuomen met 11 tegen 2 stemmen, die van de heeren
Hector en Pot.
2. Over het voorstel van den heer van Uije Pieterse
om het gebouw onderhandsch te verhuren voor 3 jaren,
voor 230. Na korte discussie, waarin men den tijd
op 7 jaren wil bepalen, wordt met algemeene stemmen
besloten om de verhuring voor den tijd van 7 jaren, voor
230, met den heer F. C. Lobry aan te gaan.
De voorzitter geeft kennis dat zijn ingekomen drie
missives van de commissie over het schoolonderwijs:
1. advies op het adres van den hulponderwijzer de
Back, om met 1 Februari eervol outslag te mogen erlan
gen, en van den kweekeling Pieterse, om tijdelijk met de
waarneming te worden belast;
2. kennisgeving dat de heer Th. van Uije Pieterse als
lid der commissie is geïnstalleerd.
Overeenkomstig het advies der commissie, dat
gunstig voor cle adressanten luidt, wordt besloten het
gevraagd eervol ontslag te verleenen en den tweeden
adressant tijdelijk met de waarneming te belasten.
3. Kennisgeving dat de hulponderwijzer A. J. Freuks
op den 6 Januari jl. 25 jaren in zijné tegenwoordige
betrekking is werkzaam geweest,hetgeen naar het oordeel
der commissie niet onopgemerkt voorbij mag gaan,
zoodat zij aan den raad in overweging geeft om hem
eene gratificatie te verleenen.
De heer Ruysch zou er voor zijn om aan hem een
cadeau te vereeren tot blijvende herinnering.
De heer Winkelman zegt dat het bij de commissie in
overweging is gekomen, of bet niet beter ware om zijn
traktement te verhoogen, doch zij heeft dit nagelaten
omdat er wel eens geklaagd wordt over de kosten van
het onderwijs
De heer Hector kan dit denkbeeld zeer goed beamen:
de jubilaris heeft dan elke drie maanden eene aan
gename herinnering aan dien feestdag.
De heer van Uije Pieterse verklaart er zich ook voor.
De heer Winkelman wenscht die zaak aan te houden
tot eene volgende vergadering.
De heer Ruysch wil dadelijke behandeling cn noodigt
den heer Winkelman uit een voorstel te doen.
De heer Winkelman stelt voor dejaarwedde te brengen
van 400 op 500.
De heer Ruysch vindt dit te hoog en zou 50 willen
verhoogen.
De heer Hector is voor het bedrag van ƒ100.
De heer Winkelman merkt op dat de jubilaris de eenige
hulponderwijzer is die den rang van hoofdonderwijzer
bezit.
De voorzitter zegt dat er nu eigenlijk drie voor
stellen zijn, zoodat het noodig zijn zal die afzonderlijk
in overweging te nemen.
De heer van der Hij den meent dat deze verhooging
ongunstig werken zou op de overige hulponderwijzers;
hij wenscht daarom Frenks te verhoogen met ƒ50 en de
overige hulponderwijzers met 25.
De heer Winkelman vermeent dat het voorstel van den
heer van der Ilijden van zulk een omvang is dat men
dit liever moest aanhouden tot een volgende vergadering.
De heer Ruysch meent dat dit punt afzonderlijk moet
behandeld worden en dejubliaris het nu moet hebben.
De voorzitter mede voorstellende om deze zaak tot
eene volgende zitting aan te houden, wordt dienovereen-
komstig besloten.
Niemand meer het woord vragende wordt de verga
dering gesloten.
SiN£LJ>EBSDBUKK£BJJ VAW BE GEBBOEBEBS ABRAHAMS.