middelburgsche COURANT. r 19. Zaterdag 1866. 8 Februari. Editie van Vrijdag avond 8 uren. Middelburg Februari. Uit 's Gravenhage meldt men ons nader dat de heer Uransen van de Putte niet alleen, maar gezamenlijk met den heer van Bosse met de samen stelling van een nieuw ministerie is belast. Be tijding dat de he8r Fransen van de Pntte met de samenstelling van een nieuw kabinet is belast, doet Rotterdamsche courant (de oude) de volgende vragen stellen: „Of zij, die tot nu toe de ziel van het liberalisme hebben gezien en aangebeden in den heer Thorbecke, nu even eens zullen aanbangen zijn tegenstander, den heer Fransen van de Putte? «Of, indien de heer Thorbecke eens weder plaats nam °P de banken der vertegenwoordiging, hij den vroegeren ambtgenoot, van wien hij zich om verschil van beginselen eeft genoopt gezien te scheiden, steeds zal steunen en schragen? „Of de groote diensten, door den heer Thorbecke als staatsman aan het land bewezen, en die, al erkent men, gelijk wij ook doen, dat zij geenszins allen den lof veidienden, daaraan toegejuicht, op den toestand daaivan een beslissenden invloed, naar de erkentenis van a e onpartijdigen, heeft uitgeoefend, op eens vergeten zullen worden „Of zal men een minister van binnenlandsche zaken unnen vinden, zoo doorkneed in de kennis van het parlementair leven en den toestand des lands, dat de eer 1 horbeckeeene overtolligheid zou zijn geworden?" Deze vragen moeten volgens genoemde courant oprijzen bij onpartijdigen, die van zelf gevoelen dat een liberaal ministerie met of zonder Thorbecke volstrekt niet het zei/de kan zijn. Niet dat er geen liberaal ministerie 20u hunnen zijn zonder Thorbecke, maar bet standpunt der liberale partij in de kamers is van dien aard dat men niet kan rekenen op een volkomen kalm berusten in bet aftreden van den zoolang gevierden staatsman. ij de veranderlijkheid van menschen kan veel gebeu ren, doch wanneer op dien zwakken kant van 's menschen arakter een ministerie moet opgetrokken worden, dan "an, volgens de Rotterdamsche courant, zijn grondslag geen hechte genoemd worden. Het Volksblad, in geenen deele zoo ingenomen met orbecke en Olivier als vele zijner landgenooten, zegt Keen zoo grooten twijfel aan hun vaderlandsliefde te mogen koesteren, om aan te nemen dat zijin een zoo gewichtig oogenblik als het tegenwoordige, van een verschil over de vaststelling van het Indisch strafwetboek een quaestie van ontbinding van het kabinet zouden hebben gemaakt. Het oordeel over de ministers die hun ontslag hebben gevraagd opschortende, oordeelt het Volksblad dat naar e constitntioneele beginselen de heer van de Putte terecht met de samenstelling van een nieuw ministerie is belast, vooral om thans de koloniale quaestie tot beslissing te kunnen brengen. Het Volksblad is echter nieuwsgierig—of er personen van de liberale partij zullen gevonden worden, diegene ken zijn de plaatsen in te nemen, die de hoeren Thor becke en Olivier nevens den heer Fransen van de Putte ais onhoudbaar hebben verlaten, en wie ofdekun- 'ge man zal zijn, die in het Puttiaansch ministerie met vei rouwen op de toekomst de portefeuille van financiën «al willen aanvaarden. g "Uan de heer Fransen van de Putte geen ministerie j.i"n6nste"®n,dan 's baar onze overtuiging een conciliant firaa ministerie aangewezen, een ministerie bijv. aarvan de samenstelling opgedragen wordt aan iemand e jaien lang het vertrouwen der meerderheid van de vee e kamer heeft gehad en die door zijn stemmen ^001 en tegen getoond heeft, buiten de partij en te staan, leider bestaande uit werkzame en doortastende medeleden, en waarin als minister van koloniën zitting had een man van koloniale ervaring en ondervinding, die geen deel heeft genomen aan den openbaren kolonia len strijd." Wie hier tnsschen de regels leest zal zeker met ons van gevoelen zijn, dat hier in de eerste plaats een minis terie van Reenen bedoeld wordt. Het is echter gelukkig nog zoo ver niet gekomen, dat zij die met ons van een ander gevoelen zijn dan het Volksblad, zich over de ver wezenlijking van dezen wensch reeds nu zouden be hoeven te bekommeren. Naar men verneemt zon dezer dagen onderhandsch zijn aanbesteed de brug over het kanaal van Neuzen, komende op de hoogte Sluiskil, ten dienste der spoor wegen van Gent- en Mechelen Neuzen, en wel voor rekening der beide maatschappijen; de brng zal met 1 Augustus 1866 voltooid moeten worden. Sluisch izeekbl.) Door eenige ingezetenen van IJzendijke is, naar wij vernemen, aan Z. K. H. den prins van Oranje, opperbe velhebber der koninklijke maréchaussée, eene klacht ingediend over de handelingen van de manschappen der brigade in die gemeente, met verzoek tevens die manschappen door andere te doen vervangen. De gemeenteraad van IJzendijke heeft in zijne ver gadering van gisteren met algemeene stemmen besloten eene gelijke klacht in te dienen, gepaard met hetzelfde verzoek, aan den majoor konimandant der maréchaussée te 's Bosch. Een en ander zou in verband staan met de op gisteren voor de rechtbank alhier behandelde zaak van J. Zonne- vijlle c. s., waarvan wij in dit nommeronder „rechtszaken" melding maken. De Staatscourant van Woensdag bevat het koninklijk besluit van den 17 Januari 1866, tot vaststelling van een tarief van pakhuishuren voor goederen, in de rijks- entrepöts nedergelegd. In het nommer van gisteren is opgenomen het door de staten der Duitsch-Oostenrijksche telegraaf-vereeni- ging op den 30 September 1865 te Schwerin gesloten verdrag. Tecziekte. Te Leiden heeft zich eergisteren bet eerste geval der thans onder het rundvee heerschende ziekte voorgedaan. Van drie runderen in eene stalling is er éen gestorven. De commissie belast met het onderzoek van en het voorstellen van maatregelen tegen de veeziekte in Engeland, heeft een rapport uitgebracht, waarin zij beweert dat vaccinatie der runderen geen voorbehoed middel tegen de veeziekte is. ISenocmlngen en besluiten. adeldom. Geagreëerd de edel expectanten der Duit- sche orde Balye van Utrecht Jacob Anne baron van Heeckeren tot Molecaten en Coenraad Willem baron van Dedem, respectievelijk als eerste en tweede kapittel ridder der genoemde orde. geneeskundig staatstoezicht. Benoemd totadjunet- inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in Gel derland en Utrecht, dr. G. van Overbeek de Meijer. burgemeesteks. Benoemd tot burgemeester der ge meente Leiden, dr. W. C. van den Brandeler, tot dusver burgemeester der gemeente Voorburg. Kerknieuws. De kerkeraad der Nederduitsche hervormde gemeente te Amsterdam heeft de heer J. Cramer, thans te Char- lois, tot predikant beroepen in de plaats van den beer W. J. Mackay, wien emeritaat is verleend. Te Utrecht is bij de Nederduitsche hervormde gemeente tot predikant beroepen de heer L. Stoinfort, te Bloemendaal. Onderwijs. Terwijl hier te lande en nog meer in België, Frank rijk, Engeland en Duitschland, de instellingen voor het onderwijs in de beeldende kunsten (teekenen, beeld houwen, enz.) sedert eenigen tijd aanmerkelijk vermeer derd en uitgebreid zijn; terwijl de heer Thorbecke nog onlangs bij de behandeling van de begrooting in de eerste kamer het nut daarvan betoogde, is men voornemens in Limburg, namelijk in de hoofdplaats Maastricht, de aldaar bestaande teekenschool op te heffen. Volgens het gevoelen van het gemeentebestuur kan men dezen tak van onderwijs eD beschaving gemakkelijk ontberen en ontstaat hierdoor eene bezuiniging van f 1200 'sjaars. Arnhcour.) Marine en leger. Zr. Ms. schroefstoomschip Watergeus, onder bevel van den kapitein-luitenant ter zee W. B. F. Escher, is den 27 Januari uit de haven van Falmonth naar zee vertrokken, ten einde zijne reis naar Oost-Indië te vervolgen. De kapitein 2e klasse bij het korps mariniers G. A. F. Chomel, laatst behoord hebbende tot het eskader in Oost-Indië en onlangs van daar teruggekeerd, is, te rekenen met den 23 Januari jl., ter beschikking gesteld van den kommandant en inspecteur van het korps mariniers. Staatscour Rechtszaken. In de maand Februari 1865 vermaakten zich elf jonge lieden teIJzendijke te weten Jacob Zonnevijlle, Pieter Gomelis Albrechtse, Adriaan Haars, Ferdinand de Witte, Fetix Jacobus Verbrugge, Pieter de Witte, Felix de Witte, Augustus Josephhs de Witte, Charles d'Haaze, Angelus Johaunes Serrarens en Cornelis Versprille, allen aldaar wonende door elkander met sneeuwballen te werpen. De maréohanssées Bill en Brakke maakten, daar het werpen met sneeuwballen bij de policieverordening in die gemeente verboden is, proces-verbaal tegen hen op, tengevolge waarvan zij voor den kantonrechter te Oostburg terecht stonden en bij vonnis van 15 April daaraanvolgende veroordeeld werden ieder tot eene geld boete van f 2, of bij niet-betaling tot een dag gevangenis straf, alsmede in de kosten. Bij de behandeling der zaak voor het kantongerecht hadden de marécbansées getuigd dat de beklaagden ook voorbijgangers met sneeuwballen hadden geworpen. Op de vraag des kantonrechterswie die voorbijgangers waren, had Bill geantwoord „Pieter Boelens." Korten tijd daarna dienden de veroordeelden bij den officier van justitie eene schriftelijke klacht in, dat de genoemde marèchansées eene valsche verklaring zouden hebben afgelegd. Hieromtrent had door den rechter een onderzoek plaats, waarbij echter is gebleken dat geene voldoende bezwaren bestonden om tegen de beide maré chaussées voort te procedeeren, hoezeer Bill erkende dat hij zich in den persoon van Boelens vergist had, daar het niet Pieter, maar Karei Boelens was geweest, dien men met sneeuwballen had geworpen. Op hunne beurt dienden nu de maréchaussées eene klacht tegen de elf veroordeelden bij den officier van justitie in, en wel wegens lasterlijke aanbrenging in geschrifte. Hiervan was het gevolg dat zij alle tegen den 1 Februari voor de arrondissements rechtbank alhier werden gedagvaard. Slechts vier van de elf beklaagden nl. de eerste, vierde, vijfde en zevende waren gisteren ter terecht zitting verschenen; tegen de overigen werd verstek verleend, terwijl met de berechting der zaak werd voortgegaan. Het getal der getuigen was gelijk aan dat der beklaag den, dus elf, waarvan tien onder eede zijn gehoord. Twee of drie hunner verklaarden hoegenaamd niets, de overigen niet veel te weten. De voornaamste vraag was, of de beklaagden geacht moesten worden de klacht tegen de maréchaussées gedaante hebben in de overtuiging dat deze eene valsche verklaring voor den kantonrechter hadden afgelegd, dan wel met boos opzet. Deze vraag scheen voor velen een struikelblok te zijn, wantde uiting der meeningen hieromtrent was zeer verschillend en onbepaald. Ook bestond geen bepaalde zekerheid of de beklaagden den sneeuwbal, waardoor Boelens getroffen werd, wel hebben geworpen en evenmin of op dat oogenblik de maréchaussées nog daar ter plaatse aanwe zig waren.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1