ittfngdtwrk.
(Eorrtfspontïfntic.
tegen deze poging om de moderne Fransche kunst op
ons tooneel te acclimateeren. Ik haast mij dan ook mijn
l! Y.an zldk een treurig schouwspel te verwijderen en
ik wil u liever onderhouden over een persoon, ook
iranschman, maar gezworen vijand van het keizerrijk,
over een vroegeren balling en' lid der republikeinsche
legislative, den heer Madier Montjau.
eren, Woensdag, heb ik een zijner conférences bij
gewoond. Hij had tot onderwerp Alfredde Musset. Door
wordt deze niet gekend, wie heeft hem niet lief?
Wie in Frankrijk, in België en elders, leest en herleest
iet de werken van dezen dichter, waarin de poesie zich
oit met zooveel eenvoud, met zooveel kristalhelderheid,
onder eenige affectatie en gekunsteldheid, als bij geen zij-
er tijdgenooten? Het karakter van den dichter is anacre-
ntiscb en Byroniaansch. Heineisdeeenigediemethem
J1" vefgeleken worden en,om de waarheid te zeggen,deze
uitsche lyrische dichter heeft Alfred de Musset nog
di °AJ eestreefd. Even als Heine heeft Alfred de Musset,
e Anacreon van het qnartier latin, met de hartstocht
we d Ju tot dat bÜ daarvan zelf het slachtoffer
'u. Men kent zijne hartstochtelijke liefde voorGeorge
5and' welke zijne levenskrachten heeft vernietigd. Van
t oogenblik af dan ook geene van die gedichten meer,
le als vonkelende parelen glinsteren! Lees Kolla,Mar-
oche. Daarin uit zich vooral die dartelende physiono-
le> 200 vervuld met den geest van scepticisme en
oinberheid, welke onzen tijd kenschetst. Hij is wel een
na der negentiende eeuw, zooals hij zich in zijne con-
1 SIQQS aan 0113 vertoont. Terwijl de heer Madier den
venslustigen genialen beminnelijken en van jeugdig
at ia v®rvu'den geest des dichters op den voorgrond
eide, betreurde hij met grond dat Alfred de Musset,
g!nifergelukkig dan Byron, niet het monster van den twij-
tee H kl|""en overwinnen, hetwelk hem het hart ver-
erde en eindelijk niet gekomen is tot een dier politieke
sociale affirmatiën, weike der menschheid tot troost
erstrekken, haar tot een nieuw leven wekken en in
„r °"Ken a' de afdwalingen des geestes en des vlee-
es uitwisschen. Byron s'est complete door zich op te
eren voor Griekenland's onafhankelijkheid. Eeue zoo-
dp11^6 ^e'e£enbe'd. ee" zoodanig élan heeft aan Alfred
Musset ontbroken. Laat ons hem daarvoor niet ver-
\vp H00rdeli.ïk stellen. De tijden waren veranderd. Dit
'en slotte nog door den heer Madier in breede
trekken aangetoond.
EEN brief over EENE NATIONALE Eir.ENAARDIGHElD.
Vervolg en slot.
(Zie ons nommer van 21 dezer.)
ma5 spYak daar straks van een heer, die met zijn buur-
vrpp*°H pi1 sPoortre'n "iet in gesprek wilde treden, uit
een burgerman zou wezen. Wat is een
rgerman? In den mond van een edelman zou ik het
aanstonds begrijpen, maar wat beduidt dit woord in den
wond van van iemand, die geen edelman is, en vol
trekt geen burgerman wil zijn? Ik zou evengoed kun-
en vragen; wat is een particulier, wat een deskundige
sti„aat een a"dersdenkende? Dat hangt af van het
hei^Pr',nt'1 n, 18 dus S®heel betrekkelijk. A. zal B. met
inedp P wfv^U.i0f omecht een burgerman noemen, waar-
hil rm inno doet, en C. kent verscheidene D's, waaraan
alphabet domUrn dlen naara "eeft' en Z()0 het Stheele
BDort lk ^onderstel dat A. op de bovenste
andere a. maatschappelijke ladder staat; al die op de
de „e,,J°rten 3taa" zijn voor hem burgerlieden. Alleen
bevinrie z'cb "aast hem op de bovenste sport
repda do' rjn >et niet' zondert behalve de eerste ook
wordt afelTe°Me .sport uit' zoodat bÜ iedere sport die
meerde bet getal der niet-burgerlieden ver-
dP7o e' a en a' zeer ,aafl moet komen eer men van
neder;? 3 eidlnK niet meer hoort en de personen
lied worden om zichzelven onder de bnrger-
andero tekenen, maar dan maken zij aanstonds een
stan i ondersc"eiding en noemen wat beneden hen
°taat. het gemeen.
oud maatscbaPPel|jke ladder met haar sporten is een
wil,Jnnebfld- geb,'"ikte het om der duidelijkheid
miin m?ar,"et vo'doet mij toch slechts half. Ik zou, om
hebh? en ^°-ed weder te geven, een ladder moeten
kon n' 'II een m'st> zoodal men "iet zoo bepaald zien
Weinig W° sport deze of gene stond, maar hier een
f "aar moest raden. Voor de massa der menschen
stnn'i -S m<'ei).liker dan aan te wijzen wat eigenlijk hun
of i!-8' Y00r"aam, of deftig, of slechts fatsoenlijk,
ziin niTfib-reeillJk. of half het een en het ander
zich rw n!Gts«of men het bun vraagt. Ieder plaatst
te hnq 're 3Por ''ooger dau die, waarop hij werkelijk
trouw nn °?rt> enhet is met de volkomenste goede
on 7iin '"j stevigste overtuiging, dat hij zich juist
deze nf meent Seschat te hebben. Ik heb dikwijls
ten wo?ne' 'Djt de ar?e'ooste gemoedelijkheid, ande-
Veiachtnf onderscheid i" stand zien sehuwen en
Werden ),L. Èe jr geheele wereld als boven hen
op dpyoin 0tUy elkeen misrekent zich echter
keliik t„ e wanier; anders was het juiste punt gemak-
af te trekt- me"had hechts een gelijk getal sporten
sporten n Cn' maar de ee" vergist zich slechts een paar
En ri'a ne®D ander wel zes. Kom daar nu eens uit!
beid vei io' Z? erTrnoS omstandigheden, die de zwarig-
veranrio7 j' 1 'even is wisselvallig, en sommigen
®rziin e?. ^ednre"dep hunnen loop dikwijls van sport
uie steeds klimmen; anderen die aanhoudend
dalen; nog anderen die beurtelings klimmen endalen
en stilstaan. Deze lieden is het moeilijk naar den zin te
maken. Zij zijn er nooit mede tevreden als de wereld
en tot hun verontwaardiging ondervinden zij eiken dag
dat deze niet anders doet hen rekent te behooren tot
de sport, waarop zij staan. De klimmers willen reeds bij
anticipatie op die sport worden geplaatst, welke zij later
hopen te bereiken. Maar nog lastiger zijn de dalers.
Vroeger toen zij hoog meenden te staan, zouden zij de
gedachte niet hebben kunnen verdragen, van op gelijke
lijn te worden gesteld met personen, die in opvoeding,
vormen enz. niet met hen verschilden, maar minder ver
mogen bezaten. Nu dat vermogen verdwenen is, en zij
eigenlijk naast of beneden deze personen terecht geko
men zijn, maken zij, om den vroegeren toestand, er
aanspraak op nog altijd verre boven deze verheven te
wezen. Wie zich een juiste voorstelling maken wil van
onze maatschappelijke ladder, dient naast het groote
aantal werkelijke sporten het nog grooter aantal denk
beeldige in het oog te honden, anders tast hij elk oogen
blik mis.
Ik ben niet droefgeestig genoeg, om bij dit dagelijk-
sche schonwspel der menschelijke ijdelheid in weeklachten
uit te barsten, cn maak er mij met een glimlach van af,
daarbij bedenkende, dat het elders dan in het lieve
vaderland, ofschoon in belangrijk mindere mate, even
zoo gesteld is. Mijn grief tegen dat vaderland is van een
anderen aard. Zij is deze, dat nergens zoozeer als daar
die verschillende maatschappelijke groepjes, door allerlei
willekeurige opvattingen en pretentiën van elkauder
afgescheidenzich zoo vast samenvoegen, om met
vereenigde krachten al wat lager ligt af te weren, gelijk
zij op hunne beurt niet minder krachtig worden afge
weerd door wat hooger staat. Ieder dezer groepjes bonwt
in zijn maatschappelijken omgang een ringmuur tegen
de burgerlieden, die van het verlangen verdacht worden
er binnen te willen dringen. Burgerlieden zijn, ik beb
het reeds aangeduid, de personen achter den lagergelegen
ringmuur, die op hunne beurt weder andere burgerlieden
uitsluiten, tot men, schrede voor schrede, na onmerkbare
overgangen, bij de borstwering aankomt, opgericht tegen
het gemeen.
En eindigen daar de beveiligingstoestellen? Ik be
twijfel bet. Onlangs bad ik op mij genomen voor een
kinderpartij een poppenkast te bestellen, en kwam aldus
bij ecu poppenkastenman op het Fransche Pad, na vooraf
allerlei waarschuwingen mede gekregen te hebben tegen
het gemeen, en tot voorzichtigheid aangemaand te zijn
bij het betreden van zulk een gemeene buurt. De pop
penkastenman bad een hekje voor zijn deur, dat gesloten
was, en ik had veel moeite om binnen te komen. Toen
mij dit gelukt was, vroeg ik naar de beteekenis van deze
beschutting. Het hekje, zeide mijn poppenkastenman,
moest dienen om het „kornalje" van zijn stoep te houden.
Waar mogen in ons vaderland de aristocraten toch wel
eindigen!
Aristocraten! Welk woord ontsnapt daar aan mijn
pen! Geen natie heeft zoo weinig aristocratisch en is
zoo door en door burgerlijk als die, welke Helmeis
eens bezong. Zij is burgerlijk in haar manieren, in haar
staatsinstellingen, in baar gebruiken, in haar yeden, in
haar kleedij, in haar „eenvoudigheid [wat zij in de prak
tijk vertaalt door vorm- en kleurloosheid] is het zegel
van het ware," in haar gemis aan schoonheidsgevoel, in
haar spaarzaamheid, in haar huiselijkheid, in haar over
leg,,iu haar vermaken, in haar kerkelijkheid, in haar
ordÈntelijkheid, in haar doen en laten. Het is haar kroon
en haar eer. Maar bij vele goede hoedanigheden, die de
kwade overtreffen, en den burgerstand tot de kracht en
de kern van een volk maken, neemt onze natie eenige
armzalige eigenschappen der aristocratiëu in haar nada
gen aan. Zij mist er de fijne vormen, de hooge bescha
ving, het fiere en het hooghartige van, maar niet het
pralende op afkomst, familiebetrekkingen en de ijdele
zelf ingenomenheid. Al die groepjes, waarover ik daar
even sprah, tellen onder hun leden aristocraatjes, niet
door geboorte, zelfs niet door tijdelijke positie, maar door
inbeelding. Ieder hunner is inijlen hoog verheven, zoo
hij meent, boven de groepjes iets lager gelegen. Dit niet
alleen, maar ook boven menigeen, die door elks oogen,
behalve de zijne alleen, volkomen gelijk met hem wordt
geacht. En wat zien die oogen verbaasd scherp, om
mikroskopische maatschappelijke onderscheidingen uit
te vorschen. Hoe spoedig hebben zij in iemands afkomst
maniereu of bedrijf, iets ontdekt, dat hem onwaardig
maakt zich op gelijke lijn te stellen!
Behalve de feitelijke onderscheidingen, die in onze
maatschappij zich reeds sterk genoeg doen gevoelen,
bijvoorbeeld tusschen den ambtenaar en militair; den
groothandelaar en den winkelier enz. enz., hebben wij
er een aantal andere, zeer willekeurig van oorsprong,
waarbij gewoonlijk ongegronde pretentiën de eerste rol
spelen, en die te sterker worden vastgehouden, naarmate
bet moeilijker valt er de reden van op te geven. Ik zon
hier de zonderlingste voorbeelden van kunnen aanhalen
maar laat het, uit vrees voor de verdenking van persoon
lijke zinspelingen te maken.
liet verstandigste is om over al die dwaarheden te
lacheu. Zaciit wat. Zij brengen gevolgen voort om over
te treuren. Was dit het geval niet, ik zon mij de moeite
hebben bespaard er zoolang over te spreken. Wat ziet
men toch gebeuren? Al deze groepjes, of coteriën zoo
als zij zich noemen, hebben toch wel een onbewust in
stinct, dat de slagboom, die hen van de vermeende min
dere coteriëQ scheidt, toch eigenlijk zoo breed niet is, en
een koen springer er zonder inspanning twee of drie te
gelijk zon kunnen overspringen. Wat doet zij nu? Dewijl
hun veronderstelde grootheid alleen bestaat in hun afzon
dering, Diet in werkelijke verdiensten of aanzien, bonden
zij den slagboom stevig dicht, en hinderen de springers
zooveel het maar mogelijk is. Het burgerlijk element
mag niet opkomen; het moet op zijn plaats big ven
houdt het omlaag met alle macht;! Bij alle gelegenheden
ziet men, volgens dat wachtwoord, een aantal lieden in
de weer, zonder voordeel voor zich-zelven, en tot groot
nadeel van het pnbliek belang, alleen uit angst dat de
een of ander, dien zij lager beschouwen dan zich zei ven,
die tot een mindere coterie behoort, gelijk zij het noemen,
hen voornit zal streven. Er is in ons land een gedurig
en onvermoeid kabaal der betere coteriën tegen elk per
soon uit een mindere, die zich naar boven wil werken.
Men klaagt er aanhoudend dat alles zoo langzaam gaat;
dat er zoo weinig tot stand komt, dat wij achterstaan bi)
andere volkeren, dat er veel meer gepraat dau gedaan
wordt, en dat buitenlanders hier in ons eigen land den
room van onze welvaart komen afscheppen om dien voor
zich te houden. Van waar die ellende? Hebben wij min
der kracht, minder verstand en minder üalpmhLlelen?
Verre vandaar. Maar wij gebruiken ons verstand niet,
en wenden onze kracht en hulpmiddelen aan on. elkan
der bet licht te betimmeren. Menige flinke onderneui'ng
is bij ons in de geboorte gesmoord, omdat het geduld
der ontwerpers niet taai genoeg was, om de belemme
ringen van allerlei aard uit den weg te ruimen. Anderen,
die toch geslaagd zijn, hebben een droevige geschiedenis
van moeilijkheden, zeer geschikt om voor het vervolgde
onversaagdsten moedeloos te maken.
En altijd moeilijkheden aan de natuur der zaak
vreemd. Nu werd zij tegengewerkt omdat joden, dan
omdat catholieken, dan omdat liberalen, dan omdat
reactionnairen er belang bij hadden, dan weder omdat,
als noch het een noch het ander bet geval was, zij zich
niet „in goede handen" bevond. Wat beteckeut deze
uitdrukking, die als motief' van alle tegenwerking dient,
wanneer de banier van de godsdienstige of politieke
uitsluiting niet met succes gebeschen kan worden?
Dat deze aldus gewraakte handen machteloos, of onbe
dreven of wellicht oneerlijk zijn? 0 neen! Wat dan?
Er wordt om het antwoord heen gedraaid, maar uit al de
circonlocuties valt genoeg te begrijpen. Die goede han
den zijn alleen te vinden in het groepje, waardespreker
toe behoort. Maar pakken zij het aan, als de anderen het
laten steken? Misschien over jaren, misschien in het
geheel niet. De kracht is er op het oogenblik niet meer
om iets aan te pakken, die is verspild in belemmeren, in
bezwaren opwerpen, in tegenwerken in éen woord.
Hier is het kwaad, waarop ik wilde wijzen. Her, is mij
geheel onverschillig of' onze medeburgers zich onderling
op het gebied van den omgang en der samenleving, in
allerlei afdeelingeii en ouderafdeelingen willen splitsen,
die elkander wederkeerig uitsluiten; ot zij zich door hun
fatsoen gedrongen rekenen personen te schuwen en op
een afstand te houden, die dikwijls in geeuerlei opzicht
voor hen behoeven onder te doen. Zoo (lat bun ijdelheid
kan strelen en bezig houden laat hen hun gang gaan!
Als ik in mijue coterie maar geen deel behoefte nemen
aan al de conspiratietjes en pretentietjes, heb ik er des
noods vrede mede. Maar ik bedroef en erger mij er over
dat de geheele last dezer bekrompenheid en kleingees
tigheid wordt overgedragen op politiek en maatschap
pelijk gebied, om er hindernissen van te maken op den
weg van alles wat wil en kon uitsteken, en de natie
vooruitbrengen. Dan deden onze voorouders, die wij
altijd inden mond hebben maar nimmer navolgen, anders.
In onze dagen zou men de Ruiter naroepen dat bij een
straatjongen was geweest, en den Gijsbrecbt, als hg
voor het eerst werd opgevoerd, uitfluiten om het geloof
van zijn dichter. De energie, welke die voorouders
oefenden in het doen, verteren wij in het tegenhouden.
Onzen grootsten roem schijnen wij te stellen in het belet
ten, en dan eerst zijn wij recht in onze nopjes, als wij,
met alle in- en samenspanning, geslaagd zijn, om levende
nationale krachten, die heilzaam voor het gemeenschap^
peljjk vaderland hadden kunnen werken, uit te dooveD.
H.
Het verslag hetwelk wij in ons nommer van 18 dezer
gaven van de jongste soirée der zaugvereeniging Tot
oefening en uitspanning, heeft de goedkeuring van de
directie van dat gezelschap niet kunnen wegdragen, maar
haar integendeel verbitterd. Wij vernamen dit een paaf
dagen later door een van haar ontvangen brief', dien wij
na gelijk tijdsverloop beantwoord hebben. Tot dusverre
was het alzoo niet noodig daarover in onze courant te
spreken. Daar wij echter heden een gedrukt exemplaar
ontvangen van een voor het publiek verkrijgbaar gestel
den „Open brief," achten wij het noodig voor dat onder
werp een oogenblik de aandacht onzer lezers in te roepen.
Wij zullen zoo beknopt mogelijk zijn.
De bier volgende mededeeiing der gewisselde brieven
moet echter eerst den lezer eenigermate op de hoogte
brengen.
Middelburg 19 Januari 1866.
Met bevreemding namen wij kennis van een verslag
der soirée, gehouden op 16 Januari j 1., door de Zaug
vereeniging „tot Oefening en Uitspaning" alhier, opge
nomen in uwe courant van 18 dezer, 't welk, voor zoo
ver hot tevens eene beoordeeling bevat, daar geheel
misplaatst iss*" /"'fléfÜA,.
1. omdat op deze soirée, eenpj^fikefé uitzpöd'ering
na, alleen dilettanten zyn worjtz%nrajWeest; en
2. omdat van eene soirée, alléeVXöfigiantalijk voor led^m