bijvoegsel MIDDELBIIRGSCHE courant van Zaterdag 27 Januari 1866. VAN DK Staten- ge neraal TWEEDE KAMER. Voorloopige ver slag en. Vaststelling der grondslagen, waarop ondernemingen van landbouw en nijverheid in Nederlandsch- Indië kunnen worden gevestigd. De beschouwingen over dit wetsontwerp, in de afdee- ingen der kamer, waar 59 leden tegenwoordig zijn ge weest, waren zoo uitvoerig dat zij verscheidene dagen geduurd hebben. Het voorloopig verslag, 64 bladzijden 1D n- ?root> 's een aantal afdeelingen gesplitst, die W1J bij dit beknopte uittreksel ook tot richtsnoer zullen nemen. Voorloopige opmerkingen. Eenige leden oordeelden, dat dit belangrijke wetsont werp met te veel spoed in de afdeelingen der kamer was gebracht, zoodat men nog niet wist hoe er in Indië over gedacht werd. Men voerde hiertegen aan dat het nog geene eindstemming, maar slechts eene gedachtenwisse- mg betrof, en men dus vóór de afdoening der zaak genoegzaam uit Indië ingelicht kon zijn. In eene afdeeliug oordeelde men het noodig het gevoe len van den eventueelen minister van finauciën, ja van net geheele kabinet over deze zaak te vernemen, hetgeen wederlegd werd door anderen die hier geen politiek, maar een zuiver staathuishoudkundig vraagstuk zagen, waarbij net kabinet, als zoodanig, niet rechtstreeks betrokken is. Sommigen wenschten dat het advies van den raad van state over dit wetsontwerp zon overgelegd worden, maar een grooter getal leden drong aan op raededeeling van üe adviezen van den raad van Nederlandsch-Indië of van andere Indische autoriteiten. Enkele leden verklaarden z'°b echter tegen alle openbaarmaking van dergelijke hu"' U't vrees ^at autoriteiten, indien zulke mededeelingen regel werden, niet meer vrij hun gevoelen zouden durven uiten. Verscheidene leden noemden de memorie van toelich- ingonvolledig en eenzijdig,en zagen er eene doorgaande esebuldiging tegen het cultuurstelsel in, hetgeen zij, uit aanmerking van den indruk dien dit op den Javaan Kan maken, hoogst onstaatkundig vonden. Den oor sprong van bet cultuurstelsel achtten zij geheel onjuist geschetst. Het had zijn ontstaan niet te danken aan den vroegeren nood van het moederland, maar aan de mis lukking der poging om het productief vermogen van Java in genoegzame mate op te wekken door de vrijheid. Algemeene beschouwingen. I. Beantwoording der vraag, of behoefte bestaat aan regeling van het onderwerp bij de wetzoo ja, in den daaraan gegeven omvang. De vraag in het algemeen, of de cultures op Java regeling behoeven, werd door een aantal leden toestem mend beantwoord. Wat men daaromtrent in het Indisch staatsblad vind wordt óf niet óf slechts gebrekkig nage- leetd. Als men het cultuurstelsel als een middel beschouwt 0D? Javaan aan het opbrengen van belasting in arbeid te onderwerpen, dan behooren er regelen gesteld te worden, daar art. 58 van het regeerings-reglement voorschrijft, dat geene belastingen dan volgens algemeene verordeningen worden gegeven. Groot is verderde onze kerheid, die ten aanzien der particuliere ondernemingen van landbouw en nijverheid, en het terrein waarop deze zich kunnen en mogen bewegen, beerscht, zoodat deze %!an Je willekeur der administratie afhankelijk zijn, en derhalve algemeene regelen dienen gesteld te worden. Hierdoor alleen kan een einde aan de gestadige weifeling gemaakt worden. Men stelde hier tegenover, dat dan geene bijzondere "et gelijk deze voorgedragen, maar het regeerings regie- ment, gewijzigd moest worden. Door dat reglement meende de wetgever in 1854 vastheid te geven, doch reeds kort daarop begon men die bepalingen te onder mijnen en de ministers van koloniën, die sedert 1860 opgetreden zijn, hebben daartoe als om strijd medege werkt. Onder hun invloed is de toestand zoo onzeker geworden, dat die met eenigen grond als onhoudbaar kan worden voorgesteld. Doch tegenover de wijze, waarop de memorie van toelichting het cultuurstelsel in discrediet brengt,beweerden de leden,die dit gevoelen toegedaan waren, dat nergens op Java zooveel welvaart heerscht als juist daar, waar de cultures iu het groot en °P goeden voet ingevoerd zijn; bijna nergens is de be volking in de laatste dertig jaren zoozeer toegenomen a's op Java; onder bet cultuurstelsel heeft het eiland eene ongekende rust genoten en die leden konden dus ueze wet, die huns inziens, blijkbaar ten doel heeft om oe voordeelen, tot dusverre door den staat dat is door allen genoten, in de banden van eenige particuliere ondernemers over te brengen, niet anders dan ten sterk ste afkeuren. Dit laatste werd bepaaldelijk tegengesproken, ook op stond dat uitdrukkelijk de twee belangrijkste en meest "■matgevendetakken van cultuur voorbehouden worden: oe koffie voor een geheel onbepaalden tijd, en de suiker zoolang de uitgegeven contracten duren en zelfs nog vele jaren later, terwijl er zelfs tot uitbreiding aanleiding wordt gegeven. Van deze zijde oordeelde men dus, dat de regeering, in plaats van neiging tot sloopen aan den dag te leggen, juist eene te groote zucht tot behoud ver toonde. Op den aan het cultuurstelsel toegezwaaiden lof, verklaarde men ook dat veel zou zijn af te dingen. Een gevoelen, door sommige leden geopperd, dat er geen onafscheidelijk verband tusschen de in het wets ontwerp behandelde onderwerpen bestaat, en deze dus op verschillende tijdstippen, naarmate de behoefte zich kenbaar maakte, ter regeling moesten voorgedragen worden, ondervond ernstige bestrijding, daar de thans bestaande onzekerheid bij elke partieeie regeling zou blijven voortduren. Indien eene regeling als de voorgestelde inderdaad noodig was, maakte het een punt van overweging uit, of dit dan bij de wet moest geschieden, en ofernieteven goed bij koninklijk besluit of bij koloniale ordonnantie in kon worden voorzien. Men voerde hiertegen onder anderen aan, dat er aan de langdurige verwarring alleen een einde kon komen door eene wet, en dat bet stelsel in hoofdtrekken door de wet moet worden vastgesteld, opdat er niet door opvolgende ministers of gouverneurs- generaal inbreuk op kunne worden gemaakt. Er waren leden, die, hoewel met de wet ingenomen, haar onvolledig noemden, omdatzij geheel het stilzwijgen bewaart over bet ge wichtige onderwerpder heerediensten, omtrent wier schadelijke en drukkende werking geen twijfel kan bestaan. De onmiddellijke afschaffing der heerediensten zou wel is waar het batig slot doen lijden, doch door die bedenking moest men zich van zulk een nuttigen maatregel niet laten terughouden. Dezewensch werd echter niet algemeen gedeeld, want andere leden verklaarden zich tegen de afschaffing, zelfs in een ver wijderd verschiet. Velen betreurden het, dat deze wet niet van toepas sing zou zijn op de Vorstenlanden op Java, waar zoo groote behoefte bestaat aan verbetering van den toestand der bevolking en enkele leden deden daarom de vraag of die toepassing ook op Soerakarta en Djokdjokarta door middel van onderhandelingen zou zijn te verkrijgen geweest, doch de meerderheid acbtte het bedenkelijk zich op dit oogenblik te diep in de aangelegenheden der Vorstenlanden te mengen. II. Het wetsontwerp in zijne onderdeelen. Volgens het oordeel van sommigen zocht men in het wetsontwerp tevergeefs naar een vast stelsel, eene lei dende gedachte. De onderling meest strijdige beginselen zijn er dooreen gemengd: toekenning van eigendom aan dé bevolking, maar bevoegdheid van den staat om zich van dien eigendom voor een gouveraements-cultunr meester te maken; vrijheid van arbeid, maar behoud van dwangarbeid en verplichte levering voor twee stapel- producten (koffie en suiker); bevoegdheid van den inlan der om de hem toegekende gronden te verkoopen (mits niet aan Europeanen en vreemde Oosterlingen), maar beperking van de bevoegheid der regeering, die de haar toebehoorende gronden alleen in erfpacht zal mogen uitgeven. Bij zooveel afwijking hadden die leden liever eene afwachtendehouding gezien, om een staat van zaken voor te bereiden, die zuivere toepassing van de liberale beginselen toeliet. A. Regeling van den grondeigendom. In 't algemeen. Eenige leden waren van oordeel, dat, zoo immer eene regeling van het landbezit of van de conversie daarvan in grondeigendom te pas kan komen, het tijdstip daar voor nog niet is aangebroken, omdat de kennis van den eigenlijken aard van dat grondbezit nog te beperkt en te onvolledig is. Met betrekking daartoe is er in de eerste plaats behoefte aan een grondig onderzoek. Men voerde hiertegen aan, dat toch de onderzoekingen van Raffles bekend waren, die tot de overtuiging was geko men, dat de eerste ontginner van den grond op Java aanspraak kon maken op een wezenlijk eigendom van dien grond en dat de regeering hem tegen inbreuken op dat recht moest beschermen, onder voorwaarde der opbrengst van eene voor altijd bepaalde belasting. Ook door mededeelingen van generaal van den Bosch en van den heer Umbgrove was licht over die zaak verspreid. Doch op die algemeene stêlling zijn vele wijzigingen gemaakt, zoodat schier nergens volkomen overeenstem ming in de plaatselijke gebruiken bestaat. Hoe dit zijstelden vele leden met de regeering op den voorgrond, dat de thans bestaande groote onzeker heid ten opzichte van het recht des inlanders op den grond, dien hij in bezit heeft, moet ophouden en zijne onbepaalde aanspraken moeten vervangen worden door een rechtstitel, die hem tegen misbruiken waarborgt. Tevens moet de versnippering, die uit de gestadige verdeeling der velden voortvloeit en de ontwikkeling van den landbouw belemmert, worden tegengegaan. Ander leden, hoewel toestemmende dat het individueel landbezit, indien bet zicli ongedwongen en van zelf ontwikkelde, voordeelen zon opleveren, meenden echter dat men de voordeelen, aan het gemeentelijk landbezit verbonden, miskende. Verandering: van het individueel erfelijk grondbezit in eigendom. Deze verandering werd door sommige leden bedenke lijk geacht, omdat zij vreesden dat daardoor eene omkoe ring in de begrippen van den Javaan zou worden te weeg gebracht die tot verkeerde gevolgen kan leiden. Hij zou meenen indien bij eigenaar van zijn grond is, geen landrente meer verschuldigd te zijn. i Verdeeling der dessagronden. Het gezamenlijk bezit der dessagronden heeft zich ontwikkeld uit de behoefte, om door gezamenlijke krachts inspanning van velen het noodige water voor den rijst bouw te verkrijgen. Sommige leden vreesden, dat, indien die gronden verdeeld worden, de waterwerken zullen vervallen en de productie daaronder sterk zal lijden; doch andere leden brachten in herinnering, dat die ver deeling, volgens de wetsvoordraeht, alleen kan plaats hebben, wanneer de meerderheid der dessabewoners bet verlangt, en dat, in het omgekeerde geval, alles bij het oude blijft. Uitvoerbaarheid van den maatregel. Al kon men zich vereenigen met het denkbeeld om aan den Javaan grondeigendom toe te kennen, dan von den eenigen toch bezwaar in gemis van registers van den burgerlijken stand op Java. De identiteit van den per soon, die als eigenaar optreedt, is dus niet te bewijzen, en bij gemis van een kadaster is de uitgestrektheid van elk stuk gronds niet te constateeren. Hoewel andere leden dit bezwaar niet ontkenden, verwachtten zij geene nadeelige gevolgen, daar zelfs in ons land in vroeger tijd kadaster en burgerlijke stand ontbraken, en desniet temin de eigendom behoorlijk verzekerd kon worden. B. Uitzonderingen op de regeling van den grondeigendom ter instandhouding der koffie- en suikercultuur. Slechts zeer enkele leden verklaarden zich onbepaald tegen het behoud, zelfs tijdelijk, van eenige gouverne mentscultuur, voor zoover dwangarbeid, onteigening enz. daarbij onvermijdelijk ware. Het gouvernement, zeiden zij, moest eindelijk ophouden landbouwer, koopman en kruidenier te zijn. Eenige leden koesterden het vermoeden, dat, ofschoon de gouvernementskoffieciiltnur op den bestaanden voet wordt gehandhaafd, de afschaffing toch in de bedoeling lag, hetgeen huns inziens bleek uit de verklaring in de memorie van toelichting, dat, na afloop van het inge stelde onderzoek, overwogen zal worden, op welke gron den voortaan het koffiestelsel zal rusten. Deze leden keurden het af, dat eene wet als de tegenwoordige werd ingediend, zonder dat daarbij definitief beslist werd over het lot van den voornaamsten en meest winstge- venden tak van cultures. Andere leden koesterden geene vrees voor deze cultuur, omdat zij rechtstreeks wordt ge handhaafd en hare opheffing dus niet kan plaats hebben zonder nadere tusschenkorast der wetgeving. De handhaving der bestaande snikeicontracten werd algemeen gebillijkt. Er waren echter leden naar wier oordeel de minister te weinig voor de contractanten doet en niet in 't oog houdt, dat de suikerindustrie op Java meer en meer wordt bedreigd, ook door de in Europa steeds toenemende mededinging der beetwortelsuiker, die begunstigd is door het onlangs geslotene internatio naal suikertractaat en door de daarop gebouwde nieuwe accijnswet. Met de plannen der regeering voor de suikerindustrie in de toekomst, konden zeer vele leden zich niet ver- eenigeu, omdat die steunen op onteigening van den grond van den Javaan ten behoeve van particuliere ondernemers. Het geldt hier toch geen woeste gronden, maar sawa's,zonder welke de inlander niet in zijn levens onderhoud voorzien kan. C. De exploitatie der domaniaie bosschen. Men zag met leedwezen in dit ontwerp den aankap van hout op den voorgrond en de aanplanting op den achtergrond gesteld. Men was ook tegen bet overlaten van de exploitatie der bosschen op Java aan de particu liere industrie daar die exploitatie, indien men er wer kelijk voordeel van wil trekken op groote schaal moet plaats hebben, hetgeen niet geschieden kan door conces- sien aan particulieren voor hoogstens 20 jaren. D. De woeste gronden en de uitgifte daarvan in erfpacht. Sommige leden achtten nauwlijks een stouter greep op koloniaal gebied denkbaar, dan dat, na het toekennen van den eigendom van den Javaschen grond aan de tegenwoordige bezitters, al het overige aan den staat wierd toegewezen. Met éen pennestreek werd aldus het betwiste vraagpunt beslist, in hoeverre de Nederlandsche staat, in plaats van den vroegeren souverein, als eenige en algemeene grondeigenaar op Java kon worden be schouwd. Lichtelijk konden daardoor de rechten der inlandsche bevolking onwillekeurig worden verkort. Naar het oordeel van vele leden was een erfpachts termijn van 99 jaren te lang, en stond die nagenoeg met verkoop gelijk. Op dien vruchtbaren grond, waar de ont ginning in korten tijd slagen kan, achtten zij 30 of 40 jaren voldoende. Zij achtten verder het wetsontwerp op dit punt zeer onvolledig, daar bet niets behelst omtrent de betrekking der erfpachters en der inlandsche arbei ders, die zich op hunne landen zouden vestigen. E. Regeling van den arbeid ten behoeve van particuliere ondernemingen. Verscheidene leden toonden zich met de bepalingen van dit deel van het ontwerp ingenomen. Te recht bad de minister, huns inziens, gemeend dat regeling van den vrijen arbeid inderdaad niets anders kan zijn dan bet geven van voorschriften omtrent overeenkomsten, in de hoofdzaak overeenstemmende met hetgeen men'in het burgerlijk wetboek vindt. Inzonderheid keurde men het 1 goed, dat in de wetalleen sprake was van persoon ij ke overeenkomsten omtrent vrijwilligen arbeid, zoodat de tussehenkomst der hoofden was uitgesloten, die anders I tot knevelarij en dwang aanleiding geeft.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1866 | | pagina 1